Doorgaan naar hoofdcontent

Kinderpornografie Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur

Kinderpornografie Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur Colofon Referentie: Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2011). Kinderpornografie – Eerste rapportage van de nationaal rapporteur. Den Haag: BNRM Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel Postbus 20301 2500 EH Den Haag 070 – 3704514 www.bnrm.nl Lay-out: Het vlakke land, Rotterdam © bnrm 2011 0 Inhoud Overzicht figuren en tabellen 7 Gebruikte afkortingen 9 Woord vooraf 15 Inleiding 17 Actuele context 17 Afbakening van het rapporteurschap 19 Daders, slachtoffers en technologie 21 Totstandkoming van het rapporteurschap 22 Opbouw van de rapportage 24 1 Het fenomeen kinderpornografie 27 1.1 Inleiding 27 1.2 Ontwikkelingen in de tijd 29 1.2.1 Inleiding 29 1.2.2 Tot midden jaren ’90 29 1.2.3 Midden jaren ’90 – heden 34 1.3 Juridisch kader – artikel 240b Sr 44 1.4 Aard van kinderpornografie 53 1.4.1 Technologie 53 1.4.1.1 De aard van het materiaal 53 1.4.1.2 De gedragingen – ‘vervaardigen’, ‘verspreiden’ en ‘bezitten’ 57 1.4.1.3 Functies van kinderpornografie voor daders 61 1.4.2 Daders 63 1.4.3 Slachtoffers 70 1.5 Omvang van kinderpornografie 76 1.5.1 Het aantal daders – ‘safety in numbers’ 76 1.5.2 Het aantal slachtoffers 78 1.5.3 De omvang van kinderpornografisch materiaal 82 1.6 Conclusie 84 2 De overheidsagenda 87 2.1 Inleiding 87 2.2 Ontwikkelingen in beleid vanaf begin jaren ’80 87 2.3 De betekenis van het Verdrag van Lanzarote 95 2.4 Veiligheid en Justitie 97 Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 4 2.4.1 Veiligheid en Justitie: de digitale dimensie 97 2.4.2 Huiselijk geweld 101 2.5 Volksgezondheid, Welzijn en Sport 102 2.5.1 Seksuele gezondheid 102 2.5.2 Regionale Aanpak Kindermishandeling 104 2.6 Onderwijs, cultuur en wetenschap 106 2.7 Sociale Zaken en Werkgelegenheid 107 2.8 Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 107 2.9 Conclusie 108 3 Uitvoering 111 3.1 Inleiding 111 3.2 Preventie 114 3.2.1 Inleiding 114 3.2.2 Preventie gericht op daders 115 3.2.3 Preventie gericht op slachtoffers 118 3.2.4 Situationele preventie 120 3.2.5 Publieke preventie 123 3.2.6 Conclusie 124 3.3 Signalering & registratie 125 3.3.1 De signalering van daders 126 3.3.1.1 Stop it Now! UK & Ireland 127 3.3.1.2 Stichting M. 130 3.3.2 De signalering van slachtoffers 131 3.3.2.1 De Kindertelefoon 136 3.3.2.2 Helpwanted.nl 138 3.3.2.3 Advies- & Meldpunten Kindermishandeling 140 3.3.3 De signalering van content 144 3.3.3.1 Het Meldpunt Kinderporno op Internet 144 3.3.3.2 Het Meldpunt Cybercrime 149 3.3.4 Conclusie 151 3.4 Opsporing 152 3.4.1 Inleiding 152 3.4.2 Werkwijze in de opsporing 152 3.4.3 Complicaties 161 3.4.4 De nieuwe structuur 166 3.4.5 Conclusie 168 3.5 Vervolging en berechting 169 3.5.1 Vervolging 170 3.5.2 Berechting 172 3.5.3 Straffen en maatregelen 175 3.5.4 Vervolging en berechting in cijfers 183 3.5.4.1 Vervolging in cijfers 183 3.5.4.2 Berechting in eerste aanleg in cijfers 189 3.5.4.3 Berechting in hoger beroep in cijfers 195 3.5.4.4 Kenmerken van verdachten en veroordeelden 198 Inhoud 5 3.5.5 Trends 199 3.5.6 Conclusie 201 3.6 Nazorg voor en toezicht op zedendelinquenten 202 3.6.1 Inleiding 202 3.6.2 Juridisch kader 204 3.6.3 Integrale aanpak, nazorg voor en toezicht op daders 212 3.6.3.1 Uitgangspunten 212 3.6.3.2 Fasen in de integrale aanpak 217 3.6.4 Jeugdige daders 226 3.6.5 De reclassering – kwantitatieve gegevens 228 3.6.6 Conclusie 232 3.7 Hulpverlening aan slachtoffers 234 3.7.1 Inleiding 234 3.7.2 Hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik 235 3.7.3 Hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik in een kinderpornografische context 239 3.7.4 Hulpverlening aan slachtoffers van verspreiden, bezitten en bekijken 240 3.7.5 De Amsterdamse zedenzaak 242 3.7.6 Conclusie 244 3.8 Nederlandse publiekprivate samenwerking inzake kinderpornografie 245 3.8.1 Inleiding 245 3.8.2 Krachtenveld publiekprivate samenwerking 246 3.8.3 Concrete (acties van) publiekprivate samenwerkingverbanden 250 3.8.3.1 Private sector 251 3.8.3.2 Maatschappelijk middenkader 259 3.8.4 Richting publiekprivate samenwerking in Nederland 261 3.8.5 Conclusie 266 4 Conclusies en aanbevelingen 267 4.1 Kernboodschap 267 4.2 Hoe staat het ervoor? 268 4.2.1 Kinderpornografie als complex fenomeen 268 4.2.2 De overheidsagenda 269 4.2.3 Uitvoering 270 4.2.3.1 Algemeen 270 4.2.3.2 Preventie 271 4.2.3.3 Signalering en registratie 272 4.2.3.4 Opsporing 273 4.2.3.5 Vervolging en berechting 275 4.2.3.6 Nazorg en toezicht 276 4.2.3.7 Hulpverlening 277 4.2.3.8 Publiekprivate samenwerking 277 4.3 Verbinding 278 4.4 Concretisering en aanbevelingen 279 Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 6 Literatuurlijst 285 Bijlagen 299 B1 COPINE schaal 301 B2 Verantwoording gebruikte onderzoeksmethoden 303 1 Het AMK-onderzoek 303 2 Het OM-data- & OBJD-onderzoek 304 3 Het reclasseringsonderzoek 305 B3 Toelichting bij tabellen, figuren en toegepaste statistiek 307 1 Toelichting bij tabellen 307 2 Toelichting bij figuren 307 3 Toelichting bij toegepaste statistiek 307 B4 Aanvullende tabellen 309 1 Aanvulling op §3.3.3.1 Het Meldpunt Kinderporno op Internet 309 2a Aanvulling op §3.5.4.1 Vervolging in cijfers 311 2b Aanvulling op §3.5.4.2 Berechting in eerste aanleg in cijfers 315 2c Aanvulling op §3.5.4.3 Berechting in hoger beroep in cijfers 320 2d Aanvulling op §3.5.4.4 Kenmerken van verdachten en veroordeelden 323 3 Aanvulling op §3.6.5 De reclassering – kwantitatieve gegevens 325 0 Overzicht figuren en tabellen Figuur 0.1 Daders, slachtoffers en technologie 21 Figuur 1.1 Piramidemodel volgens Moran 68 Figuur 3.1 Jaarlijks aantal meldingen bij het Meldpunt Kinderporno op Internet – inclusief dubbel gemelde content (2005-2010) 145 Figuur 3.2 Jaarlijkse meldingen – inclusief dubbel gemelde content – naar vindplaats (2005-2010) 146 Figuur 3.3 Aandeel unieke meldingen met betrekking tot kinderpornografie ten opzichte van het totaal aantal unieke meldingen (2007-2010) 147 Figuur 3.4 Aandeel unieke kinderpornografiemeldingen op Nederlandse servers ten opzichte van het totaal aantal unieke kinderpornografiemeldingen (2005-2010) 147 Figuur 3.5 Geslachtsverdeling van de slachtoffers getoond in de in 2010 gemelde kinderpornografie op Nederlandse servers 148 Figuur 3.6 Leeftijdsverdeling van de slachtoffers getoond in de in 2010 gemelde kinderpornografie op Nederlandse servers 149 Figuur 3.7 Aantal ingeschreven zaken OM (2005-2010) 184 Figuur 3.8 Ingeschreven zaken per arrondissementsparket (totaal 2005-2010) 184 Figuur 3.9 Aard van de ingeschreven zaken (2005-2010) 185 Figuur 3.10 Ingeschreven zaken naar zwaarste feit (2005-2010) 187 Figuur 3.11 Ingeschreven zaken en preventieve hechtenis (2005-2010) 187 Figuur 3.12 Aantal afgehandelde zaken OM (2005-2010) 188 Figuur 3.13 Afgehandelde zaken naar afhandeling (2005-2010) 189 Figuur 3.14 Aantal in eerste aanleg afgedane zaken (2005-2010) 190 Figuur 3.15 In eerste aanleg afgedane zaken naar afdoening (2005-2010) 190 Figuur 3.16 Veroordelingen in eerste aanleg naar zwaarste feit in de tenlastelegging (2005-2010) 191 Figuur 3.17 Veroordelingen in eerste aanleg naar opgelegde straf (2005-2010) 192 Figuur 3.18 Opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in eerste aanleg naar duurcategorie (2005-2010) 193 Figuur 3.19 Opgelegde taakstraffen in eerste aanleg naar duurcategorie (2005-2010) 194 Figuur 3.20 In eerste aanleg afgedane zaken waarin hoger beroep is ingesteld (2005-2010) 195 Figuur 3.21 Aantal in hoger beroep afgedane zaken (2005-2009) 195 Figuur 3.22 In hoger beroep afgedane zaken naar afdoening (totaal 2005-2009) 196 Figuur 3.23 Veroordelingen in hoger beroep naar opgelegde straf (totaal 2005-2009) 196 Figuur 3.24 Opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in hoger beroep naar duurcategorie (totaal 2005-2009) 197 Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 8 Figuur 3.25 Opgelegde taakstraffen in hoger beroep naar duurcategorie (totaal 2005-2009) 198 Figuur 3.26 Leeftijd verdachten (2005-2010) 199 Figuur 3.27 Leeftijd veroordeelden (2005-2010) 199 Figuur 4.1 Interventiemodel 280 Figuur 4.2 Verbindingsmodel 282 Tabel 1.1 Kinderpornografie – online/offline en hands-on/hands-off 42 Tabel 1.2 Seksueel geweld tegen kinderen – online/offline en hands-on/hands-off 43 Tabel 1.3 Ervaring met seksueel misbruik naar geslacht 80 Tabel 1.4 Online seksuele ervaringen naar geslacht 81 Tabel 3.1 Aantal personen dat de hulplijn van Stop it Now! heeft gecontacteerd (juni 2005 t/m november 2009) 129 Tabel 3.2 Aantal kinderpornografiemeldingen bij Stichting M. (2009-2010) 131 Tabel 3.3 Meldingen over misbruik en geweld en online misbruik 137 Tabel 3.4 Seksueel misbruikmeldingen bij de Kindertelefoon naar geslacht en leeftijd 138 Tabel 3.5 Aantal meldingen Helpwanted.nl 139 Tabel 3.6 Aantal kinderpornografiemeldingen Meldpunt Cybercrime 150 Tabel 3.7 Aantal unieke kinderpornografiecliënten binnen verschillende redenen van aanmelding bij reclassering in 2010 229 Tabel 3.8 Geslacht kinderpornografiecliënten (2010) 230 Tabel 3.9 Leeftijd kinderpornografiecliënten tijdens instroom (2010) 231 Tabel 3.10 Selectie van de RISc-scores van de kinderpornografiecliënten in 2010 231 0 Gebruikte afkortingen ABRvS Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ACE Adverse Childhood Experiences AFP Algemeen Forensische Psychiatrie AG Advocaat-Generaal AMC Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam AMK Advies- en Meldpunt Kindermishandeling AMS-IX Amsterdam Internet Exchange AO Algemeen Overleg APV Algemene plaatselijke verordening ASACP Association of Sites Advocating Child Protection ASHG Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld AWF Analytical Work File B&W Burgemeester en wethouders BBS Bulletin Board System BIJ Bestuurlijke Informatie Justitiabelen BIVGEG Bestuurlijke Informatievoorziening Gemeenten Ex-Gedetineerden Bjg Besluit justitiële gegevens BJZ Bureau Jeugdzorg BNRM Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel BOB Bijzondere opsporingsbevoegdheden BR-NON Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland BRT Bovenregionaal Rechercheteam BZK Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties CAC Children’s Advocacy Centre CBA Criminaliteitsbeeldanalyse CBP College bescherming persoonsgegevens CCV Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid CEOP Child Exploitation & Online Protection Centre CHI Child Helpline International CJG Centrum voor Jeugd en Gezin CMO Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling COPINE Combating Paedophile Information Networks in Europe COSA Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid COVOG Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag CPE Child Pornography Exploitation Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 10 CRI Centrale Recherche Informatiedienst CSOM Centre for Sex Offender Management CWI Centrum voor Werk en Inkomen DCI Defence for Children International Dienst IPOL Dienst Internationale Politie-Informatie DINPOL Dienst Internationale Politiesamenwerking DNS Domein Naam Systeem DSRT Dienst Specialistische Recherche Toepassingen DVI Diploma Veilig Internet ECPAT End Child Prostitution, Child Pornography and the Trafficking of Children for Sexual Purposes EFC European Financial Coalition against Commercial Sexual Exploitation against Children Online EL&I Economische zaken, Landbouw en Innovatie EU Europese Unie EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden EZ Economische Zaken FPT Forensisch Psychiatrisch Toezicht FTP File Transfer Protocol GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst GGZ Geestelijke Gezondheidszorg en Verslavingszorg GHOR Geneeskundige Hulpverleningsorganisaties in de Regio Gmw Gemeentewet GPS Geïntegreerd Processysteem Strafrecht GSMA GSM Association GVAK Gemeenschappelijke Voorziening Aanpak Kinderporno HDIeF Herkenning Digitale Informatie en Fingerprinting HR Hoge Raad ICAID Interpol Child Abuse Image Database ICANN Internet Corporation for Assigned Names and Numbers ICMEC International Centre for Missing & Exploited Children ICSE DB International Child Sexual Exploitation Data-Base ICT Informatie- en communicatietechnologie IIAV Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging ILO International Labour Organization INDIGO Initiatief Niets Doen Is Geen Optie IP Internet Protocol IRC Internet Relay Chat isp Internet service provider IWF Internet Watch Foundation IYAC International Youth Advisory Congress J&G Jeugd en Gezin JDS Justitieel Documentatiesysteem JGZ Jeugdgezondheidszorg JIP Jongeren Informatie Punt Gebruikte afkortingen 11 JOSS Juridische Opvang Slachtoffers Seksueel Geweld JustID Justitiële Informatiedienst KIDS Onderkenning en aanpak van Kinderpornokoeriers en Kindersekstoerisme door multidisciplinaire samenwerking op Schiphol KLPD Korps Landelijke Politiediensten KMar Koninklijke Marechaussee KNMG Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst LP Landelijk Parket LJN Landelijk Jurisprudentie Nummer LOVS Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren LVCT Landelijk centrum voor Vroegkinderlijke Chronische Traumatisering MACSAC Mobile Alliance against Child Sexual Abuse Content MAPPA Multiple-Agency Public Protection Arrangements Mappp Multiple-agency public protection panels MSN Microsoft Network Messenger MvT Memorie van toelichting NAPS Nationaal Actieplan ‘Aanpak seksueel misbruik van kinderen’ NCMEC National Center for Missing and Exploited Children NCSS Nationale Cyber Security Strategie NCTb Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding NDB Nationaal Dreigingsbeeld NDIC National Drug Intelligence Center NFI Nederlands Forensisch Instituut Ngo Non-gouvernementele organisatie NHL Noordelijke Hogeschool Leeuwarden NICC Nationale Infrastructuur ter bestrijding van Cybercrime NIP Nederlands Instituut van Psychologen NJ Nederlandse Jurisprudentie NJi Nederlands Jeugdinstituut NOC*NSF Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie NR Nationale Recherche NRI Nationaal Registratie Instituut NRM Nationaal Rapporteur Mensenhandel NSPCC National Society for the Prevention of Cruelty to Children NTD Notice-and-Takedown NVvR Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak OBJD Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie OCW Onderwijs, Cultuur en Wetenschap OM Openbaar Ministerie OvJ Officier van justitie p2p Peer-to-peer PaG Parket-generaal PbEG Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen PbEU Publicatieblad van de Europese Unie PG Procureur-generaal PIJ Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 12 PPS Publiekprivate samenwerking PTSS Posttraumatische stressstoornis PVAKP Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno YISS Young Internet Safety Surveys RAAK Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling RAK/RAAK Regionale Aanpak Kindermishandeling Rb. Rechtbank RC Rechter-commissaris RHC Raad van Hoofdcommissarissen RIAGG Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg RISc Recidive Inschattings Schalen RKC Raad van Korpschefs RN Reclassering Nederland SHO Samenwerkende Hulporganisaties SIBA Statistische informatievoorziening en Beleidsanalyse SNS Social Network Sites Sr Wetboek van Strafrecht SRGZ Monitor seksuele en reproductieve gezondheid, zorgbehoefte en zorggebruik Stb. Staatsblad Stcrt. Staatscourant Stichting M. Stichting Meld Misdaad Anoniem STSGG Samenwerkingsverband tegen Seksueel Geweld Groningen Sv Wetboek van Strafvordering SZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid TBI Team Beeld en Internet tbs Terbeschikkingstelling TCP Transmission Control Protocols TGP Thumbnail Gallery Post TGP(CJ) Thumbnail Gallery Post (Circle Jerk) THTC Team High-Tech Crime TIJN Samenwerkingsverband Twente, IJsselland, Noord-Oost Gelderland Trb. Tractatenblad UK United Kingdom UN United Nations UNICEF United Nations Children’s Fund UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen VenJ Veiligheid en Justitie VGT Virtual Global Taskforce VI Voorwaardelijke invrijheidstelling VIR Verwijsindex risicojongeren VK Verenigd Koninkrijk VN Verenigde Naties VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten VOG Verklaring omtrent het Gedrag VS Verenigde Staten VWS Volksgezondheid, Welzijn en Sport Gebruikte afkortingen 13 WHO World Health Organization WJZ Wet op de jeugdzorg WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum www World Wide Web ZAO Zeden Aanspreek Officier ZM Zittende Magistratuur 0 Woord vooraf Voor u ligt de eerste rapportage kinderpornografie. Tevens mijn laatste. De kernboodschap van de rapportage luidt: Kinderen hebben recht op bescherming tegen alle vormen van seksueel geweld. De aanpak van kinderpornografie moet onderdeel zijn van een geïntegreerde aanpak van seksueel geweld tegen kinderen. Een scheidslijn tussen de aanpak van kinderpornografie en die van overig seksueel geweld tegen kinderen is kunstmatig en compliceert ook het monitoren. Aan de vervaardiging van kinderpornografie ligt bijna altijd seksueel misbruik ten grondslag, en het gaat dus per definitie om de bescherming – dan wel het ontbreken daarvan – van het kind tegen inbreuken op diens seksuele integriteit. Kinderen zijn door de jaren heen seksueel misbruikt en daar is in die jaren wisselend op gereageerd. De goede naam van instituties kon belangrijker zijn dan de bescherming van het individuele kind. Ook werden kinderen vaak niet geloofd, soms gewoon omdat het kinderen waren, soms omdat volwassenen het niet wilden of konden geloven. En ook nu nog worden signalen lang niet altijd opgepikt. De Amsterdamse zedenzaak heeft vanwege de omvang, de ernst en de jonge leeftijd van de betreffende kinderen voor grote beroering gezorgd. En terecht. Er waren ook daar signalen niet opgepikt. Maar het feit dat van het seksueel misbruik afbeeldingen waren gemaakt heeft ertoe kunnen leiden dat slachtoffers zijn geïdentificeerd en daders zijn opgespoord. Als er afbeeldingen zijn is er geen sprake meer van geloven of niet geloven. Dan is er bewijs. En juist daar kan de integratie van de aanpak van kinderpornografie met die van ander seksueel geweld tegen kinderen een belangrijke betekenis hebben. Er wordt thans als gevolg van de Amsterdamse zedenzaak veel aandacht besteed aan de werkwijze en het zogenaamde vierogenprincipe in kinderdagverblijven. Ook wordt momenteel onderzoek gedaan naar seksueel misbruik binnen de Rooms Katholieke kerk en binnen de jeugdzorg. Maar overal waar met kinderen wordt gewerkt of waar kinderen dichtbij zijn moet aandacht zijn voor hun bescherming tegen seksueel geweld. Wat in Amsterdam in een kinderdagverblijf is gebeurd, kan evengoed in een kinderziekenhuis of een tehuis voor verstandelijk gehandicapte kinderen elders in het land plaatsvinden. Er is in de afgelopen decennia een groot aantal geruchtmakende zedenzaken geweest waarbij kinderen het slachtoffer waren. Met terugwerkende kracht wordt dan onderzocht ‘hoe zoiets heeft kunnen gebeuren’. Maar dan is het te laat. Bescherming van kinderen tegen seksueel geweld moet een constante zorg voor de overheid zijn. Het gaat niet om het achteraf vaststellen van wat er gebeurd is, het gaat erom vooraf voldoende aandacht te hebben voor preventie en signalering. Die aandacht mag niet afhankelijk zijn van incidenten. Het slachtofferschap van kinderpornografie heeft, behalve het seksueel misbruik zelf, nog een andere dimensie. Het beeldmateriaal, eenmaal op internet, gaat er niet meer af. Dit brengt voor het slachtoffer mee dat een traumatische gebeurtenis in feite niet kan worden afgesloten. De hulpverlening heeft dit Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 16 aspect nog geen plaats gegeven in het hulpaanbod voor slachtoffers van seksueel geweld, en het wordt tijd dat dit verandert. De slachtoffers in de Amsterdamse zedenzaak beseffen nu nog niet wat deze permanentie inhoudt, maar als zij vijftien zijn dan is het beeldmateriaal nog steeds in omloop. Het digitale tijdperk kenmerkt zich door de enorme omvang van (vrij toegankelijke) data. Dat is niet anders voor kinderpornografie. De exponentiële groei van kinderpornografisch materiaal op internet en de onbeheersbare omvang betekenen dat een louter repressieve aanpak vanuit justitie voor dit probleem nooit voldoende kan zijn. Preventie en signalering kunnen en moeten een bijdrage leveren. Een integrale aanpak is derhalve een voorwaarde. Als het gaat om de bescherming van het kind tegen seksueel geweld dan moet dat kind centraal staan. Dan moet er worden geluisterd naar dat kind in de analoge wereld, maar dan moeten ook de digitale signalen rond dat kind worden gezien en herkend. Dat betekent ook dat niet moet worden gewacht tot het kind naar ‘de autoriteiten’ komt via aangiftes, of via websites, maar dat betekent dat die ‘autoriteiten’ ook naar de leefwereld van het kind moeten gaan. Voor kinderen zijn de grenzen tussen analoog en digitaal diffuus; voor preventie en hulpverlening betekent dit dat zij het kind moeten volgen in zijn leefwereld, dus ook in cyberspace. Een goed voorbeeld hiervan is de Landelijke Expertgroep Digikids van de politie die uitgaat van drie randvoorwaarden voor organisaties voor het realiseren van een succesvolle invulling van een digitale jeugdtaak: (digi)bewustwording, (digi)bereikbaarheid en (digi)bekwaamheid. Voor BNRM was de wereld van kinderpornografie en de aanpak daarvan nieuw. Alle personen en organisaties die zich bezighouden met de aanpak van kinderpornografie hebben voor BNRM klaar gestaan om inzicht te geven in de uitvoeringsprocessen op dit complexe terrein. Het netwerk dat is opgebouwd en de contacten die zijn gelegd hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de verworven inzichten. Iedereen, van AMK tot Team Beeld en Internet, was bereid om met BNRM informatie en zienswijzen te delen. Dank daarvoor. Bij het bepalen van trends zijn cijfers onontbeerlijk. Ook hier moest BNRM oude en nieuwe bronnen aanboren om de gewenste resultaten te laten zien. Met dank dus aan Child Helpline International, het Meldpunt Cybercrime, het Meldpunt Kinderporno op Internet, Reclassering Nederland, Stichting M., Stop it Now! UK & Ireland en het WODC. In het afgelopen anderhalf jaar hebben vele stagiaires BNRM versterkt. Zij hebben deelonderzoeken gedaan, uitzoekwerk verricht, kortom een relevante bijdrage geleverd aan deze rapportage; ook hen ben ik zeer erkentelijk. Het nieuwe mandaat was voor mij en mijn Bureau een uitdaging. De inzet en betrokkenheid van mijn medewerkers op dit nieuwe werkterrein hebben de rapportage gemaakt tot wat nu voor u ligt; mijn dank gaat uit naar mijn medewerkers. Ik heb u aangekondigd dat dit mijn eerste en tevens laatste rapportage kinderpornografie is. Vanuit de gedachte dat de aanpak van kinderpornografie moet zijn geïntegreerd in de aanpak seksueel geweld tegen kinderen is evident dat een rapporteertaak ofwel het gehele terrein van seksueel geweld tegen kinderen bestrijkt ofwel eindigt. De keuze is aan het kabinet. C.E.Dettmeijer-Vermeulen Nationaal Rapporteur Mensenhandel 0 Inleiding “Opgroeiende kinderen verdienen ons aller bescherming. Het is van het grootste belang dat kinderen in een veilige omgeving opgroeien en zich op gezonde en evenwichtige wijze kunnen ontwikkelen tot volwassenen. Mensen die in hun kindertijd het slachtoffer zijn van seksueel geweld of misbruik, dragen de tekenen van die traumatische gebeurtenissen veelal de rest van hun leven met zich mee. Familie, samenleving en overheid dienen dan ook elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid de allergrootste inspanning te leveren om kinderen te vrijwaren van schending van hun lichamelijke en geestelijke integriteit.”1 Actuele context Kinderpornografie is een onderwerp waarvoor veel maatschappelijke en politieke aandacht bestaat. Kinderpornografie is immers sterk verbonden met seksueel geweld tegen en seksueel misbruik2 van kinderen, dat in de samenleving bij uitstek afschuw en verontwaardiging wekt. De mogelijkheden om kinderpornografie te vervaardigen, te verspreiden en te bekijken zijn exponentieel toegenomen door de opkomst van internet en de snel groeiende digitale techniek. De actualiteit van het onderwerp is in Nederland nog versterkt door een aantal geruchtmakende zaken. Daaronder de zaak Benno L. die beeldmateriaal maakte van ontuchtige handelingen die hij verrichtte met aan hem als zwemleraar toevertrouwde kinderen; de Boyloverzaak, een internetforum voor personen met een preferentiële voorkeur voor kinderen, waarbij een Nederlander de server en (deels) de site beheerde3 ; en het meest recent, de uiterst schokkende Amsterdamse zedenzaak4 , waarin op grote schaal seksueel misbruik van kinderen plaatsvond waarvan beeldmateriaal is vervaardigd en verspreid. Ook de grote werkvoorraad 1 Goedkeuring van het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58), memorie van toelichting, Kamerstukken II 2008/09, 31 808 (R1872), nr. 3, p.1. 2 Seksueel geweld wordt in de Zedenalmanak als volgt gedefinieerd: “alle gebeurtenissen waarbij mensen tegen hun wil, zowel binnen- als buitenshuis, geconfronteerd worden met seksuele of seksueel geladen handelingen van derden en waarbij sprake is van geweld binnen een ongelijke (machts)verhouding. Seksueel misbruik is van toepassing op situaties waarbij seksuele handelingen plaatsvinden met misbruik van een afhankelijkheidsrelatie.” (De Savornin Lohman e.a., 2003, pp.9-10). 3 Er was geen sprake van aanwezigheid van kinderpornografie, wel werden links naar kinderpornografische sites aangeboden. 4 Ook wel aangeduid als de zaak “Robert M.”, naar de hoofdverdachte. In deze rapportage wordt verder naar deze zaak verwezen als de Amsterdamse zedenzaak. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 18 bij de politie van kinderpornografiezaken zorgde voor politieke aandacht. De tussenrapportage van de Commissie Deetman van februari 2011 en het vierde openbaar bericht van de Commissie-Samson bevestigen dat seksueel misbruik van kinderen van alle tijden is.5 De recente zedenzaken versterken dit beeld. De zichtbaarheid van seksueel geweld tegen kinderen en daarmee de maatschappelijke en politieke aandacht voor het fenomeen nemen eveneens toe.6 Ook internationaal is seksueel geweld tegen kinderen een belangrijk onderwerp op verschillende beleidsagenda’s. Zorgen op VN-niveau over de seksuele veiligheid van kinderen waren een belangrijke aanleiding voor de totstandkoming van nieuwe regelgeving.7 In 2007 werd binnen de Raad van Europa overeenstemming bereikt over een verdrag ter bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote).8 Dit Verdrag beoogt kinderen in brede zin te beschermen tegen seksueel geweld – waaronder kinderpornografie – waarbij ook digitale aspecten zoals het toegenomen gebruik van internet door zowel daders als slachtoffers een belangrijke rol spelen. Dit is het eerste verdrag waarin vanuit de achtergrond van algemene bescherming van kinderen tegen seksueel geweld in de regelgeving expliciet rekening werd gehouden met technologische ontwikkelingen. Het Verdrag vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt voor de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld, en daarmee ook voor de aanpak van kinderpornografie.9 In EU-verband wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. In de afgelopen periode heeft het ministerie van (Veiligheid en) Justitie een aantal initiatieven genomen specifiek gericht op de aanpak van kinderpornografie, waaronder het instellen van een Task Force Aanpak Kinderporno en Kindersekstoerisme10 en het instellen van het Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno (PVAKP).11 Daarnaast is besloten tot een verdubbeling van de geoormerkte politiecapaciteit voor de aanpak van kinderpornografie.12 In oktober 2009 werd een speciaal rapporteurschap kinderpor5 In Duitsland heeft een onafhankelijke commissie ook onderzoek gedaan naar seksueel misbruik van kinderen,Unabhängigen Beauftragten zur Aufarbeitung des sexuellen Kindesmissbrauchs, 2011. Het betrof een breed georiënteerd onderzoek waarin onder andere werd gekeken naar seksueel misbruik in kerken, officiële instanties en families en de nadruk lag op de verwerking van het misbruik. In het eindrapport is onder meer naar voren gekomen dat kinderpornografie als vorm van seksueel geweld tegen kinderen één van de fenomenen is waarvoor meer en uitgebreider onderzoek noodzakelijk geacht wordt. 6 Onderzoekscommissies naar seksueel misbruik zijn deels het gevolg van maar dragen ook bij aan de toegenomen zichtbaarheid. 7 Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (New York, 25 mei 2000), Trb. 2001, 63 en 130. Zie hierover ook §1.3. 8 Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58. Zie hierover ook §1.3. 9 Zie ook §2.3. 10 Beschikking van de minister van Justitie van 6 november 2009, nr. 5627198/09, houdende instelling van de Task Force aanpak Kinderporno en Kindersekstoerisme. 11 Zie §2.4.1. 12 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 106. Inleiding 19 nografie geïntroduceerd. Dit rapporteurschap is neergelegd bij de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM).13 Afbakening van het rapporteurschap Vanaf oktober 2009 heeft een oriëntatie14 op dit nieuwe terrein plaats gevonden welke een beeld heeft opgeleverd over het fenomeen kinderpornografie in de context van seksueel geweld tegen kinderen. In het eerste hoofdstuk wordt daarop uitvoerig ingegaan. In deze inleiding worden slechts enkele contouren aangegeven ten behoeve van de inhoudelijke afbakening van het rapporteurschap. Het onderwerp van de rapporteertaak is kinderpornografie.15 Kinderpornografie is in essentie beeldmateriaal van seksuele gedragingen van en met minderjarigen. In de bepaling in het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot kinderpornografie16 is kort gezegd strafbaar gesteld het vervaardigen, verspreiden, bezitten en bekijken van kinderpornografisch materiaal. Slachtofferschap van kinderpornografie kan derhalve in de eerste plaats inhouden dat kinderen slachtoffer zijn van het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal. Dit valt feitelijk meestal samen met slachtofferschap van seksueel misbruik. Het gaat om seksueel geweld gepleegd tegen kinderen waarbij een kinderpornografisch aspect aan de orde is vanwege het feit dat van dit misbruik ook beeldmateriaal wordt of is gemaakt. Voorts kunnen kinderen, direct of later, slachtoffer zijn van het verspreiden, bezitten of bekijken van kinderpornografisch beeldmateriaal waarop zij voorkomen. Het slachtofferschap bestaat dan uit het ondervinden van de gevolgen van het figureren als object op het kinderpornografisch materiaal. Met de opkomst van internet is dit aspect explosief toegenomen. De kern van het fenomeen kinderpornografie bestaat uit slachtoffers, daders en technologie,17 waarbij technologie enerzijds het kinderpornografisch materiaal betreft en anderzijds de technologische middelen voor vervaardiging, verspreiding en bezit. Deze aspecten van kinderpornografie kennen een enorme variëteit. Er zijn vele (soorten) daders, slachtoffers, afbeeldingen en manieren om digitale kinderpornografie te vervaardigen, te verspreiden en/of te bezitten. Hoewel het huidige materiaal zelf voornamelijk digitaal is, spelen dader- en slachtofferschap zich af in zowel de offline als de online wereld,18 waardoor het fenomeen kinderpornografie bestaat uit een analoge en een digitale component. 13 Besluit van 28 oktober 2009 van de minister van Justitie, inhoudende de regeling Instelling Nationaal Rapporteur Mensenhandel 2009, (Stcrt. 2009, nr. 18798). 14 Literatuurstudie, analyse van beleidsinitiatieven en het opbouwen van een uitgebreid netwerk binnen de uitvoeringspraktijk maakten hiervan deel uit; ook heeft BNRM begin 2010 een expertmeeting georganiseerd; zie ook het activiteitenoverzicht op www.bnrm.nl. 15 Zie Instellingsbesluit. Niettemin benadrukt het Instellingsbesluit dat de NRM dit onderzoeksterrein naar eigen inzicht kan uitvoeren. 16 Art. 240b Sr, zie §1.3. 17 De Commissie-Samson – die onderzoek doet naar seksueel misbruik van kinderen die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders – beschrijft het perspectief vanuit daders, slachtoffers en situatie. Voor kinderpornografie is die situatie de digitale omgeving en dus het technologische perspectief. 18 Ter bevordering van de leesbaarheid worden voor online wereld ook de termen virtuele en digitale wereld en cyberspace gebruikt en voor offline wereld de termen analoge, reële en fysieke wereld. Uitleg van de begrippen volgt in §1.2.3. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 20 Focus: bescherming van kinderen tegen seksueel geweld Bovenomschreven kern van het fenomeen maakt duidelijk dat kinderpornografie onlosmakelijk is verbonden met andere vormen van seksueel geweld en dat het fenomeen niet is aan te pakken, noch dat die aanpak is te monitoren als de focus slechts is gericht op de kinderpornografische afbeeldingen en zich niet uitstrekt tot het onderliggende seksueel geweld. Dit brengt mee dat ook het rapporteurschap zodanig moet worden ingevuld dat het fenomeen kinderpornografie wordt bezien als een aspect van het brede gebied van seksueel geweld tegen kinderen, zowel offline als online. Een invulling van de rapporteertaak die beperkt is tot kinderpornografie als zodanig zou een te beperkt doel dienen.19 Er bestaat brede consensus over het grote belang van bescherming van kinderen tegen seksueel geweld, en over de schadelijkheid van seksueel geweld voor de ontwikkeling en het welzijn van een kind.20 Het beschermd belang van het strafbaar stellen van kinderpornografie is het tegengaan van seksueel misbruik van kinderen.21 De strafbaarstelling ligt in lijn met de verplichting die in verschillende verdragen en instrumenten aan landen is opgelegd om kinderen te beschermen tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, waaronder het gebruik van kinderen in kinderpornografisch materiaal.22 De aanpak van kinderpornografie dient derhalve mede ter bescherming van kinderen tegen seksueel geweld, zowel in de vorm van feitelijk misbruik, als in de vorm van het blootstellen aan de gevolgen van het vervaardigen, verspreiden en bezitten van afbeeldingen daarvan. Het via internet verspreiden, verwerven en bekijken van kinderpornografisch materiaal is online seksueel geweld; het feitelijk misbruik is een vorm van offline seksueel geweld tegen kinderen.23 Perspectief: vanuit kinderpornografie kijken naar beschermingsbeleid In deze rapportage wordt vanuit het perspectief van kinderpornografie gekeken naar het beleid waarmee de overheid en andere organisaties kinderen beschermen tegen seksueel geweld in een bredere context. Dit beschermingsbeleid als zodanig kan daarbij niet volledig in beeld worden gebracht, evenmin als het nog bredere terrein van de bestrijding van kindermishandeling in het algemeen. Wel kan aangegeven worden in hoeverre in het beschermingsbeleid en de uitvoering van dat beleid in de praktijk rekening wordt gehouden met kinderpornografische aspecten. De bevindingen komen kort gezegd erop neer dat beleidsinitiatieven gericht op de aanpak van seksueel geweld in de analoge, reële wereld specifieke online aspecten (zoals kinderpornografie) niet in ogenschouw nemen en vice versa. Ook in de praktijk van de uitvoering is niet alleen gekeken naar specifieke interventies inzake kinderpornografie (dit betreffen immers met name repressieve acties gebaseerd op opsporing en vervolging op grond van artikel 240b Sr en zou geen recht doen aan de beginselen als verwoord in het Verdrag 19 Een invulling die het gehele terrein van seksueel geweld zou beslaan, zou op dit moment en met de thans voorhanden middelen de opdracht te zeer overschrijden. 20 Smallbone e.a., 2008. 21 Zie §1.3. 22 Zie bijvoorbeeld art. 34 sub c VN-Kinderrechtenverdrag: “States Parties undertake to protect the child from all forms of sexual exploitation and sexual abuse. For these purposes, States Parties shall in particular take all appropriate national, bilateral and multilateral measures to prevent […] The exploitative use of children in pornographic performances and materials”; over het Verdrag van Lanzarote en andere internationale documenten, zie §1.3. 23 Zie voor een uitwerking van de vormen van offline en online seksueel geweld tegen kinderen Tabel 1.1 en Tabel 1.2. Inleiding 21 van Lanzarote), maar ook naar de mate waarin bij andere interventies inzake seksueel geweld tegen kinderen zoals preventie, signalering en registratie en hulpverlening aan slachtoffers, rekening wordt gehouden met een eventueel kinderpornografische context. Voor sommige onderdelen is het niet goed mogelijk om binnen de brede context van seksueel geweld tegen kinderen expliciet te onderscheiden naar kinderpornografie, omdat dat referentiekader ontbreekt. Ook is getoetst in hoeverre beleid en uitvoering de complexiteit en met name de variëteit van het fenomeen incorporeren in initiatieven en feitelijk handelen. Daders, slachtoffers en technologie In onderstaande figuur is weergegeven hoe de drie aspecten van kinderpornografie – daders, slachtoffers en technologie24 – zich tot elkaar verhouden. In de figuur wordt ook de samenhang zichtbaar met andere vormen van seksueel geweld tegen kinderen. Figuur 0.1 Daders, slachtoffers en technologie Mensenhandel zedendelicten seksueel misbruik (Mogelijke) daders kindermishandeling (Mogelijke) slachtoers Vervaardiging van kinderpornograe Kindermishandeling seksueel misbruik Bezit en verspreiding van kinderpornograe Technologie (kinderpornograsch materiaal en middelen voor vervaardiging, verspreiding en bezit) In het donkerblauwe vlak komen daderschap, slachtofferschap en technologie samen: de vervaardiging van kinderpornografie. De lichtblauwe vlakken geven de routes weer voor het signaleren en aanpakken daarvan. Enkele voorbeelden: Waar daders en technologie elkaar overlappen is sprake van een vermoeden van de politie van bezit of verspreiding van materiaal, maar mogelijke slachtoffers zijn nog niet in beeld. Het kan echter zijn dat een persoon niet alleen een kijker is, maar ook een vervaardiger blijkt te zijn. Als dat zo is komt men in het donkerblauwe vlak terecht. Wanneer slachtoffers en technologie (materiaal) elkaar overlappen is het bijvoorbeeld voor instanties die een verantwoordelijkheid hebben voor de zorg voor het kind – zoals AMK, Bureau Jeugdzorg, of ambulante hulpverlening – de vraag of zij 24 Technologie bestaat hier uit enerzijds het kinderpornografisch materiaal en anderzijds de (informatieen communicatie)technologie (ICT) waarmee de vervaardiging, verspreiding en het bezit van kinderpornografie plaatsvindt, zie §1.4.1. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 22 bij vermoeden van slachtofferschap van seksueel misbruik ook oog hebben voor digitale signalen van slachtofferschap (lichtblauwe vlak) en aldus kunnen bijdragen aan het vinden van bevestiging van het misbruik en het beëindigen van de offline misbruiksituatie en aldus in samenwerking met de politie een bijdrage kunnen leveren aan het identificeren van vervaardigers van kinderpornografie (donkerblauwe vlak). Daar waar daders en slachtoffers in hetzelfde veld zijn kan sprake zijn van een delict als mensenhandel, jeugdprostitutie, ontucht of misbruik. Bijvoorbeeld door aangifte bij de politie of melding bij het AMK kunnen slachtoffers en daders worden geïdentificeerd. Hierbij is de vraag of er bij de betrokken instanties oog is voor de eventualiteit dat ook kinderpornografisch materiaal is vervaardigd. Duidelijk wordt ook dat de route van een lichtblauw vlak naar het donkerblauwe vlak – actuele vervaardiging – kan leiden tot kennis omtrent een ander lichtblauw vlak. Zo kan het voorkomen dat bij de bestudering van de harde schijf van een verdachte in een aanvankelijk – relatief – eenvoudige ‘bezitzaak’, wordt geconstateerd dat deze ook vervaardiger is of een connectie heeft met een vervaardiger. Deze conclusie kan bij nader onderzoek leiden tot de ontdekking van (ander) fysiek misbruik (overlap daders en slachtoffers) of identificatie van slachtoffers op reeds bekend materiaal (overlap slachtoffers en technologie (materiaal)). De gedeelten van de cirkels waar geen overlap is met een andere cirkel representeren een situatie waarin geen sprake is van actueel dader- of slachtofferschap of recent vervaardigd materiaal, maar van oud kinderpornografisch materiaal en potentieel dader- en slachtofferschap, waaronder de mogelijkheid tot recidive van daders en revictimisatie van slachtoffers. De vraag is vervolgens welke instanties en interventies zich hierop (moeten) richten. Figuur 0.1 representeert de focus en het perspectief van de rapporteertaak kinderpornografie. Kern is de bescherming van kinderen tegen het seksuele geweld en de functie van het kinderpornografisch perspectief bij het bieden van die bescherming. Aan het eind van deze rapportage worden de bevindingen nader gerelateerd aan dit figuur. Dan kan worden ingevuld welke interventies tezamen een geïntegreerde aanpak van kinderpornografie zouden kunnen vormen. Totstandkoming van het rapporteurschap In 2009 werd het instellingsbesluit van de NRM herzien.25 Krachtens de nieuwe regeling rapporteert de NRM niet alleen over de aanpak van mensenhandel maar ook over de aanpak van kinderpornografie. Over de reden voor de toewijzing van de rapporteertaak aan de NRM wordt in de toelichting op het Instellingsbesluit het volgende opgemerkt: “Een relatie tussen het onderzoeksgebied mensenhandel en seksuele uitbuiting volgt mede uit (…) het Verdrag van Lanzarote. Dit Verdrag is voor een deel geënt op reeds bestaande internationale overeenkomsten op het terrein van mensenhandel. In deze documenten komt ook het gemeenschappelijk karakter van kinderpornografie en mensenhandel als transnationaal misdrijf naar voren.” Het besluittotinstelling van een Rapporteur Kinderpornografie was geen plotselinge stap. Kamerlid Van der Staaij (SGP) merkte in 2007 op: ‘Kinderpornografie, kindersekstoerisme, kinderhandel en kinderprostitutie zouden in samenhang, preventief en repressief, moeten worden bekeken. Is 25 Besluit van 28 oktober 2009 van de minister van Justitie, inhoudende de regeling Instelling Nationaal Rapporteur Mensenhandel 2009, (Stcrt. 2009, nr. 18798) (Instellingsbesluit). Inleiding 23 een rapporteur die de zaak in de gaten houdt en coördineert, een goed idee?’26 In 2008 verscheen het Verbeterprogramma Kinderporno – ‘op beeld vastgelegd seksueel misbruik van kinderen’– van het KLPD.27 In dit programma werden ook aanbevelingen gedaan ten aanzien van monitoring. Eén van deze aanbevelingen luidt: “Onderzoeken of de bestrijding van kinderpornografie als thema toegevoegd kan worden aan het takenpakket van de NRM, dan wel of een afzonderlijke Nationaal Rapporteur Seksueel Misbruik Minderjarigen aangesteld zou kunnen worden.” De organisaties Meldpunt Kinderporno op Internet en ECPAT Nederland pleitten in een brief aan de Kamer ten behoeve van een AO in 2008 voor de aanstelling van een nationale ‘rapporteur seksuele uitbuiting van kinderen’ om de effecten van beleid en de operationele invulling daarvan te kunnen meten.28 Kamerlid Teeven (VVD) zei over dit onderwerp in 2007: “het benoemen van een landelijk rapporteur voor zedelijkheidswetgeving en kinderporno (…) is een goed idee.” 29 In het Instellingsbesluit van oktober 2009 wordt de taak van de Rapporteur ten aanzien van kinderpornografie beschreven, op gelijke voet als die ten aanzien van mensenhandel. De taakopdracht houdt in de ontwikkelingen in de omvang en kenmerken van kinderpornografie en de effecten van genomen beleidsmaatregelen in de aanpak van kinderpornografie te onderzoeken, de regering te adviseren over de voorkoming en bestrijding van kinderpornografie, en periodiek te rapporteren aan de regering.30 Er zijn buiten Nederland nog geen andere landen met een (onafhankelijk) rapporteurschap over kinderpornografie. In het verband van de Verenigde Naties zijn wel functionarissen operationeel met een vergelijkbaar mandaat, zoals de Speciale Rapporteur voor kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie31 en de Speciale Vertegenwoordiger voor Geweld tegen Kinderen.32 Het mandaat van de Speciale Rapporteur geeft al blijk van een zekere samenhang tussen de rapporteertaken met betrekking tot kinderpornografie en mensenhandel, voor zover het minderjarige slachtoffers betreft. Recentelijk hebben de Speciale Rapporteur en de Speciale Vertegenwoordiger gezamenlijk een rapport uitgebracht.33 Uit het feit dat zij samenwerking hebben gezocht blijkt van verwantschap en een zekere overlap tussen de genoemde rapporteervelden en geweld tegen kinderen, waaronder seksueel geweld. In deze rapportage 26 Kamerstukken II 2007/08, 30 800 VI, nr. 37. 27 Landelijk project kinderporno, 2008. 28 Zie www.meldpunt-kinderporno.nl/files/Biblio/AO%20Kinderporno%2010%20december.pdf (geraadpleegd 12 september 2011). 29 Deze uitspraak werd gedaan in het overleg tussen de Vaste Kamercommissie voor Justitie en de minister van Justitie op 31 oktober 2007, Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VI, nr. 101. 30 Instellingsbesluit, artikel 4. In het rapport geeft zij de bevindingen van haar onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies weer, en doet zij aanbevelingen (artikel 5, eerste lid). De aanbevelingen kunnen zijn gericht aan de centrale overheid, lokale en andere overheden, (de Nederlandse inbreng in) internationale organisaties en non-gouvernementele organisaties (artikel 5, tweede lid). 31 Zij rapporteert aan de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties over uitbuiting van kinderen wereldwijd, en doet daarover aanbevelingen aan overheden, andere organen van de Verenigde Naties en non-gouvernementele organisaties. 32 Special Representative of the Secretary-General on Violence against Children. 33 Joint report of the Special Rapporteur on the sale of children, child prostitution and child pornography and the Special Representative of the Secretary-General on Violence against Children, UN Doc A/HRC/16/56, 7 maart 2011. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 24 komen verschillende van deze raakvlakken naar voren. Gemeenschappelijke noemer is de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld. Opbouw van de rapportage Met deze eerste rapportage wordt beoogd inzicht te geven in het fenomeen kinderpornografie. Tevens is de actuele stand van zaken op hoofdlijnen geanalyseerd. Kernthema in de analyse is dat de aanpak van kinderpornografie onlosmakelijk is verbonden met de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen, en daarvan onderdeel moet zijn. De inrichting van het kinderpornografiebeleid heeft op dit moment – met name wat betreft de repressieve aanpak – al ruime aandacht. Er wordt nagedacht over de optimale centrale en regionale allocatie van de betrokken politiecapaciteit, zoals beschreven in de paragraaf opsporing in Hoofdstuk 3. Een effectieve aanpak omvat echter meer dan alleen repressie. Andere instanties dan politie en justitie hebben eveneens verantwoordelijkheden. Ook die komen in de hiernavolgende hoofdstukken aan de orde. Hoofdstuk 1 ‘Het fenomeen kinderpornografie’ Dit hoofdstuk vormt de weerslag van een uitgebreide literatuurstudie, aan de hand waarvan inzicht wordt gegeven in de complexiteit van het fenomeen. Daarbij is van belang te onderkennen dat het een onderwerp betreft dat in de samenleving veel gevoelens losmaakt, hetgeen gemakkelijk kan leiden tot onvolledige dan wel verkeerde beeldvorming. Juist daarom is het ter wille van de effectiviteit van het beleid noodzakelijk zoveel mogelijk uit te gaan van de beschikbare kennis over het fenomeen. Die kennis laat in elk geval zien dat het om een buitengewoon veelvormig verschijnsel gaat. De juridische context wordt beschreven en de aard van het fenomeen wordt geduid als maatschappelijk verschijnsel door het nader invullen van de verschillende aspecten ervan: daders, slachtoffers en technologie. Aan de hand van de verschillende soorten daderschap en slachtofferschap wordt, in combinatie met de ontwikkelingen in de technologische omgeving, duidelijk gemaakt welke vormen kinderpornografie kan aannemen. Ook wordt aandacht besteed aan de belangrijke – maar nauwelijks te beantwoorden – vraag naar de omvang van het fenomeen. Het aantal daders, het aantal slachtoffers, en de omvang van het materiaal kunnen niet in cijfers worden uitgedrukt, hoewel duidelijk is dat het fenomeen kinderpornografie exponentieel toeneemt. Voorts wordt een overzicht gegeven van de wijze waarop de visie van de overheid en het maatschappelijk denken met betrekking tot het fenomeen zijn geëvolueerd vanaf eind jaren ’60 tot heden. De laatste periode daarvan kenmerkt zich door de snel toenemende betekenis van ICT. Beschreven wordt welke invloed dit heeft op daderschap en slachtofferschap. De kern is dat internet bij uitstek het faciliterende medium voor kinderpornografie is geworden, en dat tegelijkertijd een belangrijke vraag is in hoeverre ICT juist ook nieuwe kansen biedt voor de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld. Hoofdstuk 2 ‘De overheidsagenda’ In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd op welke wijze de overheid met beleidsvorming heeft gereageerd op het fenomeen kinderpornografie zoals zich dat als maatschappelijk verschijnsel manifesteerde en nog steeds manifesteert. Aangezien kinderpornografie onderdeel is van de bredere context van seksueel geweld tegen kinderen, gaat het onder meer om de vraag of in de beleidsinitiatieven op dat vlak in de afgelopen twee decennia ook rekening is gehouden met de specifieke kenmerken van kinderpornografie zoals die in Hoofdstuk 1 zijn weergegeven. Tevens worden actuele beleidsinitiatieven bekeken vanuit het perspectief van internationale ontwikkelingen en verdragen waarbij met name de artikelen 19 en 34 van het VN-Kinderrechtenverdrag en het Verdrag van Lanzarote als leidraad hebben gediend. Aan de orde Inleiding 25 komen de belangrijkste beleidsinitiatieven die, impliciet of expliciet, direct of indirect waren gericht op de aanpak van kinderpornografie. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de repressieve aanpak (politie en justitie), maar ook naar beleidsinitiatieven waarbij de ministeries van VWS, OCW, SZW en EL&I zijn betrokken. Uit de analyse komt in elk geval naar voren dat initiatieven die direct gericht zijn op de aanpak van kinderpornografie door (Veiligheid en) Justitie zijn genomen, en dat initiatieven op het terrein van de overige ministeries meer zijn gericht op de aanpak van kindermishandeling waaronder seksueel geweld. Kinderpornografie is daarbij nauwelijks een factor 34 en evenmin lijkt er een helder zicht op de digitale component van seksueel misbruik van kinderen te zijn; verbinding van deze initiatieven ligt dan ook voor de hand. Hoofdstuk 3 ‘Uitvoering’ In dit hoofdstuk staat de vraag centraal op welke wijze de uitvoeringspraktijk concreet invulling geeft aan de aanpak van kinderpornografie binnen de bredere context van de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld. Onder meer de volgende processen komen daarbij als onderdelen van het uitvoeringsbeleid aan bod: preventie, signalering en registratie, de repressieve aanpak – bestaande uit opsporing, vervolging en berechting en (nazorg voor en) toezicht op veroordeelde zedendelinquenten – en hulpverlening aan slachtoffers. Voor zover beschikbaar is cijfermateriaal met betrekking tot de uitvoeringspraktijk verzameld dat in dit hoofdstuk wordt gepresenteerd. Ook worden in de paragraaf signalering en registratie de resultaten van het verkennend onderzoek dat BNRM heeft gedaan onder de AMK’s weergegeven. Tot slot wordt nog speciale aandacht besteed aan publiekprivate samenwerking, onmisbaar in de aanpak van kinderpornografie. Er wordt beschreven welke initiatieven op dit terrein al vruchtbaar zijn gebleken en hoe de samenwerking zich verder zou kunnen ontwikkelen. Kinderpornografie speelt zich in belangrijke mate af op internet en internet is het domein van een krachtenveld waarin ook de private sector en de internetgemeenschap een rol hebben. De verspreiding van digitale kinderpornografie is per definitie grensoverschrijdend. Het is dan ook essentieel dat internationaal samenwerking wordt gezocht. Ook wordt in dit hoofdstuk een aantal buitenlandse voorbeelden beschreven en wordt de relevantie van die voorbeelden voor de Nederlandse praktijk toegelicht. In de praktijk bestaat niet altijd specifiek uitvoeringsbeleid voor de aanpak van kinderpornografie. Als het gaat om het repressieve proces zijn kinderpornografische aspecten het meest uitgewerkt. Dat is niet verwonderlijk daar voor politie, OM, ZM en (deels) reclassering per definitie artikel 240b Sr uitgangspunt van handelen is. Niettemin zijn bijvoorbeeld maatregelen ten behoeve van het toezicht op veroordeelde zedendelinquenten die na hun straf terugkeren in de maatschappij niet specifiek gericht op veroordeelden voor kinderpornografie. Dit brengt mee dat in het kader van deze rapportage, om zicht te krijgen op de uitvoeringspraktijk, het perspectief allereerst moet worden verbreed naar het toezicht op veroordeelden voor seksuele delicten tegen minderjarigen in het algemeen. Vervolgens moet het perspectief weer worden verbijzonderd naar de veroordeelden in zaken waarin kinderpornografie een rol speelt. Hierbij gaat het dan bijvoorbeeld om de vraag in hoeverre er in het toezicht op veroordeelde zedendelinquenten rekening wordt gehouden met een digitale context. Dit geldt ook voor maatregelen ter preventie 34 Dit is opvallend daar juist het Verdrag van Lanzarote alle vormen van seksueel geweld tegen kinderen, waaronder kinderpornografie, gelijkstelt als het gaat om te hanteren uitgangspunten als preventie en signalering; zie ook §2.3. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 26 en hulpverlening aan slachtoffers. Ook op die terreinen bestaat niet een specifiek uitvoeringsbeleid ten aan zien van de vraag hoe om te gaan met kinderpornografie. Hoofdstuk 4 ‘Conclusies en aanbevelingen’ Tot slot wordt aangegeven welke conclusies voortvloeien uit de eerdere hoofdstukken, en welke aanbevelingen daaraan moeten worden verbonden. Het gaat in feite om één kernboodschap: Kinderen hebben recht op bescherming tegen alle vormen van seksueel geweld. De aanpak van kinderpornografie moet onderdeel zijn van een geïntegreerde aanpak van seksueel geweld tegen kinderen. Verbinding, coördinatie en monitoring zijn hierbij essentiële elementen. De noodzaak tot verbinding en coördinatie sluit aan bij de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet van het hiervoor al genoemde Verdrag van Lanzarote ter bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik.35 Hierin heeft de regering de strekking van het Verdrag volmondig onderschreven, en aangegeven op welke wijze in dit land wordt vormgegeven aan alle elementen van de aanpak zoals die in het Verdrag worden benoemd. De coördinerende taak als uitvloeisel van het Verdrag van Lanzarote was gelegd bij het ministerie van Justitie en het programmaministerie voor Jeugd en Gezin, welke taken thans zijn belegd bij de ministeries van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In de uitwerking komt deze gedeelde verantwoordelijkheid voor het brede terrein van seksueel geweld tegen kinderen, inclusief kinderpornografie, echter nauwelijks terug. De genoemde beleidsinitiatieven en voorzieningen staan vaak los van elkaar. Bovenstaande geeft aanleiding de aanbeveling te doen om te voorzien in een integrale aanpak van seksueel geweld tegen kinderen, daarin de aanpak van kinderpornografie volledig op te nemen, voor de inrichting en de uitvoering ervan te voorzien in coördinatie, een onafhankelijk monitoring mechanisme in te stellen, en voor de continuïteit één en ander wettelijk te verankeren. Het fundament voor deze kernboodschap wordt gelegd in de volgende hoofdstukken. In Hoofdstuk 4 wordt deze kernboodschap geconcretiseerd. Beoogd wordt om in deze rapportage een handvat te bieden voor de inrichting van de integrale aanpak ter bescherming van kinderen tegen seksueel geweld en aan te geven op welke wijze een verbinding tussen de analoge en digitale componenten in deze aanpak kan worden gevonden. 35 Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3. 1 Hetfenomeen kinderpornografie 1.1 Inleiding Kinderpornografie is een complex onderwerp, dat in de samenleving veel emoties oproept. Voor een effectieve aanpak is echter in de eerste plaats een goed begrip van het fenomeen nodig, zoveel mogelijk gebaseerd op beschikbare kennis. In dit hoofdstuk wordt het fenomeen kinderpornografie geïntroduceerd aan de hand van een aantal ontwikkelingen in Nederland, het juridische kader, en relevante wetenschappelijke inzichten. Deze vormen de leidraad voor de bevindingen in de volgende hoofdstukken over de overheidsagenda en -beleid (H2), de uitvoering daarvan (H3) en de aanbevelingen (H4). Het hoofdstuk begint met een korte vlucht door de geschiedenis van kinderpornografie in Nederland aan de hand van drie tijdsperioden (§1.2). In de eerste periode – eind jaren ’60 tot begin jaren ’80 van de vorige eeuw – komt het, mede als gevolg van de liberale tijdgeest tot een toename in vervaardiging, verspreiding en bezit van kinderpornografie. Het fenomeen wordt in die tijd in Nederland letterlijk zichtbaar. Wanneer de tijdgeest ten opzichte van kinderpornografie begin jaren ’80 verandert, wordt het fenomeen minder zichtbaar. Het grootschalige commerciële circuit verdwijnt naar de achtergrond, maar het amateurcircuit woekert voort. Wanneer halverwege de jaren ’90 informatie- en communicatietechnologie (ICT) zich steeds verder ontwikkelen, democratiseert vervaardiging, verspreiding en bezit van kinderpornografie. Analoge kinderpornografie verdwijnt en de digitale kinderpornografie doet zijn intrede. Het fenomeen wordt door internet wederom zichtbaar voor het publiek en nieuwe problemen doen zich voor, die een uitdaging vormen voor beleid en uitvoering. Na een historisch overzicht volgen een beschrijving van het juridisch kader (§1.3) en een weergave van aard (§1.4) en omvang (§1.5) van digitale kinderpornografie. Uit deze paragrafen komt naar voren dat de kern van het fenomeen kinderpornografie bestaat uit slachtoffers, daders en technologie, waarbij technologie enerzijds het kinderpornografisch materiaal betreft en anderzijds de technologische middelen voor vervaardiging, verspreiding en bezit. Deze elementen van kinderpornografie kennen een enorme variëteit. Er zijn vele (soorten) daders, slachtoffers, afbeeldingen en manieren om kinderpornografie te vervaardigen, te verspreiden en/of te bezitten. Hoewel het materiaal zelf voornamelijk digitaal is, spelen dader- en slachtofferschap zich af in zowel de offline als de online wereld,1 waardoor het fenomeen kinderpornografie zowel een analoge als een 1 Ter bevordering van de leesbaarheid worden voor online wereld ook de termen virtuele en digitale wereld en cyberspace gebruikt en voor offline wereld de termen analoge, reële en fysieke wereld. Uitleg van de begrippen volgt in §1.2.3. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 28 digitale component heeft. Kinderpornografie is als grensoverschrijdende cybercrime niet gebonden aan tijd en ruimte, hetgeen specifieke eisen stelt aan internationale samenwerking. Kinderpornografie is niet een op zichzelf staand delict. Kinderpornografie is altijd verbonden (geweest) met andere (strafbare) seksuele gedragingen, van jeugdprostitutie tot mensenhandel, van misbruik tot grooming en corrumperen.2 De invloed van ICT heeft zich niet beperkt tot de aard en omvang van kinderpornografie, maar heeft zich ook uitgestrekt tot andere zedendelicten waarbij kinderen het slachtoffer kunnen worden. De gemeenschappelijke noemer van deze delicten is dat kinderen slachtoffer worden van seksueel geweld. Ook in beleid en uitvoering zou dit perspectief en deze samenhang tot uitdrukking moeten komen. Onderstaand bericht illustreert dit perspectief en de mogelijke samenhang tussen verschillende delicten. Ouders bieden dochter van 8 aan voor seks3 Een 8-jarig meisje is door haar ouders op internet aangeboden voor seks tegen betaling.Net voordat het kind uitHardinxveld-Giessendam ten prooi zou vallen aan een 32-jarige Brabander, grepen politie en justitie in. De ouders zitten al vier weken in hechtenis […]. Ook de 32- jarige man uit het BrabantseHeusden die had aangegeven het kind te willen ‘afnemen’, is gearresteerd.Dat gebeurde gisterochtend. Kinderporno De ouders van het meisje, een man van 44 en zijn 43-jarige echtgenote, zitten al vier weken vast. Hun arrestatie is vanwege het belang van het onderzoek tot nu toe stilgehouden. Ze worden verdacht van het bevorderen van seks met een minderjarige, mensenhandel en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno.Het kind is direct uit huis gehaald en in een gastgezin ondergebracht, bevestigt een woordvoerster van het Openbaar Ministerie (OM) in Rotterdam. Het OM komt vandaag met een verklaring naar buiten. Verontrust familielid De politie werd op 12 mei getipt door een verontrust familielid van het echtpaar. Hij ontdekte op de geleende laptop van het stel e-mailverkeer tussen hen en de 32-jarige verdachte. In de e-mails werd onderhandeld hoeveel geld er moest worden betaald in ruil voor seks met het kind. Er werden tientallen foto’s uitgewisseld, ook van het 8-jarige kind. 2 Grooming is het benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden. Corrumperen is een seksueel minderjarig kind laten aanschouwen van seksueel misbruik of seksuele handelingen voor seksuele doeleinden. Sinds 1 januari 2010 zijn deze gedragingen in Nederland strafbaar gesteld in art. 248d respectievelijk 248e Sr. Deze strafbaarstellingen zijn in de Nederlandse wetgeving opgenomen naar aanleiding van de ratificatie van het Verdrag van Lanzarote (2007), ter bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, Trb. 2008, 58. Zie verder §1.3. 3 Ouders bieden dochter van 8 aan voor seks, AD.nl, 9 juni 2011, beschikbaar via: www.ad.nl/ad/nl/1012/Binnenland/article/detail/2443464/2011/06/09/Ouders-bieden-dochter-van-8-aan-voor-seks.dhtml (geraadpleegd 7 september 2011). Het fenomeen kinderpornografie 29 Ouders boden dochtertje aan vanwege zware schulden4 […] De ‘afnemer’, die woensdag in zijn woonplaats Heusden is opgepakt, wordt ook verdacht van misbruik van een kind. Het Openbaar Ministerie (OM) bevestigt dat op foto’s die bij hem zijn gevonden, is te zien dat hij een meisje misbruikt. Of dat ook het Hardinxveldse kind is, is onduidelijk. […] 1.2 Ontwikkelingen in de tijd 1.2.1 Inleiding De kern van het fenomeen kinderpornografie – slachtoffers, daders en (visuele) technologie – is in de loop van de tijd geëvolueerd. De uitvinding van de fotografie in 1839 is bepalend geweest voor het ontstaan van kinderpornografie. Tal van andere technologische ontwikkelingen die volgden op de fotografie hebben zich vertaald in nieuwe manieren voor daders om slachtoffers te maken, af te beelden, die afbeeldingen te distribueren en te bekijken.5 De ontwikkeling van kinderpornografie in Nederland kan worden geïllustreerd aan de hand van drie tijdsperioden vanaf eind jaren ’60 van de vorige eeuw. Aan de hand van deze perioden komt naar voren hoe de relatie tussen, slachtoffers, daders en technologie zich door de tijd heen heeft ontwikkeld.Vanaf eind jaren ’60 tot begin jaren ’80 van de vorige eeuw schiep de liberale tijdgeest de ruimte voor een toename in vervaardiging, verspreiding en bezit van kinderpornografie. Het fenomeen werd in die tijd in Nederland letterlijk zichtbaar doordat kinderpornografische magazines vrij verkrijgbaar waren. Nadat de tijdgeest en daarmee de visie op het verschijnsel kinderpornografie begin jaren ’80 veranderde, werd het fenomeen minder zichtbaar. Het grootschalige commerciële circuit verdween naar de achtergrond, maar het amateurcircuit woekerde voort (§1.2.2, zie ook §2.2). In de periode midden jaren ’90 tot heden (§1.2.3) heeft ICT vervaardiging, verspreiding en bezit van kinderpornografie ‘gedemocratiseerd’ en het fenomeen weer zichtbaar gemaakt voor het publiek.Ook is het fenomeen kinderpornografie mede door de opkomst van ICT minder eenduidig geworden. Gedragingen die vroeger door de stand van de technologie niet denkbaar waren – denk aan een hacker die heimelijk de webcam van een kind aanzet6 – behoren nu wel tot de mogelijkheden. 1.2.2 Tot midden jaren ’90 Hoewel seksuele gedragingen met en van kinderen altijd onderwerp zijn geweest van kunstuitingen is de uitvinding van de fotografie in 1839 bepalend geweest voor het ontstaan van kinderpornografie. Fotografie vormt een zeer zuivere benadering van de werkelijkheid. Seksuele gedragingen en actoren worden exact gedupliceerd en de afbeelding hiervan vormt een permanente opname van de gebeurtenis.7 Sindsdien worden kinderen (ook) seksueel misbruikt voor het vervaardigen van kinderpornografie.8 Vanaf de jaren ’60 4 Ouders boden dochtertje aan vanwege zware schulden, AD.nl, 10 juni 2011, beschikbaar via: www.ad.nl/ad/ nl/1012/Binnenland/article/detail/2443927/2011/06/10/Dochtertje-8-voor-seks-aangeboden-wegensschulden.dhtml (geraadpleegd 7 september 2011). 5 Ferraro & Casey, 2005, pp.9-10. 6 Rb. Haarlem, 24 juli 2008, LJN: BD8449. 7 Ferraro & Casey, 2005, pp.9-10. 8 Jenkins, 2001, pp.30-32. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 30 van de vorige eeuw komt de vervaardiging, verspreiding en het kijken naar kinderpornografie sterk op en wat later worden ook de eerste onderzoeken naar het fenomeen verricht.9 Deze pre-internet periode laat parallen zien met het huidige digitale tijdperk. Ook toen al stonden personen met een seksuele voorkeur voor kinderen in contact met andere daders en (potentiële) slachtoffers over de hele wereld. Ook probeerde men in deze jaren net als thans communicatie af te schermen om ontdekking te voorkomen. Eind jaren ’60 – midden jaren ’80 In de jaren ’60 van de vorige eeuw ontwikkelde zich een vrijere seksuele moraal. Deze vrije seksuele moraal kwam voort uit onder meer de deconfessionalisering van de maatschappij, de ontwikkeling van de mogelijkheden met betrekking tot anticonceptie en de toename van het opleidingsniveau. In de jaren zestig van de vorige eeuw ontstonden bewegingen die vrije seks proclameerden, inclusief seks met minderjarigen.10 De vervaardiging en verspreiding van kinderpornografie in die jaren was enerzijds het gevolg van de tijdgeest, maar werd ook mogelijk gemaakt doordat technologieën voor film en fotografie steeds toegankelijker werden voor het grote publiek. Hoewel de kwaliteit nog slecht was, kon vrijwel iedereen kinderpornografie vervaardigen en thuis bekijken. Kinderpornografie werd in de jaren ’60 en ’70 niet aangepakt; wetgeving daartoe ontbrak tot midden jaren ’80. Ontwikkelingen in wetsgeschiedenis Artikel 240bSr –waarinverschillende gedragingenmetbetrekking tot kinderpornografie strafbaar zijn gesteld – kwam tot stand in 1986.11 Vóór die tijd bevatte de Nederlandse strafwetgeving geen aparte strafbaarstelling ophetterreinvankinderpornografie.Datwerdaanvankelijkooknietnodig geacht. Zo stelde het kabinet begin jaren ’80 – in het kader van het beleid tegen seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes – dat verschillende bepalingen in het Wetboek van Strafrecht al voorzagen in de mogelijkheidop te treden in situatieswaarin sprake is van dreiging, dwangof het uitoefenen van fysiek geweld tegen vrouwen die als model (gaan) werken. Een zelfde redenering ging volgens het kabinet op voor die vormen van pornografie waarin minderjarigen als pornomodel gebruikt werden.De artikelen 244 Sr e.v.werdengeacht voldoendemogelijkhedentebiedenomhiertegenopte treden.12Optredentegen kinderpornografie was dus wel mogelijk, maar dat kon vóór 1986 alleen op grond van de strafbaarstelling van verspreiding van pornografie en de strafbepalingen die zien op de strafbare gedragingen die aan de vervaardiging van kinderpornografie ten grondslag liggen, zoals verkrachting of ontucht. Kinderpornografie werd verder vrijgelaten. Zo viel – bijvoorbeeld – de productie van pornografisch materiaal waarbij een kind vrijwillig was betrokken, buiten het bereik van de strafwetgeving.13 Hettoevoegen van een specifieke strafbaarstelling van kinderpornografie was vervolgens een plotselinge stap, waarvan de aanleiding grotendeels lag in de berichtgeving die in 1984 opkwam over de 9 Bijvoorbeeld Burgess, 1984; De Wit e.a., 1986. 10 Lünnemann e.a., 2006. 11 Stb. 1985, 385, in werking per 21 mei 1986 (Stb. 1986, 245). 12 Nota: Bestrijding van sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes, Kamerstukken II 1983-1984, 18 542, nrs. 1-2. Ook in andere landen bestond, in de periode voordat specifieke wetgeving tot stand kwam, in nationale wetgeving geen verschil tussen volwassen- en kinderpornografie en was de regulering van het materiaal gebaseerd op zedelijkheidsargumenten. Veel nationale wetgeving inzake kinderpornografie is voortgekomen uit zedelijkheidswetgeving. Akdeniz, 2008, pp.17-20 & 94-96. 13 Presentatie Ministerie van Justitie, Directie Wetgeving, Expertmeeting kinderpornografie BNRM, Den Haag, 18 februari 2010. Het fenomeen kinderpornografie 31 rol die Nederland zou spelen bij de internationale productie van en handel in kinderpornografie.14 De strafbaarstelling betrof de verspreiding of de openlijke tentoonstelling van kinderpornografie, dan wel de vervaardiging, het vervoer of hetin voorraad hebben met het oog op de verspreiding of tentoonstelling.Het ging om materiaal waarbij personen waren betrokken die kennelijk de leeftijd van 16 jaar nog niet hadden bereikt. Bezit van kinderpornografisch materiaal voor eigen gebruik was niet strafbaar. Tot 1996 bedroeg de strafbedreiging een gevangenisstraf van maximaal drie maanden. In 1996 werd de strafbedreiging verhoogd naar maximaal vier jaar gevangenisstraf.15 De handel in kinderpornografisch materiaal bloeide in deze periode.16 Hierbij is een verschil te maken tussen enerzijds het vastleggen van misbruik van kinderen op foto of film17 (‘vervaardigen’) en anderzijds het druktechnisch verzorgen, kopiëren, bundelen (‘produceren’)18 en/of distribueren (‘verspreiden’) van kinderpornografische afbeeldingen tot magazines of video’s. De handel in kinderpornografie had (ook) toen al een grensoverschrijdend karakter. Nederland nam in de periode 1969-1979 – die Tate ‘ten year madness’ noemt19 – een internationale positie in als verspreider van kinderpornografie.20 Naast materiaal van professionele, buitenlandse vervaardigers kwamen Nederlandse commerciële verspreiders aan afbeeldingen voor hun kinderpornografische bladen via amateurs. De ‘con14 Zie hierover ook §2.2, over de Werkgroep Kinderpornografie onder leiding van officier van justitie De Wit. Begin jaren ’80 was er in de Tweede Kamer een wetsvoorstel aanhangig dat strekte tot wijziging van de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht inzake pornografie. Dit voorstel gaf uitvoering aan de aanbevelingen van de adviescommissie zedelijkheidswetgeving (de Commissie-Melai). Die Commissie had advies uitgebracht over de rol van het strafrecht op het terrein van de bescherming van de goede zeden. Hoewel de bescherming van de jeugd tegen pornografie een belangrijk uitgangspunt vormde voor de aanbevelingen van de Commissie, werd noch in het rapport van de Commissie, noch in het wetsvoorstel dat daarop volgde aandacht besteed aan het fenomeen kinderpornografie. Pas in een laat stadium tijdens de behandeling van het wetsvoorstel – bij derde nota van wijziging – werd voorgesteld een specifieke strafbaarstelling van kinderpornografie aan het wetsvoorstel toe te voegen (presentatie Ministerie van Justitie, Directie Wetgeving, Expertmeeting kinderpornografie BNRM, Den Haag, 18 februari, 2010). 15 Zie hierover ook §2.2. 16 O’Donnell & Milner, 2007, pp.4-19. 17 De Wit e.a. stellen dat het hierbij in feite meestal gaat om het plegen van ontucht met personen beneden de 16 jaar op grond van art. 247 Sr of deelneming aan dat misdrijf. De Wit e.a.,1986, p.5. 18 De Wit e.a. (zie §2.2) struikelden naar eigen zeggen herhaaldelijk over de verwarring die ontstond wanneer werd gesproken van vervaardiging van kinderpornografische afbeeldingen en het produceren (het bundelen van foto’s en druktechnisch verzorgen) van kinderpornografische magazines. De Wit e.a.,1986, p.5. 19 De Britse onderzoeksjournalist Tate, die in zijn boek uit 1990 ook schrijft over de rol van Nederland in de jaren ’70, stelt dat Denemarken toentertijd een belangrijk commercieel vervaardigings- en distributiehuis van kinderpornografisch materiaal in Europa was. De Deense regering had vanaf 1969 tot 1979 de vervaardiging van alle vormen van pornografie (dus ook kinderpornografie) gelegaliseerd. Het zou gaan om de toenmalige Sectie 234 van het Deense Wetboek van Strafrecht. De Deense vervaardigingshuizen waren zeer professioneel en werkten met de nieuwste apparatuur zodat veelzeggende foto’s, tijdschriften en films als Sucking Daddy, Pre-teen Trio en Fucking Children konden worden gemaakt (Tate, 1990, pp.41 en 44-57; zie ook O’Donnell & Milner, 2007, p.5; De Wit e.a., 1986, pp.8 en 14-16). 20 Tate, 1990. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 32 sument’ werd in de kinderpornografische magazines opgeroepen om zelfvervaardigd materiaal te leveren. De kwaliteit van deze afbeeldingen was doorgaans zeer laag. Dit en de zeer geringe vergoeding zouden er op kunnen duiden dat de foto’s niet met commercieel oogmerk werden gemaakt, maar al in bezit waren van de amateurvervaardiger.21 De consument had dus een diffuse rol als afnemer en vervaardiger van kinderpornografisch materiaal. Groot was hun rol echter wel: 70% van het materiaal uit de tijdschriften was van deze bron afkomstig.22 Hoewel de commerciële handel bloeide door de introductie van goedkope videotapes en videocassetterecorders,23 zal de toenmalige stand van de technologie in zekere zin ook een beperkende factor zijn geweest bij het vervaardigen van kinderpornografie. Kwalitatief hoogstaand materiaal vervaardigen was – gezien de kosten en de fysieke omvang van de apparatuur – alleen voorbehouden aan commerciële vervaardigers, laat staan dat de amateurvervaardiger met de toenmalige consumentenelektronica de rol van grootschalige drukker of distributeur van kinderpornografische blaadjes kon innemen. De kwaliteit bij het kopiëren van films nam bij elke kopie van een kopie zienderogen af.24 Voor het ontwikkelen van foto’s was men doorgaans aangewezen op professionele fotowinkels. Twee vormen van verspreiding kunnen worden onderscheiden: het onderhandse ruilcircuit en het commerciële circuit. Over het onderhandse ruilcircuit is in de Nederlandse context weinig bekend, behalve dat het bestond en een internationaal karakter had.25 Personen vroegen met verdekte en minder verdekte termen en zelfs met volledige openheid van zaken om kinderpornografische afbeeldingen en kinderen om te misbruiken middels advertenties in Nederlandse kinderpornografische tijdschriften.26 Dat er contacten in deze sfeer bestonden blijkt ook uit het ontstaan van verenigingen die seks met kinderen propageerden, zoals North American Man/Boy Love Association in de VS, Paedophile Information Network in het Verenigd Koninkrijk en Vereniging Martijn in Nederland.27 Onderling hadden deze verenigingen en personen met een seksuele voorkeur voor kinderen ook contact met elkaar.28 De commerciële verspreidingskanalen waren toentertijd dezelfde als die van de reguliere pornokanalen, zoals seksshops en postorderbedrijven. Commerciële vervaardigers en verspreiders verdienden hier zeer goed aan.29 Dat kinderpornografie open en bloot te koop was in seksshops betekende niet dat de commerciële distributeurs – wie er meer aan gelegen was dan het amateur ruilcircuit om in de openbaarheid te treden met hun waar – geen voorzorgsmaatregelen namen om hun identiteit verborgen te houden.30 21 Rossen & Schuijer, 1992, p.180. 22 De Wit e.a., 1986, p.6. 23 Tate, 1990, pp.209-210. 24 O’Donnell & Milner, 2007, p.20. 25 De Wit e.a.(1986) concluderen dit na bestudering van een aantal processen-verbaal. 26 O’Donnell & Milner, 2007, pp.10-17; Tate (1990, p.59) somt een paar contactadvertenties op uit het Nederlandse kinderpornografische magazine ‘Lolita’: “Englishman, 37, paedophile, wishes to meet a mother with Lolita daughter or lady with paedophile feelings with view to marriage” en “Pretty mother with pretty young daughters invites enquiries from gentlemen anywhere who are interested in meeting us or in photography”. 27 O’Donnell & Milner, 2007, pp.9-14; www.martijn.org/page.php?id=103000 (geraadpleegd 21 juli 2011). 28 Tate, 1990, pp.127-165. 29 Tate, 1990, pp.50-52. 30 Tate (1990, p.76) noemt deze Nederlandse distributeurs ‘groothandelaren’ (wholesalers), die de wereld bevoorraden met kinderpornografische blaadjes. Op de blaadjes stonden keurig adressen van uitgevers aangegeven, maar in de praktijk bleken die niet te bestaan of bestonden de adressen uit anonieme postbusnummers. Het fenomeen kinderpornografie 33 Anonimiteit van daders uit zowel het amateur- als het commerciële circuit bemoeilijkte hoe dan ook de opsporing.31 Eind jaren ’70 ontstond wereldwijd het inzicht dat regelgeving rondom kinderpornografie moest worden aangescherpt en in delen van de wereld verdween de open, commerciële sector naar de achtergrond. In Nederland gebeurde dit pas in 1984. Kinderpornografie riep in toenemende mate publieke verontwaardiging op nadat de Amsterdamse politie een aantal invallen had gedaan in seksshops en het aanwezige materiaal in beslag had genomen.32 In de tussenliggende jaren bleef Nederland een belangrijk distributiecentrum.33 De toenmalige liberale tijdgeest heeft tot op de dag van vandaag gevolgen: waarschijnlijk is een groot deel van de kinderpornografische afbeeldingen, nu op internet, vervaardigd in deze periode.34 De slachtoffers van toen zijn nu volwassen. Midden jaren ’80 – midden jaren ’90 In deze periode kwam er meer maatschappelijke aandacht voor seksueel geweld tegen kinderen. Overheden in binnen- en buitenland namen de aanpak van kinderpornografie serieuzer.35 Nu de tijdgeest de grootschalige commerciële handel bemoeilijkte,36 bleef er een sterk, georganiseerd en internationaal amateurnetwerk rondom kinderpornografie over: er verscheen een ‘sophisticated global cottage industry’,37 waarbij personen uit het amateurcircuit door introductie van nieuwe technologieën zelf materiaal vervaardigden en verspreidden en door toenemende globalisering ook reisbewegingen maakten om andere daders en slachtoffers te ontmoeten. Dit wakkerde mensenhandel, kindersekstoerisme, jeugdprostitutie en misbruik verder aan.38 31 De Wit e.a., 1986, p.8. 32 Rossen & Schuijer, 1992, pp.160-162. 33 Tate, 1990, p.77. De Wit e.a. concluderen in 1986 – dus na de eerste invallen door de politie – dat er geen georganiseerd distributiesysteem is voor commerciële kinderpornografie, maar wel dat er een verhoudingsgewijs grote hoeveelheid kinderpornografie is verzonden naar Duitsland en de VS en dat dit terugloopt (De Wit e.a., 1986, p.26), zie ook §2.2. 34 Taylor & Quayle, 2003, p.45. 35 Lanning, 2010; Vasterman, 2004. 36 Er kwamen nieuwe tijdschriften op de markt met een legale inhoud. Deze magazines zoals het Nederlandse Boy Love World bevatten niet-strafbare foto’s van kinderen en verhalen over seksueel misbruik, maar ook advertenties voor het verkrijgen van (strafbare) kinderpornografie (Tate, 1990, p.140). 37 O’Donnell en Milner (2007, p.20) schrijven: “as a result of expanding access to these increasingly inexpensive technologies, child pornography quickly mutated into a ‘sophisticated global cottage industry’ […] where material was produced in domestic settings and exchanged or bartered for personal rather than profit motives.”. 38 O’Donnell & Milner, 2007, p.21. Zo verschenen reisgidsen met namen als Mankoff’s Lusty Europe en Where the Young Ones Are die beschreven waar kinderprostituees waren te vinden. Een deel van het internationale amateurnetwerk bevond zich in Nederland. Tate (1990, p.140) noemt dit de ‘Dutch connection’ en stelt dat buitenlandse (gezochte) zedenplegers naar Nederland trokken, dat door hen als een veilige haven werd beschouwd. Dat was zeker het geval bij de Björn-tapes, waar een Engels-Nederlands pedofielennetwerk achter zat. Materiaal werd in dit geval in Nederland vervaardigd en verspreid. De afnemers van de tapes zaten verspreid over heel Europa. A Paedophile Ring in Amsterdam, The Guardian, maart 1997, beschikbaar via: www.nickdavies.net/1997/03/01/a-paedophile-ring-in-amsterdam/ (geraadpleegd 30 augustus 2011). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 34 Onderzoek naar de aard en omvang van kinderpornografie uit deze periode ontbreekt grotendeels, waardoor er weinig zicht is op de vervaardiging van kinderpornografie in Nederland.39 Dat kinderpornografie niet meer zichtbaar was voor het grote publiek, betekende echter niet dat het fenomeen verdwenen was uit Nederland. Bij het hierboven genoemde in Amsterdam in beslag genomen materiaal werd voornamelijk oud, in het buitenland vervaardigd, materiaal gevonden.40 Ook zou een ‘substantieel’ deel van Nederlandse bodem komen. In beslag genomen materiaal bestond toen (nog steeds) uit foto’s, video-opnamen en op video gekopieerde 8-mm films. Volgens de Werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie waren hulpverleningsorganisaties niet alert op mogelijk slachtofferschap van kinderpornografie, zodat ook hier geen registraties te vinden zijn.41 De periode was ook een voorbode van een tijd waarin vervaardiging, verspreiding en bezit van kinderpornografie weer zichtbaar werd. In 1992 citeerde onderzoeksjournalist Tate een vrouw die eind jaren ’50 van de vorige eeuw slachtoffer was geworden van kinderpornografie: “Paedophiles […] will always find new ways to obtain, abuse and manipulate children. They are always looking for new victims and new methods of getting them.” Tate verwachtte al in 1990 met betrekking tot kinderpornografie dat “computers may prove to be the problem of the 1990s”42. Daders zouden middels ‘computer-based bulletin boards’ met elkaar communiceren. De omvang van kinderpornografie is sindsdien (exponentieel) gestegen.43 De aard van het delict is deels veranderd, maar door de tijd heen hebben daders steeds blijk gegeven van de behoefte om te communiceren met slachtoffers en met andere daders en om nieuw materiaal te verkrijgen. ICT blijkt een uiterst geschikt middel te zijn om in deze behoeftes te voorzien. Maar ICT, waaronder internet, is wellicht meer dan alleen een middel: “There is increasing evidence […] of the internet itself, and the social and psychological processes that are involved in accessing it, being both a process and factor in its own right that is both cumulative and additional to other means of communication”44 1.2.3 Midden jaren ’90 – heden In de huidige periode is het niet zozeer de tijdgeest, maar zijn het vooral de digitale technologische ontwikkelingen die personen nieuwe mogelijkheden geven kinderpornografie te vervaardigen, te verspreiden of te bezitten en/of contact te maken met andere daders en slachtoffers. Door de invloed van ICT op het fenomeen is kinderpornografie tegenwoordig een cybercrime, maar kan het in bepaalde gevallen ook hightech crime zijn. Sommige personen kijken alleen naar materiaal, anderen misbruiken ook daadwerkelijk kinderen in de reële wereld om kinderpornografie te vervaardigen. Begrippen als de 39 Werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, 1998, p.28. Materiaal werd niet meer gebundeld en openlijk te koop aangeboden. Slachtoffers uit kinderpornografische magazines tellen kon niet meer, zoals in onderzoek naar kinderpornografisch materiaal uit de jaren ’70 en begin jaren ’80 werd gedaan (zie bijvoorbeeld Rossen & Schuijer, 1992). 40 Het onderzoek betreft een inventarisatie van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland op basis van onderzoeken in de periode ’94-’96 en laat mogelijk licht schijnen op het materiaal dat in omloop was in de periode 1985-1994. Zo rept het onderzoek niet over kinderpornografische computerbestanden. (Werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, 1998, pp.29-30). De werkgroep merkt verder op dat het moeilijk is om onderscheid te maken tussen nieuw en oud materiaal en Nederlands en buitenlands materiaal. 41 Werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, 1998, p.28. 42 Tate, 1990, pp.209-210. 43 O’Donnell & Milner, 2007, p.54. 44 Taylor & Quayle, 2003, p.14. Het fenomeen kinderpornografie 35 online en offline wereld, en hands-on en hands-off handelingen45 hebben betrekking op kinderpornografie, maar ook op andere zedendelicten en krijgen zo in de praktijk steeds meer raakvlakken De technologische ontwikkelingen en gewijzigde inzichten ten aanzien van het fenomeen hebben geleid tot aanpassingen in de wetgeving. Ontwikkelingen in wetsgeschiedenis In 1996 wordt artikel 240b Sr ingrijpend gewijzigd.46 Begin jaren ’90 verandert het beeld dat men tot dan toe bij het verschijnsel kinderpornografie had. De politie wordt geconfronteerd met een aantal ernstige kinderpornografiezaken. De strafbedreiging wordt verhoogd van drie maanden naar vier jaar gevangenisstraf. Dit brengt niet alleen de ernst van het feit tot uitdrukking, maar maakt ook de toepassing van voorlopige hechtenis mogelijk en de inzet van een aantal voor een effectieve bestrijding noodzakelijk geachte bevoegdheden – zoals huiszoeking.Om de commerciële handel in kinderpornografie krachtiger te kunnen bestrijden wordt het artikel voorts aangevuld met een strafbaarstelling van degene die van het plegen van de strafbare feiten een beroep of gewoonte maakt. De maximumstraf voor dat feit wordt op dat moment gesteld op zes jaar. Daarnaast wordt de strafbaarstelling voor eenvoudig bezit van kinderpornografie een stap dichterbij gebracht. Tot dat moment was dit niet strafbaar.Nietlangeris nu voor strafbaarheid vereist dat bepaalde gedragingen, waaronder het‘in voorraad hebben’, zijn gericht op het verspreiden of openlijk tentoonstellen van kinderpornografie, maar worden deze gedragingen nu ook zonder bijkomend oogmerk door de wetgever strafwaardig geacht. Bovendien wordt hiermee een bewijsprobleem verholpen.47 Ook het vervaardigen van kinderpornografie voor eigen gebruik, en het in privésfeer in voorraad hebben daarvan, vallen nu onder artikel 240b Sr. In 2002 volgen wederom wetswijzigingen,48 vooral naar aanleiding van internationale ontwikkelingen. De ratificatie door Nederland van het ILO-Verdrag betreffende het verbod en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid uit 199949 verplicht tot verhoging van de leeftijdsgrens in artikel 240b Sr van 16 naar 18 jaar. Daarnaast werd – door ratificatie van het in het kader van de Raad van Europa tot stand gekomen Cybercrime Verdrag50 – virtuele kinderpornografie strafbaar gesteld. Aan artikel 240b Sr werden de woorden ‘schijnbaar betrokken’ toegevoegd, hetgeen betekent dat niet langer is vereist dat een echt kind bij de vervaardiging van kinderpornografie betrokken was. De terminologie ‘in voorraad hebben’ wordt 45 Deze begrippen worden later in deze subparagraaf nader toegelicht, zie Tabel 1.1 en Tabel 1.2. 46 Stb. 1995, 575, in werking getreden op 1 februari 1996. Art. 240b Sr bevat op dit moment overigens nog een exceptie voor rechtmatig bezit van kinderpornografie voor bepaalde doeleinden: “Niet strafbaar is degene, die een dergelijke afbeelding in voorraad heeft waarvan vaststaat dat hij deze voor een wetenschappelijk, educatief of therapeutisch doel gebruikt.” Deze bepaling wordt bij een latere wijziging weer geschrapt, Stb. 2002, 388, in werking getreden op 1 oktober 2002 (Stb. 2002, 470). 47 Presentatie Ministerie van Justitie, Directie Wetgeving, Expertmeeting kinderpornografie BNRM, Den Haag, 18 februari, 2010. 48 Stb. 2002, 388, in werking getreden op 1 oktober 2002 (Stb. 2002, 470). 49 Verdrag betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid (ILO-Verdrag), Genève, 17 juni 1999, Trb. 2001, 69 en 2004, 35. 50 Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Cybercrime Verdrag), Boedapest, 23 november 2001, Trb. 2002, 18 en 2004, 290. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 36 vervangen door het woord ‘bezit’, zulks naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad.51 Het in voorraad hebben van een kinderpornografische afbeelding omvat tevens het bezit van één of meer afbeeldingen voor eigen gebruik, dus ook het bezit van één afbeelding voor eigen gebruik wordt strafbaar. De strafbaarstelling van kinderpornografie ziet vanaf dat moment – en nu nog steeds – op drie typen kinderpornografische afbeeldingen: 1. een afbeelding van een echt kind (iedere persoon beneden de leeftijd van 18 jaar); 2. een afbeelding van een echt persoon die eruit ziet als een kind; 3. een realistische afbeelding van een niet bestaand kind.52 Deze wijzigingen zijn onderdeel van de partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving en betreffen dus ook andere strafbepalingen dan die inzake kinderpornografie.53 Deze wetswijzigingen zijn in 2006 geëvalueerd, zie §2.2. Internet De invloed die ICT heeft op de huidige maatschappij is onmiskenbaar. Zo wordt over de huidige tijd gesproken in termen van ‘digitale samenleving’ en ‘informatiemaatschappij’ om deze invloed te duiden. Deze invloed geldt ook voor kinderpornografie. De handel in kinderpornografie kan tegenwoordig geheel via de digitale snelweg verlopen doordat het materiaal zelf digitaal is.54 Zo is de analoge kinderpornografie onder invloed van ICT grotendeels vervangen door digitale kinderpornografie.55 Onder ICT vallen vele ontwikkelingen die decennia geleden al zijn ingezet door de ontwikkeling van de computer.56 Dergelijke kenmerken – zoals de Wet van Moore en andere aan deze wetmatigheid te relateren ontwikkelingen – zijn ook van invloed op de aard en omvang van digitale kinderpornografie. 51 HR, 21 april 1998, NJ 1998, 782, met nt. ’t Hart. 52 Zie ook art. 9 lid 2 sub a t/m c Cybercrime Verdrag. Vgl. art. 1 EU Kaderbesluit, dat hierop ook een aantal uitzonderingen mogelijk maakt in art. 3, bijvoorbeeld ten aanzien van de strafbaarstelling van het vervaardigen en bezit van virtuele kinderpornografie voor privégebruik. Nederland heeft geen gebruik gemaakt van mogelijke voorbehouden op dit punt. 53 Lünnemann e.a., 2006, p.152. Dat betreft naast art. 248a Sr (uitlokken van minderjarige tot ontucht) en 248c Sr (aanwezigheid bij plegen ontuchtige handelingen door minderjarigen) ook art. 250a (oud) dat later is opgegaan in de strafbaarstelling van mensenhandel in art. 273f Sr. Ook wordt bij deze herziening het klachtvereiste in zijn geheel afgeschaft en is in plaats daarvan een hoorplicht geformuleerd (art. 167a Sr). De bescherming van andere kwetsbare groepen is aangescherpt door in de artt. 243 en 247 Sr het bestanddeel ‘verminderd bewustzijn’ toe te voegen. Een belangrijk doel van de wijzigingen is het verstevigen van de bescherming van minderjarigen tegen vormen van seksueel misbruik. Niet alleen wordt daartoe de bepaling inzake kinderpornografie aangescherpt, maar ook wordt in verband met de aanpak van kindersekstoerisme de extraterritoriale rechtsmacht verruimd (artt. 5 en 5a Sr). Ook worden andere vormen van seksuele uitbuiting van minderjarigen strafbaar gesteld. Kindersekstoerisme – delicten door een Nederlander in het buitenland gepleegd – kan overigens worden vervolgd op grond van art. 248b Sr (het gebruik maken van diensten van minderjarige prostituees), art. 244 Sr wanneer het gemeenschap met kinderen jonger dan twaalf jaar betreft en art. 245 Sr waar het gaat om seks met kinderen tussen twaalf en 16 jaar. 54 Van der Hulst & Neve, 2008, p.50-51. 55 O’Donnell & Milner, 2007, pp.29-63. 56 Mulder e.a. (2010, p.259) noemen ICT een deeldiscipline van het vakgebied der technologie. De benaming ICT zou dubbelop zijn, omdat communicatietechnologie deel uitmaakt van informatietechnologie. Het fenomeen kinderpornografie 37 De wet van Moore gaat ervan uit dat de rekenkracht van computers ongeveer elke twee jaar verdubbelt.57 Ook de snelheid van processors, dataopslag, netwerkfunctionaliteit en zelfs pixels van digitale camera’s nemen exponentieel toe, terwijl de prijs en de gebruiksvriendelijkheid van technologie voor de consument aanzienlijk is verbeterd.58 Daardoor is capaciteit niet langer een beperkende factor voor de opslag van kinderpornografisch materiaal.59 Huidige (hightech) innovaties die de opsporing van kinderpornografie bemoeilijken60 – bijvoorbeeld encryptie,61 cloud computing,62 (pre-paid) smart phones en gratis wifi63 – zullen uiteindelijk ook in handen komen van low-tech gebruikers. Dergelijke innovaties worden gebruikt door miljarden mensen ter wereld. De schaduwzijde is dat ook personen met kwade bedoelingen technologie nu en in de toekomst kunnen gebruiken om hun doel te verwezenlijken. Digitale kinderpornografie en ICT als kans Technologie vormt niet alleen een uitdaging omdat personen nieuwe mogelijkheden ontdekken om normafwijkend gedrag te vertonen, maar schept ook kansen voor de wetenschap en organisaties die zich bezig houden met het voorkomen en bestrijden van kinderpornografie. Die kansen liggen enerzijds in het digitale kinderpornografische materiaal zelf en anderzijds in de technologie om informatie te vervaardigen, verspreiden en/of bekijken. – Voor de bestrijding van kinderpornografie kan het materiaal bewijs vormen dat misbruik heeft plaatsgevonden. Bij baby’s en peuters kan het zelfs het enige bewijs zijn dat een vorm van seksueel geweld heeft plaatsgevonden. Ook andere digitale gegevens – bijvoorbeeld chatgesprekken, links naar websites, etc – kunnen een aanwijzing zijn dat seksueel geweld tegen kinderen heeft plaatsgevonden of in voorbereidende fase is. 64 Personen laten ook in cyberspace gegevens achter 57 Zie ftp://download.intel.com/museum/Moores_Law/Video-Transcripts/Excepts_A_Conversation_ with_Gordon_Moore.pdf en ftp://download.intel.com/museum/Moores_Law/Articles-Press_Releases/Gordon_Moore_1965_Article.pdf, (geraadpleegd 8 augustus 2011). 58 Zie Ferraro & Casey (2005, pp.9-15) voor een economische marktanalyse in tijd van relevante technologische apparatuur, zoals camera’s, scanners en desktops. 59 Taylor & Quayle, 2003, p.199. 60 Van de gebruikers van kinderpornografie is bijvoorbeeld bekend dat zij steeds meer expertise hebben en gebruikmaken van afschermingmethoden (zoals encryptie) om buiten het domein van de opsporing te kunnen blijven. Zo is het in bepaalde publiek toegankelijke virtuele omgevingen (zoals chatrooms, veilingsites en peer-to-peer (p2p)-netwerken) mogelijk om afgeschermd te kunnen communiceren (Van der Hulst & Neve, 2008, p.43; Solum, 2009, p.54). 61 Door informatie te versleutelen (encryptie), kan voorkomen worden dat die informatie door onbevoegden gebruikt wordt. In de praktijk wordt bij versleuteling vooral gebruik gemaakt van de public key encryption methode. KLPD – Dienst Nationale Recherche, 2010, p.196 (niet openbaar). 62 Met cloud wordt bedoeld het opslaan en verwerken van gegevens via internet. In het cloud model zijn data en rekencapaciteit online beschikbaar zonder dat bekend is waar de data zijn opgeslagen en welke computers het rekenwerk uitvoeren. De fysieke locatie van opslag en rekencapaciteit wisselt en doet binnen het cloud model niet ter zake. KLPD – Dienst Nationale Recherche, 2010, p.194 (niet openbaar). 63 GOVCERT, 2010. 64 Zie Vrijwilliger Kaatsheuvel gepakt voor kinderporno, Eindhovens Dagblad, 9 augustus 2011, beschikbaar via: www.ed.nl/regio/eindhovenregio/9263533/Vrijwilliger-Kaatsheuvel-gepakt-voor-kinderporno.ece (geraadpleegd 10 augustus 2011). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 38 dat een digitaal profiel kan vormen. Al deze digitale signalen geven mogelijk informatie omtrent (identiteit van) daders en slachtoffers.65 – ICT kan ook bijdragen in het voorkomen van seksueel geweld tegen kinderen. Potentiële daders en slachtoffers zijn beide in cyberspace. Dit betekent bijvoorbeeld dat voorlichting door de overheid omtrent seksueel geweld tegen kinderen middels digitale kanalen kan plaatsvinden en dat ICT en de gebruikers hiervan kunnen bijdragen aan het verhogen van de fysieke en sociale veiligheid van deze digitale kanalen. – ICT vormt tevens een kans voor de wetenschap om meer te weten te komen over (potentiële) daders en slachtoffers doordat bepaalde kenmerken/gebreken van criminologisch onderzoek66 niet langer/in mindere mate van toepassing zijn. Hierbij wordt dan met name gedacht aan het onderzoeken van (potentiële) daders die (nog) niet met de autoriteiten in contact zijn gekomen. Wetenschappers kunnen nu bijvoorbeeld postings van deze personen op nieuwsgroepen observeren.67 ICT heeft het vervaardigen, verspreiden en bezit van kinderpornografie aanzienlijk vereenvoudigd.68 In Nederland heeft ICT een prominente plek veroverd. Nederland behoort tot de top van de landen in de wereld waar mensen toegang tot (breedband)internet hebben en internet ook daadwerkelijk gebruiken.69 Nederland heeft niet alleen een hoge internetpenetratie70 en een hoog internetgebruik, maar neemt ook een belangrijke positie in voor de infrastructuur van internet. De Amsterdam Internet Exchange (AMS-IX) vormt een van de grote knooppunten voor internetverkeer in Europa. Als gevolg hiervan hebben diverse internet service providers (isp’s) zich gevestigd in de buurt van de AMS-IX.71 Deze isp’s hosten enorme hoeveelheden data – bijvoorbeeld websites – van personen en bedrijven uit de hele wereld. Zoals de infrastructuur van de haven van Rotterdam de aankomst van illegale waar (bijvoorbeeld drugs) ongewild faciliteert, kan ook kinderpornografisch materiaal vanuit de ‘datahavens’ (servers) in de buurt van Amsterdam worden gehost.72 De introductie van internet geldt als een doorbraak in het gebruik van ICT. Internet is een wereldwijd communicatiesysteem voor data dat wordt gevormd door een aaneensluiting van talloze publieke en private telecommunicatienetwerken die (hoofdzakelijk) gebruik maken van het Internet Protocol (IP), Transmission Control Protocols (TCP) en protocollen die weer het Internet Protocol implementeren, 65 Zie bijvoorbeeld Melanie had eerder gered kunnen worden, De Telegraaf, 5 juli 2011, beschikbaar via: www. telegraaf.nl/binnenland/10141960/__Melanie_eerder_gered_kunnen_worden__.html (geraadpleegd 9 augustus 2011). 66 Bijleveld, 2006. 67 Zie bijvoorbeeld het onderzoek van Jenkins (2001) naar kinderpornografie op basis van postings op bulletin boards. 68 Zie §1.4.1.2 69 Zie www.ec.europa.eu/information_society/digital-agenda/scoreboard/countries/nl/index_en.htm (geraadpleegd 22 juni 2011). 70 Met internetpenetratie wordt bedoeld het aandeel huishoudens dat toegang heeft tot internet. 71 Zie www.nl-ix.net/news/51/holland__becoming_worlds_key_peering_harbor/ en www.prefix.pch.net/ applications/ixpdir/?show_active_only=0&sort=participants&order=desc (geraadpleegd 21 juli 2011). 72 In §3.3.3.1 komt naar voren dat het vermeend kinderpornografisch materiaal dat bij het Meldpunt Kinderporno op Internet wordt gemeld voor een groot deel vanuit Nederland wordt gehost. Het fenomeen kinderpornografie 39 zoals het Domein Naam Systeem (DNS).73 Internet is hiermee een netwerk van computernetwerken, waarbij de afspraken over het gebruik van deze (universele) protocollen ervoor zorgen dat deze computernetwerken onderling met elkaar kunnen communiceren.74 Diensten die kunnen worden gebruikt via internet zijn bijvoorbeeld e-mail, peer-to-peer programma’s (p2p) en nieuwsgroepen75 (zie §1.4.1.2). De meest bekende dienst is het World Wide Web (www) dat halverwege de jaren negentig door de introductie van webbrowsers voor een doorbraak van internet zorgde bij het grote publiek.76 Vier aspecten van internet die ook van invloed zijn op het fenomeen kinderpornografie zijn het endto-end principe, het gebruik van open standaarden, het wereldwijde karakter en de private markt.77 Het laatstgenoemde aspect van internet houdt in dat netwerken eigendom zijn van en worden beheerd door autonome organisaties, voornamelijk uit de private sector. Overheden hebben dus in beginsel weinig controle over internet. Het wereldwijde karakter van internet betekent dat internet niet aan landsgrenzen gebonden is. Data – zoals digitale kinderpornografie – worden ongeacht politieke en territoriale grenzen verstuurd. Verder betekent dit dat daders, (potentiële) slachtoffers en materiaal over de hele wereld eenvoudiger, sneller en vaker met elkaar in contact kunnen komen.78 Dat daders en slachtoffers elkaar over de hele wereld kunnen vinden heeft ook te maken met het aspect van gemeenschappelijke standaarden. Internet kan door iedereen open en vrij worden gebruikt. Kinderen uit bijvoorbeeld Midden-Oost Europa met een lage weerbaarheid door een lage sociaaleconomische status zijn ook op internet te vinden.79 Daarnaast gaat internet uit van het end-to-end principe.80 Dit houdt in dat internet is ontworpen als een neutraal, transparant en zeer eenvoudig communicatiekanaal. Alle complexe software en andere functies voor het ontvangen en bewerken van data zit (in de apparatuur) aan het einde van het netwerk. Kortom, internet – het communicatiekanaal – discrimineert niet. Voor internet is digitale kinderpornografie data zoals alle andere data. Om deze reden wordt ook wel gesproken van handel in (criminele) informatie.81 Data worden niet vervoerd langs een centraal punt, maar kunnen door de netwerkstructuur talloze routes nemen. Dat de data zich in de uiteinden van het netwerk bevinden, betekent dat beheer, monitoring en surveillance van het netwerk zeer moeilijk zijn en eerder gericht zouden moeten zijn op de computer en gebruikers aan de uiteinden van het netwerk.82 De vraag hoe met behoud van bovenstaande karakteristieken van internet te komen tot een acceptabele vorm van beheer, monitoring en surveillance83 betreft – net als regelgeving rondom digitale kinderpornografie –het onderwerp internet governance,84 waarop dieper wordt ingegaan in §3.8. 73 Mathiason e.a., 2004, pp.6-7. 74 O’Donnell & Milner, 2007, p.30. 75 De nieuwsgroepen die samen Usenet vormen zijn feitelijk geen onderdeel van internet, zie Jenkins, 2001, pp.54-57. 76 Sommer & Brown, 2011, pp.17-20. 77 Mathiason e.a., 2004, p.7; Solum, 2009, p.50. 78 Davidson & Gottschalk, 2011, p.28. 79 ECPAT International, 2008. 80 Taylor & Quayle, 2006, p.172 noemen dit principe edge-to-edge. 81 Van der Hulst & Neve, 2008, pp.50-51. 82 Taylor & Quayle, 2006, p.173. 83 Lessig, 2001. 84 Solum, 2009, p.48. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 40 Cyber- en/of hightech crime Zoals hierboven al naar voren komt kan ICT ook misbruikt worden door personen om kinderpornografie te verkrijgen of te verspreiden en om kinderen te benaderen om hen te misbruiken of kinderpornografie te vervaardigen. Wanneer ICT wordt gebruikt om criminaliteit te plegen wordt gesproken in termen van cybercrime, ICT- en computercriminaliteit en hightech crime.85 In deze context hanteert de rapportage alleen de termen cybercrime en hightech crime. De Hightech Crime Criminaliteitsbeeldanalyse 2009 (CBA) beschrijft cybercrime als “elke strafbare gedraging voor de uitvoering van cybercrime waarvan het gebruik van geautomatiseerde werken bij de verwerking en overdracht van gegevens van overwegende betekenis is.”86 De literatuur onderscheidt twee vormen van cybercrime: conventionele vormen van criminaliteit die met behulp van ICT worden uitgevoerd (‘old crimes, new tools’) en nieuwe vormen van criminaliteit die zonder ICT hoe dan ook niet hadden bestaan (‘new crimes, new tools’),87 zoals het gebruik van botnets88. De vervaardiging, de verspreiding en het bezit van kinderpornografie bestonden ook al voor de intrede van ICT. Derhalve is feitelijk sprake van een digitalisering van traditionele criminaliteit.89 Kinderpornografie is om deze reden hoofdzakelijk een misdrijf dat onder de eerste categorie valt, maar dat in mindere mate ook kan worden gebruikt om nieuwe cybercrime-delicten te plegen. In de praktijk kunnen misdrijven een samenspel zijn van verschillende werkwijzen die onder beide categorieën vallen.90 Zo wordt gewaarschuwd dat criminelen geïnfecteerde kinderpornografie kunnen verspreiden om ervoor te zorgen dat malware wordt geïnstalleerd op de pc van de gebruiker.91 Middels deze malware, maar ook via directe betalingen aan kinderpornografische websites, kunnen bijvoorbeeld creditcardgegevens worden verzameld. Als gebruikers er vervolgens achterkomen dat zij slachtoffer zijn van een dergelijke vorm van internetfraude zullen zij minder snel geneigd zijn om aangifte te doen bij de politie. Gecompliceerder is de situatie indien creditcardgegevens door anderen worden gebruikt om kinderpornografie aan te schaffen. Slachtoffers van deze vorm van internetfraude kunnen dan – ten onrechte – in aanraking komen met justitie.92 85 Mulder e.a., 2010, pp.259-286. 86 KLPD – Dienst Nationale Recherche, 2010 (niet openbaar). 87 Van Amersfoort e.a., 2002, pp.3-4; Van der Hulst & Neve (2008, pp.14-15) noemen twee categorieën: computercriminaliteit en cybercriminaliteit. Daar waar ICT expliciet als middel én doelwit kan worden aangemerkt, spreken we van computercriminaliteit. Bij alle overige aan ICT gerelateerde (vaak klassieke) delicten wordt gesproken van cybercriminaliteit. Beide categorieën kennen verschillende verschijningsvormen die sterk met elkaar verweven zijn en veelal in combinatie met elkaar worden gepleegd. Kenmerkend aan de verschijningsvormen van computercriminaliteit (bijvoorbeeld hacking en het verspreiden van virussen) is dat zij een sterk technisch, virtueel karakter hebben: zij zijn ontstaan door, en kunnen niet bestaan zonder ICT. De verschijningsvormen van cybercriminaliteit daarentegen betreffen doorgaans traditionele delicten die ook zonder tussenkomst van ICT gepleegd kunnen worden (bijvoorbeeld kinderpornografie en fraude) maar door het gebruik van ICT een nieuwe (efficiëntere) uitvoering hebben gekregen door de inzet van geavanceerde technische middelen. 88 Botnet staat voor robot netwerk. Het is een netwerk van geïnfecteerde computers (bots of zombies genoemd), waarbij een cybercrimineel een deel van de rekencapaciteit en netwerkfunctionaliteit van de geïnfecteerde computers kaapt, KLPD – Dienst Nationale Recherche, 2010, p.40 (niet openbaar). 89 Stol, 2004. 90 KLPD – Dienst Nationale Recherche, 2010, p.11 (niet openbaar). 91 Financial Coalition Against Child Pornography, 2011, pp.10-12. 92 Zie www.guardian.co.uk/technology/2007/apr/19/hitechcrime.money (geraadpleegd 18 juli 2011). Het fenomeen kinderpornografie 41 Uit een verkennend onderzoek naar cybercrime in Nederland blijkt dat cybercrime in toenemende mate van ‘het volk’ is. Ook digitale kinderpornografie is binnen het bereik van velen gekomen.93 Online cybercrime is net als offline criminaliteit een alledaags verschijnsel geworden. Stol stelt dat binnen de groep cybercriminelen ook hightech criminelen zijn: “cybercrime mag dan van het volk zijn, net als bij gewone criminaliteit zijn er ook ‘professionals’ die in criminele samenwerking en op technisch geavanceerde wijze delicten plegen.”94Hightech crime onderscheidt zich volgens de CBA van ‘gewone’ cybercrime doordat hightech criminelen in georganiseerd verband werken, “waarbij (relatief ) nieuwe en geavanceerde digitale technologie, technieken of methoden gebruikt worden, waarbij complexe ICT-systemen en netwerken zijn betrokken”95 Uit onderzoek van Moran (zie §1.4.2) blijkt dat zich binnen de groep daders van kinderpornografie ook hightech crime daders bevinden en dat juist binnen deze groep daders relatief recent vervaardigd materiaal wordt uitgewisseld.96 Hierdoor is digitale kinderpornografie in de 21e eeuw een cybercrime en – in bepaalde gevallen – tevens een hightech crime. Naast deze technologische component heeft kinderpornografie ook altijd een analoge component. Het materiaal wordt immers vervaardigd, waarbij kinderen in de analoge, fysieke wereld worden misbruikt. Met de introductie van ICT ontstond een digitale wereld. Hoewel aanvankelijk de digitale en analoge wereld min of meer naast elkaar bestonden is die scheiding echter in de loop der jaren diffuser geworden. Hands-on/hands-off & online/offline Vanuit een juridisch perspectief wordt kinderpornografie onder meer vervaardigd, aangeboden, verspreid, openlijk tentoongesteld, opzettelijk bekeken of in bezit gehouden.97 Vanuit een psychologisch perspectief gaat het om kijkers (bezitters en verspreiders) en vervaardigers.98 Het verschil tussen deze groepen is gelegen in het hands-on misbruik door de vervaardigers en het hands-off gedrag van de kijkers, waarbij kan worden aangemerkt dat kijkers van kinderpornografie met hun vraag naar kinderpornografisch materiaal bijdragen aan het instandhouden van het fysieke seksueel misbruik van kinderen. Zij dragen met hun vraag naar kinderpornografisch materiaal immers bij aan het in stand houden van het fysieke seksueel misbruik van kinderen. Bovendien vormt de wetenschap dat beeldmateriaal bestaat en bekeken wordt eveneens een dimensie van slachtofferschap (zie §1.4.3). In Tabel 1.1 en Tabel 1.2 is door middel van voorbeelden schematisch weergegeven hoe de termen online, offline, hands-off en hands-on aan respectievelijk kinderpornografie en seksueel geweld tegen kinderen zijn gerelateerd. Uit Tabel 1.1 blijkt dat daders van kinderpornografie tegenwoordig volop gebruik maken van nieuwe technologieën om materiaal te bekijken of te vervaardigen (zie ook §1.4.1.3)99 en dat diverse strafbare gedragingen door elkaar kunnen lopen. Verschillende ‘brondelicten’ van kinderpornografie – fenome93 Leukfeldt e.a., 2010. 94 Stol, 2010, p.53. 95 KLPD – Dienst Nationale Recherche, 2010, pp.13-14 (niet openbaar). 96 Moran, 2010. 97 Zie art. 240b Sr en §1.4.1.2 98 Taylor & Quayle, 2003. 99 De stelling dat elke vorm van ‘nieuwe’ media uiteindelijk wordt gebruikt voor seksuele doeleinden (Shallit’s First Law of New Media) lijkt ook op te gaan voor kinderpornografie. Voorbeelden hiervan zijn: Man beschuldigd van kinderporno via ps3 [Playstation 3], ITG, 16 maart 2009, beschikbaar via: www. inthegame.nl/nieuws/man-beschuldigd-van-kinderporno-via-ps3%E2%84%A2/ (geraadpleegd 28 juni 2011); reactie van ‘trotseMamavan2’ op forum viva.nl duidt op mogelijke kinderpornografie via www. chatroulette.com, zie www.forum.viva.nl/forum/Actueel/Gisteren_bij_dwdd_chatroulette_Geprobeerd_en_gelachen/list_messages/74176/5 (geraadpleegd 28 juni 2011). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 42 nen en delicten die ten grondslag kunnen liggen aan de vervaardiging van het materiaal – waren ook in het verleden verbonden met kinderpornografie, zoals kindersekstoerisme, jeugdprostitutie, misbruik in de thuissituatie en mensenhandel. Wel heeft ICT voor nieuwe fenomenen en uitdagingen gezorgd, omdat – zoals Koops schrijft – sex, kids, and crime in cyberspace samenkomen.100 Zo kan tegenwoordig kinderpornografie (volledig) door computers gegenereerd of gemanipuleerd worden (virtuele kinderpornografie). Ook maken jongeren zelf kinderpornografie101 en kan kinderpornografie online worden bekeken zonder dat men het materiaal in bezit heeft.102 (Online) grooming en gedwongen seksuele handelingen middels de webcam zijn ook nieuwe fenomenen, waarbij daders slachtoffers maken. Dit betekent niet dat de analoge wereld minder belangrijk is geworden. De offline en online wereld lopen steeds vaker in elkaar over en worden door de jongere generaties doorgaans al gezien als één wereld.103 De voorbeelden uit Tabel 1.2 maken duidelijk dat de grens tussen kinderpornografie en andere zedendelicten door ICT vervaagt. Technologie wordt niet louter misbruikt voor het plegen van kinderpornografie, maar voor alle vormen van seksueel geweld tegen kinderen. Tabel 1.1 Kinderpornografie – online/offline en hands-on/hands-off 104, 105, 106, 107 Kinderpornografie Online Offline Hands-on Een verdachte liet tegen betaling een vrouw in de Filippijnen seksuele handelingen verrichten bij twee kinderen jonger dan vier jaar. Dit zou zijn gebeurd tijdens een chatsessie, waarbij de verdachte via de webcam kon meekijken.104 Een man uit Zuidwolde van 50 wordt ervan verdacht vijf kinderen te hebben misbruikt. De man zou zijn kinderen en hun vriendjes hebben gebruikt voor het maken van kinderpornografie.105 Hands-off In februari 2009 werden bij een man zo’n 730 bestanden op zijn computer en een cd-rom aangetroffen. De 38-jarige was van 2005 tot 2009 zeer actief op zoek naar kinderporno, waar hij soms ook voor betaalde.106 Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de lectuur is gebleken dat bij verdachte vijf tijdschriften werden aangetroffen die kinderpornografisch materiaal bevatten. In totaal zijn 23 kinderpornografische afbeeldingen in deze tijdschriften aangetroffen.107 100 Koops, 2009. 101 Zie §1.4.3 voor uitleg over het fenomeen sexting. 102 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, pp.3-4. Art. 240b Sr stelt vanaf januari 2010 ook strafbaar het zich toegang verschaffen tot kinderpornografie door middel van informatie- en communicatietechnologie. Deze aanscherping wordt wenselijk geacht omdat de vraag rees of in alle gevallen kon worden opgetreden op grond van strafbaar ‘bezit.’ Zie ook §1.3 over recente wetswijzigingen. 103 Movisie, 2011, p.66. 104 Twee Amstelveners in zedenzaak voor rechter, De Telegraaf, 22 juni 2011, beschikbaar via: www.telegraaf.nl/ binnenland/10069533/__Amstelveners_voor_de_rechter__.html?p=2,1 (geraadpleegd 28 juni 2011). 105 Vader verdacht van maken kinderporno, NOS, 14 december 2010, beschikbaar via: nos.nl/artikel/205103- vader-verdacht-van-maken-kinderporno.html (geraadpleegd 28 juni 2011). 106 Rb. Arnhem, 15 maart 2010, LJN: BL7418. 107 Rb. Zutphen, 20 oktober 2009, LJN: BK0673. Het fenomeen kinderpornografie 43 Tabel 1.2 Seksueel geweld tegen kinderen – online/offline en hands-on/hands-off Seksueel geweld tegen kinderen Online Offline Hands- on Belust op ‘macht en spanning’ probeerde een man via MSN-chatboxen op internet minderjarige meisjes in zijn macht te krijgen. Om voor elkaar te krijgen dat ze seksuele handelingen voor een webcamera zouden verrichten, maakte hij de meisjes bang. Zo dreigde hij van sociaal vriendennetwerk Hyves geplukte foto’s van hen op een sekssite te zetten en deed hij dat in een enkel geval ook daadwerkelijk. Ook wist hij hun telefoonnummers te achterhalen en dreigde hij hun ouders iets aan te doen of hun huis in brand te steken. Slechts een enkel meisje liet zich zo bang maken dat ze daadwerkelijk aan de perverse wensen van de dader voldeed voor de webcam. Zo moest zij naakt seksuele handelingen verrichten met een haarborstel. Daar maakte hij beelden van.108 De Rechtbank Arnhem heeft een 58-jarige man veroordeeld tot achttien maanden cel, waarvan zes voorwaardelijk, vanwege het seksueel misbruik van zeker negen jongens in Bangladesh. De man zou zich daaraan schuldig hebben gemaakt in opvangtehuizen voor straatkinderen, waarvan hij er een zelf had opgericht. Het misbruik zou hebben plaatsgehad tussen januari 2001 en augustus 2005.109 Hands-off In de periode van 31 oktober 2007 tot en met 21 november 2007 legde verdachte vanuit zijn woning in Veghel via MSN contact met meisjes onder de naam Olaf en maakte hij gebruik van een e-mailadres. Hij voerde seksueel getinte gesprekken met de meisjes. Op vragen van de meisjes hoe oud verdachte was, antwoordde hij 17/18 jaar. Hij heeft de meisjes verzocht de webcam aan te zetten. Bij het tot stand komen van een verbinding was er vervolgens een foto van een jongen met een petje te zien, niet zijnde de foto van verdachte. Die foto had verdachte van internet gehaald en gebruikt om zelf anoniem te blijven. Op het webcambeeld liet verdachte zien dat hij zijn geslachtsdeel vasthield en zich aan het aftrekken was.110 Een verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel corrumperen van drie meisjes van 14 jaar door hen, toen zij in de bosjes hun behoefte deden, onverhoeds te benaderen en in hun nabijheid zijn broek te laten zakken, zijn penis vast te pakken, deze aan hen te tonen en daarmee te schudden of te zwaaien. Aangeefsters hebben verklaard te zijn geschrokken van de handelingen van verdachte en/of bang te zijn geweest. Verdachte heeft zich daarmee jegens de drie minderjarigen schuldig gemaakt aan het feit dat sinds 1 januari 2010 is strafbaar gesteld in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel strekt ertoe minderjarigen te beschermen en scheefgroei in de seksuele en persoonlijke ontwikkeling tegen te gaan.111 Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 44 De voorbeelden in Tabel 1.1 en Tabel 1.2 tonen aan dat de juridische grens tussen kinderpornografie en andere vormen van seksueel geweld diffuser en daardoor complexer is geworden. 108, 109,110, 111 1.3 Juridisch kader – artikel 240b Sr Deze paragraaf bevat een nadere beschrijving van het juridisch kader inzake kinderpornografie. Daartoe wordt eerst ingegaan op de ratio achter de strafbepaling van artikel 240b Sr – de bescherming van het kind – en de brede context waarin het fenomeen kinderpornografie en de aanpak daarvan moet worden gezien. Daarna volgt een korte weergave van internationale regelgeving en komt ook buitenlandse wetgeving aan de orde. De paragraaf sluit af met de meest recente Nederlandse wetswijzigingen en de huidige wettekst. Ratio: bescherming van het kind Kinderpornografie is meer dan strafbare informatie.112 De strafbaarstelling van kinderpornografie vindt haar grond in de bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik.113 In het Verdrag van Lanzarote114 wordt kinderpornografie beschouwd als een vorm van seksuele uitbuiting van kinderen. Het doel van het Verdrag – dat in 2007 tot stand kwam – is drieledig: 1. het voorkomen en bestrijden van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen, 2. het beschermen van de rechten van kinderen die het slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik en 3. het bevorderen van nationale en internationale samenwerking in de strijd tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen. Het Verdrag ziet op bescherming van kinderen in brede zin. Naast straf- en sanctiebepalingen bevat het Verdrag preventieve en beschermende maatregelen, procedurele bepalingen, interventiemaatregelen, en maatregelen die betrekking hebben op nationale coördinatie en internationale samenwerking. In het Verdrag van Lanzarote is specifiek het seksueel geweld tegen kinderen waarbij sprake is van een digitale component benoemd. Dit is het eerste verdrag waarin vanuit de achtergrond van algemene bescherming van kinderen tegen seksueel geweld in de regelgeving rekening wordt gehouden met technologische ontwikkelingen. Het Verdrag vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt voor de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld, en daarmee ook voor de aanpak van kinderpornografie. 108 Rb. Breda, 5 maart 2009, LJN: BH5369. 109 Rb. Den Haag, 29 april 2011, LJN: BQ3371. 110 ‘Webcamaanrander’ veroordeeld, Leeuwarder Courant, 9 september 2010, beschikbaar via: www.lc.nl/algemeen/binnenland/article11586731.ece/’Webcamaanrander’-veroordeeld (geraadpleegd 18 juli 2011). 111 Nederlander cel in voor kindermisbruik in Bangladesh, Radio Nederland Wereldomroep, 23 juni 2010, beschikbaar via: www.rnw.nl/nederlands/article/nederlander-cel-voor-kindermisbruik-bangladesh (geraadpleegd 21 juli 2011); Rb. Arnhem, 23 juni 2010, LJN: BM8766. 112 Van der Hulst & Neve, 2008, p.51. 113 HR, 7 december 2010, LJN: BO6446. Voor een uitgebreide beschrijving van het juridische kader ter zake seksueel misbruik van kinderen – die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders, zie J.J. Wiarda, 2011. De termen ‘kinderpornografie’ en ‘seksueel misbruik’ komen overigens als zodanig in het Wetboek van Strafrecht niet voor. 114 Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58. Het Verdrag is door Nederland geratificeerd op 1 maart 2010 en voor Nederland in werking getreden per 1 juli 2010, Trb. 2010, 156. Het fenomeen kinderpornografie 45 Doorgaans zijn in kinderpornografie elementen van seksueel misbruik, geweld en/of seksuele exploitatie terug te vinden.115 Artikel 240b Sr spreekt van vervaardigen, (vormen van) verspreiden116 en (vormen van) opzettelijk kijken117 naar kinderpornografisch materiaal. Wanneer onderscheid wordt gemaakt in hands-on vervaardigen enerzijds en hands-off kijken naar en verspreiden van kinderpornografie anderzijds,118 is duidelijk dat strafbaarstelling bij vervaardigen gelegen is in het feit dat het bij het vervaardigen gaat om seksuele gedragingen die schadelijk kunnen zijn voor het kind: hetzij omdat het tot die gedraging brengen al schadelijk is; hetzij vanwege de publicatie daarvan.119 Ook internationaal wordt erkend dat kinderpornografie op zichzelf seksueel misbruik van kinderen vormt.120 Het vervaardigen van kinderpornografie kan het (seksueel) geweld verergeren.121 De opnames benadrukken immers de machteloosheid en vernedering van het slachtoffer. Ook kan – in die gevallen dat het misbruik betreft – het misbruik toenemen in duur en ernst doordat het kind handelingen voor de camera moet verrichten. In de literatuur wordt de strafbaarheid van opzettelijk kijken en verspreiden van het materiaal gezien in het feit dat een kind (door de publicatie) is misbruikt.122 Slachtoffers van kinderpornografie ondervinden schadelijke gevolgen van de permanente circulatie van beelden op internet.123 Daarnaast stelt de wetgever dat kinderen beschermd moeten worden tegen gedragingen of uitingen die bijdragen aan een subcultuur die seksueel misbruik van kinderen bevordert.124 Deze opvatting hangt nauw samen met de in §1.4.1.3 beschreven functies die kinderpornografie voor gebruikers kan vervullen: kinderpornografie wordt onder meer gebruikt om kinderen te corrumperen en te chanteren en de seksuele belangstelling voor kinderen bij volwassenen te normaliseren.125 In navolging hierop neemt ook de Aanwijzing kinderpornografie tot uitgangspunt dat zowel het kind dat direct bij de vervaardiging van kinderpornografie betrokken is, als het kind in zijn algemeenheid, moet worden beschermd. Dat geldt voor kinderen in Nederland maar ook daarbuiten.126 Kindermishandeling Het fenomeen kinderpornografie en de aanpak daarvan moeten in een brede context worden gezien en benaderd. Wanneer kinderpornografisch materiaal wordt aangetroffen betekent dit immers veelal dat sprake is geweest van kindermishandeling. Kindermishandeling is het doen en laten van ouders – of anderen ten opzichte van wie een kind in een afhankelijkheidsrelatie staat – dat een ernstige aantasting 115 Bullens, 2007, p.432; O’Donnell & Milner, 2007, p.69. 116 Onder verspreiden wordt in deze rapportage de volgende bestanddelen verstaan: verspreiden, aanbieden, openlijk tentoonstellen, invoeren, doorvoeren, uitvoeren en verwerven. 117 Met de term ‘opzettelijk kijken’ wordt in onderhavige rapportage de bestanddelen ‘bezit’ en ‘zich toegang verschaffen tot’ uit art. 240b Sr samengenomen. Dit betreft ook downloaders. 118 Taylor & Quayle, 2003, pp.21-26; Bullens, 2007, p.432. 119 Kamerstukken II 2000/01, 27 245, nr. 299b, p.3, 8; Taylor & Quayle, 2003, p.24. 120 Zie bijvoorbeeld Parliamentary Assembly of the Council of Europe, Sexual Exploitation of Children: zero tolerance, Resolution 1307 (2002). 121 O’Donnell & Milner, 2007, pp.69-70. 122 Taylor & Quayle, 2003, p.24. 123 Kamerstukken II 2000/01, 27 745, nr 3, p.4; Taylor & Quayle, 2003, p.24. Zie ook §1.4.3. 124 Zie memorie van toelichting, Kamerstukken II 2000/01, 27 745, nr. 3, p.4-5; memorie van antwoord, Kamerstukken I 2001/02, 27 745, nr. 299b, p.3, 8. 125 O’Donnell & Milner, 2007, pp.73-75. 126 Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), Stcrt. 2 december 2010 nr. 19121, p.1. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 46 vormt van of bedreiging vormt voor de veiligheid of het welzijn van het kind.127 Kindermishandeling kan bestaan uit seksueel misbruik. VN-Kinderrechtenverdrag Op grond van het VN-Kinderrechtenverdrag moeten staten alle passende maatregelen nemen om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik.128 Daarbij gaat het niet alleen om wettelijke en bestuurlijke maatregelen maar ook om sociale en educatieve maatregelen.129 Het VN-Kinderrechtenverdrag uit1989 is de eerste internationaal bindende overeenkomst waarin kinderpornografie een van de onderwerpen is. Het Verdrag verplicht landen kinderen te beschermen tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, waaronder uitbuiting van kinderen in prostitutie en het gebruik van kinderen in pornografische voorstellingen en pornografisch materiaal.130 Bij het aantreffen van pornografisch materiaal van kinderen kan ook sprake zijn van huiselijk geweld, waarbij seksueel misbruik is gemaakt van kinderen door iemand uit de huiselijke kring, zoals (ex-)partners, gezins- en familieleden en huisvrienden. Vormen van huiselijk geweld zijn kindermishandeling en kindermisbruik.131 Kinderpornografie is in beginsel geen slachtofferloos delict. Het is een product van seksueel misbruik van kinderen in de vorm van afbeeldingen. Daarom wordt in deze rapportage ook gesproken over daders én slachtoffers.132 De aanpak van kinderpornografie moet plaats vinden vanuit de kerngedachte dat kinderen moeten worden beschermd tegen seksueel geweld en seksueel misbruik. Om kinderen te beschermen ligt dan ook niet alleen een taak voor justitie om kinderpornografie aan te pakken maar ook voor andere overheidsinstanties. Internationale regelgeving Zorgen op VN-niveau over de beschikbaarheid en verspreiding van kinderpornografie via internet vormen vervolgens een belangrijke aanleiding voor de totstandkoming van het Facultatief Protocol in 2000, 127 Art. 1 sub m van de Wet op de jeugdzorg definieert kindermishandeling als: “elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.” Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam e.a., 2010. 128 Art. 19 lid 1 van het VN-Kinderrechtenverdrag: “States Parties shall take all appropriate legislative, administrative, social and educational measures to protect the child from all forms of physical or mental violence, injury or abuse, neglect or negligent treatment, maltreatment or exploitation, including sexual abuse, while in the care of parent(s), legal guardian(s), or any other person who has the care of the child.” 129 Over beleidsmaatregelen vanuit het ministerie van OCW, zie §2.4. 130 Art. 34 VN-Kinderrechtenverdrag. 131 Zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-geweld/wat-huiselijk-geweld-is (geraadpleegd 30 mei 2011). Zie ook §2.4.2. 132 De kernmotivatie achter de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie is dat kinderen moeten worden beschermd, onder meer tegen beeldmateriaal dat seksueel misbruik suggereert. Zie hierover nader §1.4.1.1 Het fenomeen kinderpornografie 47 dat de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie verbiedt.133 Staten moeten onder meer het produceren, verspreiden en bezit van kinderpornografie strafbaar stellen.134 In dezelfde periode komt het ILO-Verdrag inzake uitbanning van de ernstigste vormen van kinderarbeid (1999) tot stand.135 De ernstigste vormen van kinderarbeid omvatten volgens het Verdrag niet alleen kinderhandel en het gebruik van kinderen voor prostitutie, maar ook het gebruik, prostitueren of aanbieden van een kind voor de productie van pornografie of voor pornografische voorstellingen. Het is een kort verdrag dat lidstaten – net als het Facultatief Protocol bij het VN-Kinderrechtenverdrag – niet alleen verplicht te voorzien in strafrechtelijke of andere sancties, maar ook om maatregelen te treffen om deze vormen van kinderarbeid te voorkomen en hulp te bieden.136 Andere relevante verdragen waar Nederland ook partij bij is, zijn het Cybercrime Verdrag (2001)137 en het Verdrag van Lanzarote (2007)138 van de Raad van Europa. Ratificatie van het Verdrag van Lanzarote leidde inNederland tot strafwetgeving over corrumperen en grooming (artikel 248d en 248e Sr).139 De begrippen corrumperen en grooming komen in deze rapportage op verschillende plaatsen aan de orde. Corrumperen Artikel 22 van het Verdrag van Lanzarote bepaalt dat staten het opzettelijk een seksueel minderjarig kind laten aanschouwen van seksueel misbruik of seksuele handelingen voor seksuele doeleinden strafbaar moeten stellen (het corrumperen van kinderen).140Niet vereistis dat het kind participeert in de seksuele handelingen. Dit is een nieuwe strafbaarstelling ten opzichte van de al bestaande internationale instrumenten. Het doel van deze bepaling is het beschermen van het kind tegen schadelijke invloeden op de persoonlijke en seksuele ontwikkeling, waarbij het in het bijzonder om gedragingen gaat die tot doel hebben een kind vatbaar te maken voor seksuele uitbuiting of seksueel misbruik.141 Grooming Artikel 23 van het Verdrag van Lanzarote bevat een verplichting tot strafbaar stellen van het benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden. Hieronder wordt in het Verdrag verstaan het door 133 Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (New York, 25 mei 2000), Trb. 2001, 63 en 130. 134 “Producing, distributing, disseminating, importing, exporting, offering, selling or possessing [for the above purpuses] child pornography [..]”, art. 3 lid 1 sub c Facultatief Protocol. 135 ILO-Verdrag, 1999. 136 Art. 3 en art. 7 ILO-Verdrag. Vgl. art. 8 en 9 Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (New York, 25 mei 2000), Trb. 2001, 63 en 130. 137 Cybercrime Verdrag, 2001. 138 Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58. 139 Deze bepalingen zijn ingevoerd bij Wet van 26 november 2009, Stb. 544 (in werking sinds 1 januari 2010). 140 “Each party shall take the necessary legislative or other measures to criminalise the intentional causing, for sexual purposes, of a child who has not reached the age set in application of Article 18, paragraph 2, to witness sexual abuse or sexual activities, even without having to participate.” 141 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, p.5. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 48 een volwassen persoon op internetsites of chatrooms benaderen en verleiden van een seksueel minderjarig kind met als uiteindelijk doel het plegen van seksueel misbruik met die minderjarige.142 Het gedrag van de dader moet zich concretiseren tot een voorstel voor een ontmoeting met het kind gevolgd door een concrete handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting, aldus de memorie van toelichting. Het door een volwassen persoon uitsluitend op internet benaderen van en communiceren met een kind, ongeacht de intentie en de inhoud van de communicatie, valt buiten de reikwijdte van de strafbaarstelling. De huidige internationale regelgeving over kinderpornografie is niet geheel eenduidig. Waar bijvoorbeeld het EU Kaderbesluit en het Cybercrime Verdrag spreken over visuele afbeelding en voorstelling, is de VNdefinitie breder geformuleerd. Aangezien in dit instrument gesproken wordt in termen van ‘any representation by whatever means,’ zou dit ook tekst en geschreven materiaal kunnen omvatten,143 en ook audiomateriaal. Daarnaast definiëren zowel het Cybercrime Verdrag, het huidige EU Kaderbesluit als het Facultatief Protocol bij het VN-Kinderrechtenverdrag een kind als een persoon jonger dan 18 jaar. Niettemin mogen landen op grond van het Cybercrime Verdrag een lagere leeftijdsgrens hanteren, al mag die grens niet lager zijn dan 16 jaar.144 Het Verdrag van Lanzarote biedt een soortgelijke uitzonderingsmogelijkheid, ten aanzien van de plicht tot strafbaarstelling van vervaardiging en bezit van kinderpornografie waarbij kinderen zijn betrokken die naar nationaal recht seksueel minderjarig zijn en die beelden hebben geproduceerd dan wel bezitten met hun instemming en voor eigen gebruik.145 De verschillende bronnen van internationale regelgeving zien daarnaast niet alleen op werkelijke beelden maar ook op realistische en gesimuleerde beelden van niet bestaande kinderen – virtuele kinderpornografie, maar daar zijn uitzonderingen op mogelijk. Na de totstandkoming van het Verdrag van Lanzarote in 2007 presenteert de Europese Commissie in maart 2010 uiteindelijk een voorstel voor een nieuwe richtlijn over de aanpak van kinderpornografie.146 Het voorstel van de Europese Commissie is ruimer dan het huidige EU kaderbesluit147 omdat het – net als het Verdrag van Lanzarote – niet alleen de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie betreft, maar ook seksueel misbruik van kinderen. De inhoud van de op handen zijnde richtlijn staat nog niet vast maar kan op termijn wederom leiden tot nieuwe Nederlandse wetgeving. Na totstandkoming zal de nieuwe richtlijn vooralsnog de meest recente ontwikkeling zijn op het terrein van internationale regelgeving inzake de aanpak van kinderpornografie, met als doel harmonisatie van regelgeving.148 Naast een streven naar 142 Art. 23 is getiteld ‘Solicitation of children for sexual purposes’ en luidt: “Each Party shall take the necessary legislative or other measures to criminalise the intentional proposal, through information and communication technologies, of an adult to meet a child who has not reached the age set in application of Article 18, paragraph 2, for the purpose of committing any of the offences established in accordance with Article 18, paragraph 1.a, or Article 20, paragraph 1.a, against him or her, where this proposal has been followed by material acts leading to such a meeting.” 143 Akdeniz, 2008, p.11 144 Art. 9 lid 3 Cybercrime Verdrag. 145 Art. 20 lid 3 Verdrag van Lanzarote; zie §1.4.3 ten aanzien van ‘sexting’. 146 Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en tot intrekking van Kaderbesluit 2004/68/JBZ, COM (2010) 94 definitief. 147 Council framework Decision 2004/68/JHA of 22 December 2003 on combating the sexual exploitation of children and child pornography, OJ L 013, 20 januari 2004. 148 Het Europees Parlement gaf op 12 juli 2011 in een persbericht aan dat het akkoord in september 2011 in stemming wordt gebracht en daarna moet worden aangenomen in de Raad van Ministers. Het fenomeen kinderpornografie 49 uniformering laat deze ontwikkeling zien dat het fenomeen kinderpornografie in een breder kader – naast seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen – wordt geplaatst. Terminologie kinderpornografie Internationaal wordt erkend dat kinderpornografie op zichzelf seksueel misbruik van kinderen vormt.149Daarbij is de tendens om kinderpornografie te beschrijven in termen van ‘abusive images’ in plaats van ‘pornografie’.Het woord ‘pornografie’ lijktimmers te suggereren dat het de desbetreffende grove inhoud verheerlijkt.150Deze benadering om de term ‘kinderpornografie’ dan ook zo veel mogelijk te plaatsen in de context van misbruik, blijkt ook uit de reactie van het Europees Parlement op het voorstel voor een nieuwe EUrichtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie van de Europese Commissie uit 2010.151 Kinderpornografie wordt ook benaderd als een herinnering van de seksuele vernedering, het molest, het misbruik dan wel de aanranding van een kind, bijvoorbeeld in de Verenigde Staten.152Ook wordt gesproken in termen van ‘child pornographic exploitation’ om aan te geven dat het bij kinderpornografie om een vorm van uitbuiting van kinderen gaat.153 Tenslotte worden vanuit de literatuur ook de termen ‘child exploitation material’154 en ‘child erotica’155 gebezigd voor al het niet-kinderpornografisch materiaal dat welrefereert aan kinderen en tevens als een seksueel doel dient voor de gebruiker van dit materiaal. Buitenlandse wetgeving Wat betreft nationale wetgeving inzake kinderpornografie zijn er verschillen tussen landen, zeker wereldwijd. Dat geeft aan dat landen anders kunnen aankijken tegen het fenomeen kinderpornografie op internet, en ook anders kunnen aankijken tegen de ernst en omvang van dit fenomeen. Zo worden volgens de Special Rapporteur van de VN Mensenrechtenraad onder meer leeftijdsgrenzen, en onderwerpen als virtuele kinderpornografie en grooming door landen op verschillende manieren benaderd.156 Omdat 149 Zie bijvoorbeeld Parliamentary Assembly of the Council of Europe, Sexual Exploitation of Children: zero tolerance, Resolution 1307 (2002). 150 Akdeniz, 2008, p.11, verwijzend naar Save the Children Europe dat stelt dat: “The term “child pornography” […] undermines the seriousness of the abuse. It also tends to oversimplify what is a very complex social problem.” Save the Children Europe, 2006, p.4. Zie ook www.ecpat.nl (geraadpleegd 4 juli 2011). 151 Zie Voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, COM(2010)94 final, 29 maart 2010, p.10: ‘Child pornography, which consists of images of child sex abuse’. Waar de Europese Commissie spreekt in termen van ‘sex abuse images’, lijkt het Europees Parlement een voorkeur te hebben voor de term ‘sex abuse material’, Draft report on the proposal for a directive of the European Parliament and of the Council on combating sexual abuse, sexual exploitation of children and child pornography, repealing Framework Decision 2004/68/JHA, 2010/0064 (COD), 24 januari 2011, p.13. 152 ICMEC, 2010, p.2. Zie ook Adler, 2001, pp.213-214: “[…] child pornography is a subset of the larger problem of child sexual abuse and […] the two are inextricable”. 153 Zie bijvoorbeeld Von Weiler e.a., 2010. 154 Moran, 2010, p.70. 155 Lanning, 2010; Quayle & Taylor, 2001. 156 Dat geldt ook voor bestraffing, juridische aansprakelijkheid van isp’s, schadevergoeding voor slachtoffers en de bescherming van hun privacy. Report of the Special Rapporteur on the sale of children, child prostitution and child pornography (Ms Najat M’jid Maalla), UN Doc A/HRC/12/23, 13 juli 2009, §53 e.v. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 50 internet een omgeving biedt voor de verspreiding van kinderpornografie is het belang van juridische harmonisatie van wetgeving tussen landen groot en is het mogelijk dat het probleem groter wordt als landen seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie niet aanpakken.157 Uit een eerste beschouwing van antwoorden op questionnaires van 45 landen van de Raad van Europa, in maart 2011, blijkt ook een aantal hiaten in nationale wetgeving inzake kinderpornografie. Zo definieert sommige nationale wetgeving de verschillende vormen van seksuele uitbuiting van kinderen niet adequaat, of zijn de bewoordingen te algemeen hetgeen in de praktijk kan leiden tot een brede interpretatie. De term ‘kinderpornografie’ wordt niet gedefinieerd, is te vaag of maakt geen onderscheid tussen pornografisch materiaal in het algemeen en kinderpornografie. Europese landen, als gevolg van de instrumenten van de Raad van Europa en de EU, lijken duidelijke stappen te nemen om zowel echte als gesimuleerde gedragingen strafbaar te stellen, terwijl dit buiten Europa nog steeds een zeer controversiële kwestie is. Ondanks het feit dat in veel gevallen de daders mensen zijn die in nauw contact staan met kinderen, ontbreekt het in de meeste geanalyseerde wetgeving aan specifieke strafbepalingen met betrekking tot misbruik gemaakt van een erkende positie van vertrouwen van, gezag over of invloed op het kind, inclusief binnen de familie. De toepassing van bestaande bepalingen is in sommige landen beperkt door controversiële voorwaarden, bijvoorbeeld dat het slachtoffer een vrouwelijke minderjarige is, de gedraging tegen de wil van een minderjarige is geweest, dat de dader minimaal 18 jaar moet zijn, dat sprake moet zijn geweest van geweld of intimidatie, of dat met geweld een ‘indecent act’ is gepleegd.158 Er zijn tegenwoordig nog steeds landen die geen specifieke strafwetgeving hebben inzake kinderpornografie. Volgens de meest recente inventarisatie door het International Centre for Missing & Exploited Children (ICMEC) zou het hierbij om maar liefst 89 van de 196 bestudeerde landen gaan.159 Van de landen die wel specifieke nationale wetgeving hebben wordt in 52 landen het begrip ‘kinderpornografie’ niet in een aparte wettelijke strafbepaling gedefinieerd, kennen 18 landen geen computer (- en met name internet)gerelateerde misdrijven in hun strafwetgeving en stellen 33 landen opzettelijk bezit strafbaar zonder het oogmerk van verspreiding.160 Volgens deze inventarisatie hebben slechts 45 landen wetgeving waarmee kinderpornografie daadwerkelijk kan worden bestreden, omdat ze aan door ICMEC gestelde criteria voldoen. Nederland wordt als een van die landen beschouwd. Slechts acht landen voldoen aan alle in dit rapport gestelde criteria: Australië, België, Colombia, Frankrijk, Italië, de Filippijnen, Zuid-Afrika, en de Verenigde Staten.161 Een vijfde criterium betreft isp’s die kinderpornografie moeten melden aan de politie of een ander gemandateerd agentschap. Nederland kent geen meldplicht 157 Akdeniz, 2008, p.8. 158 C. Schulman, Council of Europe, ‘Working on ratification and implementation of the Council of Europe Convention on the Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse (CETS No. 201) – progress to date’, ERA: Fighting Cybercrime and Child Pornography on the Internet, Lisbon, 17-18 March 2011. 159 Dat betreft onder meer de Nederlandse Antillen, in ieder geval vóór de staatkundige veranderingen die plaatsvonden per 10 oktober 2010. ICMEC, 2010, p.25. Vgl. Beech e.a., 2008, waarin auteurs onder meer aangeven dat in de benadering door het ICMEC – dat straffen voor dit soort misdrijven een afschrikwekkend effect moeten hebben en dus zeer strikt moeten worden opgelegd – geen rekening wordt gehouden met mogelijke alternatieven zoals (klinische) behandeling. 160 “Criminalizing the knowing possession of child pornography may not only curb industry growth but also prevent further incidents of sexual abuse.” ICMEC, 2010, p.3. 161 ICMEC, 2010, p.iii. Het fenomeen kinderpornografie 51 voor isp’s, al bestaat er wel een praktijk waarin kinderpornografie wordt gemeld en wordt verwijderd (zie §3.8).162 Recente wetswijzigingen In 2009 is het strafmaximum in artikel 240b lid 2 Sr verhoogd van zes naar acht jaar.163 Dit maakte ruimere bevoegdheden mogelijk die voor een effectieve opsporing op internet van belang zijn, met name de mogelijkheid om vertrouwelijke communicatie op te nemen met een technisch middel in een woning (artikel 126l lid 2 Sv).164 Daarvoor is een strafbedreiging van minimaal acht jaar vereist. Het kan bijvoorbeeld gaan om het plaatsen van een instrument op een computer van een verdachte om zijn communicatie met anderen te achterhalen. Met deze verhoging wilde de wetgever ook tot uitdrukking brengen dat het stelselmatig vervaardigen, verspreiden en bezitten van kinderpornografie een ernstig strafbaar feit wordt geacht. Hierbij wordt overigens opgemerkt dat de wijziging niet voortvloeit uit een in de rechtspraktijk gebleken noodzaak de strafmaxima ten aanzien van kinderpornografie intrinsiek te herijken, en dat de recente evaluatie van de zedelijkheidswetgeving dit bevestigt.165 De strafrechter heeft volgens de wetgever voldoende mogelijkheden een straf op te leggen die in het gegeven geval passend is. Ratificatie van het Verdrag van Lanzarote166 leidde ook tot een aantal wetswijzigingen, onder meer met betrekking tot de strafbaarstelling inzake kinderpornografie. Artikel 240b Sr stelt vanaf januari 2010 ook strafbaar het zich toegang verschaffen tot kinderpornografie door middel van informatie- en communicatietechnologie.167 Deze aanscherping werd wenselijk geacht omdat de vraag rees of in alle gevallen kon worden opgetreden op grond van strafbaar bezit. Nu kunnen ook kijkers worden vervolgd van wie niet kan worden bewezen verklaard dat zij opzettelijk kinderpornografie hebben gedownload naar bijvoorbeeld de map tijdelijke internetbestanden op de harddisk,168 maar wel dat zij met (voorwaardelijk) opzet zich toegang hebben verschaft tot websites met kinderpornografische inhoud of dit nu afbeeldingen, hyperlinks of live webcamstreams zijn.169 De aangepaste strafbaarstelling inzake kinderpornografie in artikel 240b Sr is mede het gevolg van nieuwe technologieën die methoden van productie en verspreiding mogelijk hebben gemaakt (zie §1.2.3 en §1.4.1.2). Ook werd bij dezelfde wetswijziging het aanbieden en het verwerven van kinderpornografisch materiaal strafbaar. Huidige strafrechtelijke definitie Artikel 240b Sr bevat strafbaarstellingen van verschillende gedragingen met betrekking tot kinderpornografie. Het woord ‘kinderpornografie’ komt als zodanig in het Wetboek van Strafrecht overigens niet voor. Het aantal strafbare handelingen opgenomen in artikel 240b Sr is in de afgelopen decennia flink 162 ICMEC, 2010, p.25 n.62. 163 In werking getreden per 1 juli 2009, Wet van 12 juni 2009, Stb. 245. 164 Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 3, p.19. 165 Lünnemann e.a., 2006. Zie ook §2.2. 166 Verdrag van Lanzarote, 2007. 167 Wet van 26 november 2009, Stb. 544, in werking getreden per 1 januari 2010 (Stb. 2009, 578). 168 Vóór deze wetswijziging kon iemand worden veroordeeld voor het kijken naar kinderpornografie via de constructie van de tijdelijke internetbestanden (Van Koppen, 2009, p.99 e.v.). 169 Over de vraag of het kijken naar kinderpornografie door deze wetswijziging strafbaar is gesteld, zie Van Koppen, 2009, p.99 e.v. Het bestanddeel zich toegang verschaffen tot impliceert een actieve handeling, een gedraging waaruit het opzet blijkt. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 52 uitgebreid. Zoals uit het voorgaande blijkt lagen aan de aanpassingen van de bepaling zowel technologische als internationale ontwikkelingen ten grondslag. De strafmaat bij kinderpornografie is in 16 jaar tijd verhoogd van drie maanden gevangenisstraf tot in beginsel maximaal acht jaar gevangenisstraf als van een gedraging als beschreven in artikel 240b Sr een gewoonte wordt gemaakt.170 Daarnaast is de (kennelijke) leeftijdsgrens van mogelijke slachtoffers verhoogd van zestien naar achttien jaar. Artikel 240b Sr luidt: – Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand de kennelijke leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreidt, aanbiedt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert, verwerft, in bezit heeft of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaft. – Met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die van het plegen van een van de misdrijven, omschreven in het eerste lid, een beroep of gewoonte maakt. Niettemin kunnen de in artikel 240b Sr bepaalde gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, of indien het feit in een afhankelijkheidsrelatie is gepleegd. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, kan gevangenisstraf van ten hoogste 15 jaren of geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Als een misdrijf als omschreven is in artikel 240b Sr de dood ten gevolge heeft, geldt een strafbedreiging van gevangenisstraf van ten hoogste 18 jaren of een geldboete van de vijfde categorie.171 In plaats van een gevangenisstraf kan ook een taakstraf worden opgelegd.172 Straffen en maatregelen kunnen ook voorwaardelijk worden opgelegd.173 170 Althans, voor zover in art. 240b Sr opgenomen. Art. 248 Sr bepaalt echter mede de strafbedreiging. 171 Art. 248 Sr. Deze strafverzwarende omstandigheden worden ook genoemd in art. 28 Verdrag van Lanzarote als omstandigheden waarmee door de rechter rekening moet kunnen worden gehouden bij het bepalen van de op te leggen straf voor de in het Verdrag omschreven strafbare feiten. Zie ook art. 5 EU-Kaderbesluit, Council framework Decision 2004/68/JHA of 22 December 2003 on combating the sexual exploitation of children and child pornography, OJ L 013, 20 januari 2004. 172 Een taakstraf bestaat uit een werkstraf – het verrichten van onbetaalde arbeid – of een leerstraf, of een combinatie van beide, art. 9 lid 2 Sr. Op moment van schrijven ligt het voorstel bij de Eerste Kamer dat de leerstraf voor meerderjarigen als zelfstandige taakstraf komt te vervallen, Kamerstukken I 2010/11, 32 169 nr. A. 173 Een voorwaardelijke straf of maatregel biedt mogelijkheden om aan gedragsverandering te werken en zo eventueel recidive te voorkomen. Dat hangt echter niet zozeer af van de duur van – bijvoorbeeld – de voorwaardelijke gevangenisstraf, maar juist wel van de duur van de proeftijd. Die proeftijd is doorgaans twee jaar. Gedurende de periode van de proeftijd dient de veroordeelde zich te houden aan de bijzondere voorwaarden en staat onder reclasseringstoezicht. De dreiging van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf bij niet-navolging van de voorwaarden fungeert als een stok achter de deur. De bijzondere voorwaarden die bij voorwaardelijke straffen gesteld kunnen worden, komen nader aan de orde in §3.6.2. Het fenomeen kinderpornografie 53 1.4 Aard van kinderpornografie Het fenomeen kinderpornografie en gerelateerde wet- en regelgeving zijn in de loop van de tijd aan veranderingen onderhevig geweest. Tegenwoordig spelen dader- en slachtofferschap zich niet louter in de analoge wereld af, maar ook grotendeels in de digitale wereld. Deze paragraaf beschrijft de huidige aard van het fenomeen kinderpornografie. Uit de delictsomschrijving van kinderpornografie – artikel 240b Sr – zijn drie aspecten af te leiden waarmee de aard van kinderpornografie kan worden beschreven: technologie (§1.4.1), daders (§1.4.2) en slachtoffers (§1.4.3). Bij deze beschrijving wordt duidelijk dat kinderpornografie een complex fenomeen is omdat elk van deze aspecten een enorme variëteit kent. 1.4.1 Technologie Technologie is niet de oorzaak van kinderpornografie; het zijn daders die technologie misbruiken om slachtoffers te maken. Kinderpornografie kan echter niet los worden gezien van technologie. Het materiaal zelf is namelijk een vorm van (visuele) technologie (§1.4.1.1). Daarnaast maken technologische middelen de gedragingen – vervaardigen, verspreiden en bezitten van kinderpornografisch materiaal – mogelijk (§1.4.1.2). Ten slotte vervullen deze gedragingen verschillende functies voor daders (§1.4.1.3). 1.4.1.1 De aard van het materiaal ‘[…] een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die de kennelijke leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken’ Deze subparagraaf beschrijft waarom in de praktijk het strikte onderscheid tussen strafbaar kinderpornografisch materiaal en legaal (pornografisch) materiaal174 problematisch kan zijn.175 De seksuele gedraging, de uiterlijke leeftijdskenmerken (‘kennelijke leeftijd’) en de mate van realistische weergave (‘schijnbaar is betrokken’) variëren per afbeelding, hetgeen de beoordeling of materiaal kinderpornografisch is, bemoeilijkt. Dit wordt ook wel het ‘grijze gebied’ van kinderpornografie genoemd.176 ‘Afbeelding’ Hoewel kinderpornografie in beginsel geen slachtofferloos delict is, staat nadrukkelijk het materiaal in artikel 240b Sr centraal. Materiaal dat strafbaar is op grond van de Nederlandse wettekst is beperkt tot visueel materiaal, namelijk een ‘afbeelding’ dan wel een ‘gegevensdrager bevattende een afbeelding.’ Audio, oftewel geluidsfragmenten, vallen op zichzelf niet onder de strafbepaling. Dat geldt ook voor teksten over seksueel misbruik van kinderen. Websites waarop pedofielen en pedoseksuelen opvattingen 174 Legaal pornografisch materiaal is bijvoorbeeld volwassenenpornografie en kindererotica. Kindererotica is een (niet-juridisch) begrip dat al het niet-kinderpornografisch materiaal omvat dat refereert aan kinderen en tevens een seksueel doel dient voor de gebruiker van dit materiaal, zoals kinderondergoed(advertenties), verhalen over kindermisbruik en speelgoed (Lanning, 2010, pp.85-89). Zie bijvoorbeeld Rb. Utrecht, 31 maart 2011, LJN: BQ0756. 175 Van der Zee & Groeneveld, 2007, pp.237-238. 176 Van der Zee & Groeneveld (2007, p.231) schrijven hierover: “Misschien lijkt het een eenvoudig artikel [240b Sr]. […] Het kan echter [lastig] zijn om vast te stellen of art. 240b Sr is overtreden, want dit artikel roept veel vragen op. Wat wordt verstaan onder een ‘seksuele gedraging’? Wat wordt bedoeld met ‘kennelijk de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt’? Hoe kun je op basis van alleen een foto of een filmfragment vaststellen hoe oud iemand is? Wanneer kun je spreken van kinderporno? Is een foto van bloot spelende kinderen kinderporno?” Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 54 delen of seksuele handelingen tussen volwassenen en kinderen beschrijven zijn niet strafbaar op grond van artikel 240b Sr.177 Ook niet strafbaar op grond van deze bepaling zijn verhalen over seks waarin fictieve kinderen een rol spelen. De vrijheid van meningsuiting lijkt hieraan in de weg te staan.178 De wet beoogt de gedraging met betrekking tot het materiaal strafbaar te stellen. De gedraging kan gericht zijn op het vervaardigen, (vormen van) verspreiden, in bezit hebben van of het zich toegang verschaffen tot een (gegevensdrager met een) kinderpornografische afbeelding. De bestanddelen die de wet bevat om materiaal als kinderpornografisch te kwalificeren zijn duidelijk verwoord: er moet sprake zijn van materiaal met daarop afgebeeld een seksuele gedraging, waarbij iemand die de kennelijke leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken.179 De beoordeling van materiaal aan de hand van deze bestanddelen is in de praktijk echter een stuk moeilijker. ‘Seksuele gedraging’ Het moet gaan om een afbeelding van een ‘seksuele gedraging’. Een vraag die in de rechtspraak regelmatig aan de orde komt, is wat precies met die term ‘seksuele gedraging’ wordt bedoeld.180 De seksuele gedraging hoeft geen daadwerkelijk fysiek misbruik van een minderjarige te zijn maar kan bijvoorbeeld ook een foto van een geslachtsdeel van een minderjarige zijn, afhankelijk van de manier waarop en de toestand waarin het geslachtsdeel van een minderjarige is weergegeven.181 Volgens de Aanwijzing kinderpornografie wordt de scheidslijn tussen een wel of niet strafbare afbeelding van een minderjarige gevormd door de vraag of het wel of niet een normale afbeelding is van een (al dan niet geheel of gedeeltelijk ontbloot) kind in de gezinssfeer. Bij een in beginsel normale afbeelding van een geheel of gedeeltelijk ontbloot kind in de gezinssfeer past de afgebeelde gedraging bij het kind van die leeftijd en is de gedraging vastgelegd in een omgeving en in een context waarin het kind normaal verkeert. Een onnatuurlijke pose en/of het toevoegen van bijkomende onnatuurlijke attributen geven de afbeelding een onnatuurlijk karakter en (kunnen) maken dat de afbeelding als een seksuele gedraging moet worden gekwalificeerd.182 Om te bepalen welk materiaal strafbaar is gaat de Aanwijzing kinderpornografie onder meer uit van onderstaande indeling.183 De strafbaarheid van het materiaal begint vanaf categorie 3.184 De indeling laat ook de enorme variëteit aan seksuele thema’s zien. Vervaardiging en collecties van gebruikers kun177 Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2010/11, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2286, waarin de minister in antwoord op kamervragen aangeeft dat het bezoek van een website voor pedofielen op zichzelf geen concrete verdenking oplevert dat men zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die met kinderporno of kindermisbruik samenhangen. 178 Leukfeldt e.a., 2009. 179 Zie bijvoorbeeld Rb. Rotterdam, 31 maart 2011, LJN: BP9776. 180 Zie bijvoorbeeld HR, 7 december 2010, LJN: BO6446. 181 HR, 26 september 2000, NJ 2001, 61. Zie ook Aanwijzing kinderpornografie, Stcrt. 2 december 2010 nr. 19121. 182 Kamerstukken II 1994/95, 23 682, nr. 5, pp.9-11. 183 De Aanwijzing kinderpornografie bevat ook aspecten als omgeving, karakter en context van de afbeelding, op grond waarvan de strafbaarheid van het materiaal kan worden bepaald. 184 Een vergelijkbare wetenschappelijke indeling is onder andere COPINE; ‘Combating Paedophile Information Networks in Europe project’. Dit is een door de EU gefinancierd onderzoeksprogramma naar kinderpornografie en de betrokken actoren (zie §1.4.3 en Bijlage 1). Het fenomeen kinderpornografie 55 nen ook zijn ingedeeld in verhalende volgorde (‘series’).185 Voorbeelden hiervan zijn kinderen die zich uitkleden en/of langzaam naar een bepaalde seksuele gedraging toe werken. 1)   (Indicatief) Niet erotische en niet geseksualiseerde afbeeldingen die minderjarigen in hun ondergoed, zwemkleding, enz. laten zien, afkomstig uit bijvoorbeeld commerciële folders of familieomgevingen. 2)   (Nudistisch) Afbeeldingen van naakte of bijna naakte minderjarigen in normale nudistische omgevingen en legitiem tot stand gekomen. 3)   (Erotisch) Op slinkse wijze en/of kennelijk vanuit een seksuele belangstelling voor minderjarigen gemaakte afbeeldingen van (spelende) minderjarigen in een normaal veilige omgeving waarbij of de onderkleding nadrukkelijk in beeld is of de minderjarigen geheel of gedeeltelijk ontkleed zijn en de nadruk ligt op de naaktheid of de (al dan niet bedekte) geslachtsdelen van de minderjarige; 4)   (Erotisch poseren) Opzettelijk geposeerde afbeeldingen van geheel of gedeeltelijk geklede of naakte minderjarigen in geseksualiseerde of seksueel prikkelende houdingen of omstandigheden, waarbij de nadruk ligt op de naaktheid of de (al dan niet bedekte) geslachtsdelen van de minderjarige; 5)   (Expliciete seksuele activiteit) Afbeeldingen van geheel of gedeeltelijk geklede of naakte minderjarigen waarbij –   de minderjarigen bij zichzelf of bij andere kinderen de genitaliën aanraken, masturberen of seks met elkaar hebben; –   de minderjarigen het slachtoffer zijn van aanranding, het seksueel binnendringen van het lichaam, masturbatie of orale seksuele handelingen waarbij een volwassene is betrokken, mede omvattende het door de minderjarige uitvoeren van deze handelingen bij een volwassene; –   een dieris betrokken in een vorm van een seksuele gedraging met of door een minderjarige. Niet-strafbaar is materiaal uit de hierboven beschreven categorieën één (indicatief materiaal) en twee (nudistisch materiaal). Deze niet-strafbare afbeeldingen en tal van ander materiaal vervullen bij sommige personen wel een seksuele functie met betrekking tot kinderen. Te denken valt aan advertenties in tijdschriften, schilderijen, correspondentie tussen daders onderling of daders en kinderen, kinderspeelgoed en teksten over seksueel misbruik van kinderen.186 ‘Kennelijke leeftijd’ Het geobjectiveerde bestanddeel ‘kennelijke leeftijd’ impliceert enerzijds dat de opzet van de verdachte niet gericht hoeft te zijn op de leeftijd. Een verdachte kan in een strafzaak niet tegenwerpen dat hij/ zij niet wist dat de persoon op de afbeelding minderjarig was. Daarnaast betekent deze formulering dat het Openbaar Ministerie de leeftijd van de afgebeelde persoon niet hoeft te bewijzen om vast te stellen dat het materiaal kinderpornografie betreft. Aangezien van de meeste afgebeelde slachtoffers 185 Taylor & Quayle, 2003, pp.38-39. 186 Om het strafbare materiaal (kinderpornografie) van het niet-strafbare materiaal te onderscheiden wordt het niet-strafbare materiaal in de literatuur ook wel ‘kindererotica’ genoemd. De term kindererotica kan verwarring opleveren aangezien afbeeldingen die als ‘erotisch’ (categorie drie) gelden als strafbare kinderpornografie worden beschouwd (Lanning, 2010; Quayle & Taylor, 2001). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 56 niet de identiteit (en dus ook niet de leeftijd) bekend is, wordt de leeftijd doorgaans door deskundigen beoordeeld aan de hand van de Tanner-criteria.187 Deze medische criteria bieden aan de hand van lichaamsbouw en haarbegroeiing een leeftijdsschatting tot de leeftijd van vijftien jaar. Dit betekent in de praktijk dat bij de signalering en de beoordeling van materiaal waar geen andere informatie over de leeftijd van de afgebeelde persoon beschikbaar is, louter prepuberale en puberale kinderpornografie zodanig als strafbaar wordt aangemerkt. Het gebruik van de Tanner-criteria en de formulering ‘kennelijke leeftijd’ in artikel 240b Sr bieden minder mogelijkheden om meerderjarig uitziende kinderen (doorgaans ±15- tot 18-jarigen) te beschermen.188 Bij beoordeling aan de hand van alleen de Tannercriteria wordt dergelijk materiaal niet gekwalificeerd als kinderpornografie. Dit probleem doet zich onder meer voor bij de (commerciële) (volwassenen)pornografische industrie. Aan het pornografische materiaal is niet te zien of sprake is van een meerderjarig model of van een meerderjarig uitziend minderjarig model. In dit laatste geval is er sprake van (post)puberale kinderpornografie, dat juridisch onder het begrip kinderpornografie valt189 en ook – wanneer de werkelijke leeftijd van het slachtoffer bekend is – als zodanig ten laste wordt gelegd.190 Het tegenovergestelde geval – materiaal waar voor de vervaardiging ervan een prepuberale of puberale uitziende volwassene is gebruikt191 – is in Nederland ook strafbaar.Dit materiaal lijkt dus op kinderpornografie. Hierbij maakt het dus niet uit wat de daadwerkelijke leeftijd van de afgebeelde persoon is,192 zelfs niet als later wordt aangetoond dat het een volwassene betreft.193 ‘Schijnbaar is betrokken’ Door de toevoeging van de woorden ‘schijnbaar betrokken’ heeft de wetgever in 2002 aangegeven dat ook materiaal dat is vervaardigd zonder de directe betrokkenheid van een echt kind onder deze bepaling valt. Deze wetswijziging vloeide voort uit de ratificatie van het Cybercrime Verdrag dat in het kader van de Raad van Europa tot stand kwam.194 Naast de situatie dat het materiaal een werkelijke weergave vormt van een misbruiksituatie kunnen afbeeldingen ook gemanipuleerd en/of volledig vervaardigd zijn middels digitale technieken. De wetgever noemt beide methoden van vervaardiging ‘virtuele kinderpornografie’.195 De wetgever heeft bij de wetswijziging van 2002 duidelijk voor ogen gehad dat de grens getrokken zou worden bij realistische, levensechte afbeeldingen.196 Het is op grond hiervan voldoende dat het OM aannemelijk maakt dat de afgebeelde persoon op een kind lijkt en dat de schijn gewekt wordt van daadwerkelijk misbruik.197 187 Lünnemann e.a., 2006, p.75; Van der Zee & Groeneveld, 2007, p.236. 188 Van der Zee & Groeneveld, 2007, p.235-236. 189 Kamerstukken II 2001/02, 27 745, nr. 6, p.10. 190 Rb. Alkmaar, 17 maart 2011, LJN: BP8253. 191 Lanning (2010, p.83) noemt dit materiaal gesimuleerde kinderpornografie. 192 Kamerstukken II 2001/02, 27 745, nr. 3, p.4. 193 HR 18 november 2008, LJN: BF0170 (concl. A-G Machielse). 194 Cybercrime Verdrag (zie §1.3). 195 Kamerstukken II 2000/01, 27 745, nr. 3, p.4.; Vgl. Koops & De Roos, 2007, p.60: “het lijkt beter een beperktere aanduiding te hanteren die aangeeft waar het echt om gaat: realistische afbeeldingen (zoals het Cybercrime Verdrag het noemt) of liever nog afbeeldingen die niet van echt te onderscheiden zijn, zoals de Amerikaanse wetgeving hanteert”. 196 Kamerstukken II 2000/01, 27 745, nr. 1, p.2.; Cleiren & Verpalen (red.), Tekst en Commentaar Strafrecht, 2010, p. 1127. 197 Lünnemann e.a., 2006, p.40. Het fenomeen kinderpornografie 57 Hoewel dus uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de oorspronkelijke bedoeling was de grens voor strafbaarheid te leggen bij reële, levensechte afbeeldingen lijkt het OM in ieder geval ook in te zetten op het aanpakken van vervaardiging, verspreiding en bezit van virtuele kinderpornografie, ook wanneer dit geen levensechte afbeeldingen betreft. In de Aanwijzing kinderpornografie, in werking per 1 januari 2011, wordt de kernmotivatie van de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie nogmaals benadrukt: “Kinderen moeten worden beschermd tegen beeldmateriaal dat seksueel misbruik suggereert, tegen gedrag dat kan worden gebruikt om kinderen aan te moedigen of te verleiden om deel te nemen aan seksueel gedrag en tegen gedrag dat deel kan uit gaan maken van een subcultuur die seksueel misbruik van kinderen bevordert.”198 Mede als gevolg hiervan is in de jurisprudentie een aanzet gegeven om dit criterium te heroverwegen en ook niet levensechte afbeeldingen onder de strafbepaling te verstaan. Gemanipuleerd materiaal is doorgaans niet van echt te onderscheiden, omdat dit materiaal vaak is samengesteld uit verschillende afbeeldingen en door middel van digitale technieken aan elkaar is ‘geplakt’. Volledig door een computer gegenereerd materiaal lijkt door de huidige stand van de technologie (nog) niet levensecht. In de toekomst zou volledig computer gegenereerd, levensecht materiaal voor de opsporing een nieuw ‘grijs gebied’ kunnen vormen.199 Het is immers onduidelijk of de afgebeelde persoon een daadwerkelijk levend kind is die in een misbruiksituatie verkeert. De strafbaarheid van gedragingen inzake virtuele, niet-levensechte kinderpornografie is inmiddels een aantal malen in de rechtspraak aan de orde geweest, maar het aantal uitspraken is nog te klein om een consistente lijn in de jurisprudentie te kunnen destilleren.200 1.4.1.2 De gedragingen – ‘vervaardigen’, ‘verspreiden’ en ‘bezitten’ ‘[…] verspreidt, aanbiedt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert, verwerft, in bezit heeft of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaft.’ Technologische ontwikkelingen hebben niet alleen invloed gehad op de aard van het materiaal zelf. ICT vereenvoudigt de handelingen om het digitale materiaal te vervaardigen, te verspreiden en te bezitten/ bekijken door de toename van de zogenoemde drie a’s: accessibility (toegankelijkheid), affordibility (betaalbaarheid) en anonimity (anonimiteit).201 Daarnaast blijft ook de analoge context belangrijk: bij 198 Aanwijzing kinderpornografie, Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. 199 O’Donnell & Millner, 2007, pp.91-92. Leukfeldt e.a., 2010, p.178. 200 Zie bijvoorbeeld Rb. Arnhem, 20 januari 2005, LJN: AS3632; Rb. Den Bosch, 4 februari 2008, LJN: BC3225; Rb. Zwolle, 19 augustus 2008, LJN: BE9444; Rb. Den Bosch, 30 maart 2010, LJN: BL8876; Rb. Utrecht, 9 november 2010, LJN: BO3813; Rb. Amsterdam, 17 december 2010, LJN: BO9296; Rb. Rotterdam, 31 maart 2011, LJN: BP9776. 201 O’Donnell & Milner, 2007, p.36; Taylor & Quayle, 2003, p.107. Zo wanen personen zich anoniem op internet, doordat bijvoorbeeld sociale controle ontbreekt, andere identiteiten kunnen worden aangenomen en naamloos berichten kunnen worden gepost. Hierdoor zijn personen tot op zekere hoogte ook anoniemer dan in de reële wereld. Zonder geavanceerde afschermingtechnieken zijn computers doorgaans echter wel herleidbaar. Volgens Stol (2010, pp.8-19) zorgt deze (gepercipieerde) anonimiteit dat internet nieuwe mogelijkheden creëert voor normafwijkend gedrag: “Omdat mensen op internet anoniemer zijn dan in de fysieke wereld en omdat er op internet minder toezicht is, gedragen mensen zich in cyberspace eerder normafwijkend dan zij offline zouden doen. Of mensen online nu werkelijk anoniemer zijn dan offline en of zij online werkelijk minder te vrezen hebben van toezicht dan offline is op deze plaats niet van overwegend belang. […] Als mensen menen dat zij anoniem zijn en als zij menen dat er op hen geen toezicht wordt gehouden, dan gedragen zij zich vervolgens alsof dat zo is.” Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 58 vervaardiging van kinderpornografie worden kinderen doorgaans fysiek misbruikt in de reële wereld. In deze subparagraaf wordt vanuit juridisch perspectief ingegaan op de bestanddelen die betrekking hebben op de hands-on context van kinderpornografie (‘vervaardigt’) en de digitale context (‘verspreidt’, ‘aanbiedt’, ‘verwerft’, ‘in bezit heeft’ en ‘zich toegang […] verschaft’).202 Vervaardiging, verspreiding en bezit van digitale kinderpornografie vinden plaats middels open en geïntegreerde computersystemen, en middels communicatiesystemen203 en binnen diverse contexten (commercieel en privé), die hieronder worden beschreven. Diverse handelingen binnen deze context brengen voor de aanpak van kinderpornografie specifieke problemen mee, zoals encryptie waarmee het bezit van kinderpornografie kan worden afgeschermd, en nieuwe betaalmethoden waardoor commerciële verspreiding mogelijk wordt gemaakt. ‘Vervaardigen’ Kinderpornografie wordt in verschillende contexten vervaardigd.204 Ten eerste wordt kinderpornografie gemaakt voor eigen gebruik: hierbij is het materiaal alleen bestemd voor de vervaardiger. De maker kan iemand uit de directe omgeving van het slachtoffer zijn zoals een ouder, voogd, (een vriend van de) familie of verzorger. Ook vestigen personen zich tijdelijk (vakantie) of permanent in het buitenland om kinderen te misbruiken (het zogenaamde kindersekstoerisme) en daarbij kinderpornografie te vervaardigen.205 Een tweede context waarin kinderpornografie wordt gemaakt is die van productie met de bedoeling het materiaal verder te verspreiden. Hieronder valt materiaal dat wordt vervaardigd om te verspreiden binnen amateurnetwerken, maar ook materiaal dat voor commerciële doeleinden wordt vervaardigd en verspreid. Als commerciële websites zelf kinderpornografie vervaardigen dan komt dit materiaal voornamelijk uit landen waar de wet- en regelgeving en/of handhaving hiervan niet toereikend is en waar door armoede of andere factoren veel potentiële slachtoffers te vinden zijn, zoals Rusland en andere Oost-Europese landen,206 en verschillende landen in Zuidoost Azië en Zuid-Amerika.207 Echter, het merendeel van de commerciële websites houdt zich bezig met de verspreiding van reeds bestaand kinderpornografisch materiaal.208 Door de toename van geïntegreerde computersystemen op bijvoorbeeld 202 De bestanddelen ‘openlijk tentoonstelt, […], invoert, doorvoert, uitvoert’ hebben louter betrekking op de analoge context van kinderpornografie, zie Van Koppen, 2009. Analoge kinderpornografie (hard copy foto’s en magazines) bestaat ook nog steeds, zie Rb. Zutphen, 20 oktober 2009, LJN: BK0673. 203 Open computersystemen zijn laptops en desktops, maar ook servers van bijvoorbeeld isp’s. Geïntegreerde computersystemen zijn te vinden in apparaten die (componenten van) computers bevatten, zoals digitale camera’s en mobiele telefoons. Open en geïntegreerde computersystemen zijn daarnaast vaak aangesloten op communicatiesystemen, zoals internet en draadloze telecommunicatiesystemen. Ferraro & Casey, 2005, pp.79-97. 204 Taylor & Quayle, 2003, p.23. 205 Het betreft bij kindersekstoerisme doorgaans landen met beperkt toezicht, zoals Thailand en Cambodja (KLPD – Dienst IPOL, 2008, p.88), maar ook zijn er aanwijzingen dat in het recente verleden personen uit het buitenland zich in Nederland hebben gevestigd om kinderen te misbruiken (Jahae, 2009, pp.186-198; Medeverdachte zedenzaak wil verdenkingen niet horen, De Pers, 17 juni 2011, beschikbaar via: www. depers.nl/binnenland/576033/Richard-hielp-Robert-actief.html (geraadpleegd 15 augustus 2011). 206 ECPAT International, 2008. 207 Van Wijk e.a., 2009. 208 European Financial Coalition, 2010, p.15. Het fenomeen kinderpornografie 59 mobiele telefoons en de aansluiting hiervan op communicatienetwerken zijn de mogelijkheden om kinderpornografie te vervaardigen en te verspreiden uitgebreid.209 ‘Verspreiden’ en ‘aanbieden’ Commerciële websites voor kinderpornografie worden doorgaans opgezet en onderhouden door individuele criminelen en criminele organisaties. Het is echter niet uit te sluiten dat preferentiële daders (zie §1.4.2) zich ook inlaten met de productie en verspreiding van commerciële kinderpornografie. Commerciële kinderpornografie beslaat een relatief klein deel van het totale aanbod aan kinderpornografie op internet.210 Hieronder vallen zowel de zogenaamde betaalsites, waar men een abonnement kan aanschaffen en vervolgens voor een bepaalde tijd kinderpornografische afbeeldingen kan bekijken, als websites waar men per bestand kan betalen.211 Commerciële sites kampen met een probleem van bedrijfseconomische aard. De verkoper moet enerzijds zijn waar verborgen houden, maar moet daarvoor anderzijds wel reclame maken. Nadat opzichtig aanbieden via websites te gevaarlijk werd, ontstond de combinatie website-nieuwsgroep, waarbij de website bestond uit een portal met reclame met daarachter een betaalsite en waarbij via de nieuwsgroepen reclame werd gemaakt middels nieuwsgroepberichten. Later werd de combinatie website-spam waargenomen, met eenzelfde soort website, maar nu met reclame via spam.212 Dat is meteen de achilleshiel van het commerciële circuit: aanbieders moeten aan hun locatie bekendheid geven omdat ze anders niets verkopen. In een recent onderzoek van de European Financial Coalition wordt geconcludeerd dat het aantal commerciële websites dat kinderpornografie aanbiedt, sterk is afgenomen en dat de winsten laag zijn. Wel zijn er diverse nieuwe betaalsystemen en modi operandi waargenomen. Het commerciële circuit innoveert regelmatig en dat uit zich onder andere in verplaatsingseffecten op internet. Er zijn volgens het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB) uit 2008213 geen aanwijzingen dat groeperingen in Nederland zich bezighouden met commerciële vervaardiging en verspreiding. Verder blijkt uit het NDB dat er weinig zicht is op de betrokkenheid van Nederlandse 209 Zie Verkrachting gehandicapte deels wél bij Cordaan, Parool, 26 maart 2011, beschikbaar via: www.parool.nl/ parool/nl/4048/AMSTERDAM-ZUIDOOST/article/detail/1865679/2011/03/26/Verkrachting-gehandicapte-deels-wel-bij-Cordaan.dhtml (geraadpleegd 22 juli 2011); Stiefvader kon het stiekem filmen van stiefdochter niet laten, Noordhollands Dagblad, 3 februari 2011, beschikbaar via: www.noordhollandsdagblad.nl/ nieuws/stadstreek/article6189391.ece/Stiefvader-kon-het-stiekem-filmen-van-stiefdochter-niet-laten- (geraadpleegd 22 juli 2011). 210 Mitchell e.a., 2011; European Financial Coalition, 2010. 211 European Financial Coalition (2010, p.18) geeft vier mogelijke redenen aan waarom personen commerciële kinderpornografie aanschaffen. Zo zouden kopers onervaren zijn in het zoeken naar kinderpornografie en (nog) niet weten hoe/dat kinderpornografie ook gratis is te verkrijgen; sommige kopers zijn frequente verzamelaars en willen zeker zijn dat zij complete kinderpornografische series hebben; kopers zouden denken dat commerciële sites veiliger tegen ontdekking door opsporingsinstanties zijn dan p2p-uitwisselingsprogramma’s; en kopers hopen nieuw materiaal te ontvangen van commerciële websites. 212 Leukfeldt e.a., 2009, p.26. 213 Het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB) schrijft dat is besloten geen nader onderzoek te doen naar de vervaardiging en verspreiding van kinderpornografie omdat het georganiseerde karakter (voor de Nederlandse situatie) in twijfel wordt getrokken. Het NDB vervolgt dat in 2008 geen onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om een indruk te geven van de aard en omvang van amateurnetwerken. Het is een wereld waar opsporingsinstanties moeilijk zicht op krijgen (KLPD – Dienst IPOL, 2008, pp.19, 92). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 60 groeperingen bij de vervaardiging van kinderpornografie in het buitenland. Wel is duidelijk dat Nederlandse betaalbedrijven betrokken zijn bij het verwerken van de geldstroom214 en dat Nederlandse servers worden gebruikt om kinderpornografie te hosten.215 Verspreiding binnen amateurnetwerken, ook wel ‘pedofielennetwerken’ genoemd, vindt meestal plaats in min of meer georganiseerde netwerken of nieuwsgroepen die gebruikmaken van afgeschermde delen van internet (zie ook §1.4.2). Binnen deze netwerken maakt men gebruik van versleutelde e-mail en bestanden, groepsgewijze communicatie via chatkanalen als Internet Relay Chat (IRC) en Microsoft Network Messenger (MSN), en peer-to-peer (p2p) uitwisselingsprogramma’s, waarbij documenten nooit werkelijk op het net komen te staan en dus moeilijker te traceren zijn.216 Bij deze p2p-programma’s kunnen (automatisch) shared folders aangemaakt worden, waarbij bestanden worden gedeeld met andere gebruikers van een uitwisselingsprogramma. Juridisch gezien wordt materiaal in deze situatie dan enerzijds aangeboden en anderzijds verworven.217 Welk aandeel van kinderpornografie op internet wordt verspreid via welke route is niet bekend; waarschijnlijk is verspreiding via p2p-programma’s als Gnutella en BitTorrent het meest populair.218 Wel is duidelijk dat de wijze waarop de verspreiding loopt aan verandering onderhevig is, deels omdat de aanbieders van kinderpornografie reageren op repressieve maatregelen en deels omdat er voortdurend nieuwe technische mogelijkheden ontstaan.219 ‘Bezit’ en het ‘zich toegang verschaffen tot’ Analoge kinderpornografie was en is vrij volumineus.220 Een grote hoeveelheid hard copy materiaal neemt aanzienlijke ruimte in. Met de introductie van ICT en de daarop volgende verschuiving van analoge naar digitale kinderpornografie is de toegang tot en opslag van kinderpornografie sterk vereenvoudigd. Regelmatig worden er personen opgespoord die vele honderdduizenden en soms zelfs miljoenen digitale afbeeldingen in bezit hebben. Vroeger waren grote collecties een afspiegeling van de tijd en de moeite die iemand hieraan had besteed. Tegenwoordig vormen grote hoeveelheden veelal eerder informatie over de snelheid van een internetverbinding.221 Sommige daders slaan veel digitale gegevens omtrent seksueel geweld tegen kinderen bewust op, op de computer. Op allerlei andere plaatsen op de computer kunnen eveneens digitale aanwijzingen worden gevonden voor het bezit van kinderpornografie, zoals door het besturingssysteem automatisch aangemaakte mappen, de prullenbak, tijdelijke internetbestanden en unallocated clusters. Naast bewuste vastlegging en opzet is beschikkingsmacht van een verdachte over het materiaal een juridisch kernbegrip om tot een veroordeling voor bezit van 214 KLPD – Dienst IPOL, 2008. 215 AK Zensur, 2010, p.7. Zo wordt in dit onderzoek gesproken van een Russischtalige kinderpornografische website met een Indiase domeinnaam (.in) die gehost wordt vanuit Nederland. 216 Van der Hulst & Neve, 2008, pp.51-52; O’Donnell & Milner, 2007, pp.36-40. 217 Zie Rb. Den Haag, 23 november 2010, LJN: BO4955. Vóór de wetswijziging van januari 2010 (Wet van 26 november 2009, Stb. 544, in werking getreden per 1 januari 2010, Stb. 2009, 578) is jurisprudentie gevonden (Van Koppen, 2009, pp.91-95) waarbij de rechter oordeelt dat deze vorm van aanbieden van kinderpornografie een vorm van (passieve) verspreiding is, zie bijvoorbeeld Hof Den Bosch, 5 oktober 2005, NJ 2005, 558. 218 Liberatore e.a., 2010. 219 Leukfeldt e.a., 2009, p.26. 220 Taylor & Quayle, 2003, p.199. 221 O’Donnell & Milner, 2007, pp.57-58. Het fenomeen kinderpornografie 61 kinderpornografie te komen.222 Deze beschikkingsmacht is van belang omdat kinderpornografie met de juiste kennis en middelen ook op de eerder genoemde minder toegankelijke locaties van een computer (tijdelijk) kan worden bekeken, verwijderd of verborgen. Zo leveren niet geleegde prullenbakken al snel beschikkingsmacht op.223 Deze bestanden kunnen eenvoudig worden teruggehaald door de gebruiker. Met de juiste kennis en middelen kunnen ook kinderpornografische bestanden op unallocated clusters224 worden teruggehaald.225 Daarnaast nemen gebruikers van kinderpornografie – net als andere computergebruikers, bedrijven en overheden – ook in toenemende mate beveiligingsmaatregelen om anoniem bestanden te verkrijgen door gebruik te maken van afgeschermde IP-adressen (proxy servers226) en/of bestanden te vergrendelen door middel van encryptieprogramma’s als TrueCrypt. Dergelijke programma’s zijn door de gebruikte technologieën (geen backdoor), ontwikkelingsstructuur (open sources) en beveiligingsmaatregelen (plausible deniability) op dit moment feitelijk niet tot nauwelijks te doorbreken.227 Encryptie wordt niet alleen gebruikt bij open en geïntegreerde computersystemen, maar ook bij communicatiesystemen.228 Dit raakt een ander punt: vroeger waren computers hoofdzakelijk gecentreerd rondom (hard)disks. Hoewel de open computersystemen (desktop, laptop) en in toenemende mate de geïntegreerde computersystemen (mobiele telefoon, e-reader) nog steeds als opslagplek voor data fungeren, is deze apparatuur door het gebruik van internetdiensten, zoals e-mail, chat en p2p-programma’s nu bijna altijd netwerk-georiënteerd.229 Computers zijn niet langer geïsoleerd, maar staan in verbinding met elkaar. Zo hoeft kinderpornografie niet op de eigen computer in bezit te zijn, maar kan zich ook op afstand bevinden door cloud computing, FTP-servers, hosting sites en webbased e-mailaccounts. Ook kan materiaal op websites real life bekeken worden. Het is deze laatste vorm van opzettelijk kijken naar kinderpornografie die de wetgever strafbaar heeft willen stellen door het bestanddeel ‘zich toegang verschaft tot’ toe te voegen aan artikel 240b Sr (zie ook §1.3).230 1.4.1.3 Functies van kinderpornografie voor daders Voor daders kan het vervaardigen, verspreiden en bezitten van kinderpornografisch materiaal verschillende functies vervullen. Het kan gaan om vervaardiging en/of bezit voor zichzelf, of om in contact te 222 Deze factoren zijn ontleend aan Van Koppen, 2009, pp.64-90. 223 Rb. Maastricht, 23 mei 2008, LJN: BD4797; Rb. Den Bosch, 24 december 2008, LJN: BG9125. 224 Dit is het gedeelte van de harde schijf dat voor een standaard computergebruiker niet meer te benaderen is, en waarin gewiste bestanden staan die deels overschreven kunnen zijn. Ook de uit de prullenbak verwijderde bestanden komen op de unallocated clusters te staan. 225 Zie bijvoorbeeld www.recovermyfiles.com/data-recovery-software.php (geraadpleegd 12 juli 2011). Software die het tegenovergestelde beoogt – het permanent verwijderen van data op unallocated clusters – bestaat ook, zie bijvoorbeeld www.whitecanyon.com/wipedrive-erase-hard-drive.php (geraadpleegd 12 juli 2011). 226 Via een proxy server is het mogelijk internet te benaderen zonder dat het eigen IP-adres zichtbaar wordt op internet (KLPD – Dienst Nationale Recherche, 2010, p.206 (niet openbaar)). 227 Voor uitleg van de begrippen backdoor, open sources en plausible deniability zie www.truecrypt.org/ faq (geraadpleegd 12 juli 2011). 228 Solum, 2009,p.54. Zie bijvoorbeeld de encryptie op Skype, www.skype.com/intl/en/security/detailedsecurity/ (geraadpleegd op 12 juli 2011). 229 Ferraro & Casey, 2005, p.91. 230 Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr. 3, pp.3-4. De wetgever stelt dat online betalingsverkeer of het aantreffen van wachtwoorden en inloggegevens, tezamen met historische gegevens over de bezochte websites, het bewijs kunnen leveren dat een persoon zich opzettelijk toegang heeft verschaft tot kinderpornografie. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 62 komen met andere daders, of met slachtoffers. Dit illustreert dat kinderpornografie ook kan fungeren als middel of als doel in de context van andere delicten, zoals dwang, grooming en mensenhandel. Individuele daders Het bekijken van kinderpornografisch materiaal kan zorgen voor seksuele opwinding en behoeftebevrediging.231 Een andere functie voor de individuele gebruiker van kinderpornografie is dat het bekijken van materiaal een rechtvaardiging kan meebrengen of een neutralisatietechniek kan vormen voor de eigen seksuele voorkeur voor kinderen.232 Als de afgebeelde kinderen niet huilen of anderszins een negatieve emotie tonen kan de gedachte ontstaan dat de kinderen de seksuele gedraging ‘vrijwillig’ ondergaan en/ of er plezier aan beleven, maar ook dat het eigen gedrag normaal is aangezien vele andere personen zich ook bezighouden met kinderpornografie. De vervaardiging van kinderpornografie kan ook als herinnering dienen aan seksueel misbruik van kinderen in het verleden.233 Daarnaast kan het verzamelen en ordenen van afbeeldingen tot collecties en het vinden van ontbrekende afbeeldingen binnen series een belangrijke functie vervullen in het leven van daders.234 De tijd die men steekt in het verzamelen van kinderpornografie in de virtuele wereld kan ook een manier zijn om te ontsnappen aan onbevredigende relaties in de analoge wereld.235 Kinderpornografie kan zelfs een therapeutische werking hebben. Het verzamelen van kinderpornografisch materiaal kan bijvoorbeeld dienen als uitlaatklep voor emoties zoals woede, of een manier zijn voor personen met een seksuele voorkeur voor kinderen om hun seksuele identiteit te ontdekken.236 Daders onderling Daarnaast wordt kinderpornografie gebruikt als communicatie-, profijt-, ruil- en toegangsmiddel tussen daders onderling.237 Zo zorgt het verspreiden en het tonen van kinderpornografie aan anderen voor onderling vertrouwen en vormt het voor daders onderling een bewijs dat men dezelfde interesse heeft. Op deze manier faciliteert kinderpornografie sociale relaties tussen daders onderling.238 Kinderpornografie geeft tevens toegang tot dadernetwerken en vormt een middel om nieuwe afbeeldingen of financiële vergoeding te ontvangen.239 Daders en slachtoffers Kinderpornografie wordt door daders ook gebruikt om kinderen te groomen en ook om potentiële slachtoffers te chanteren.240 Kinderpornografie vervult op deze manier een functie bij het uitvoeren van andere strafbare gedragingen, zoals mensenhandel, corrumpering en grooming. 231 Taylor & Quayle, 2003, p.23; Lanning, 2010, p.90. 232 O’Donnell & Milner, 2007, p.86. 233 O’Donnell & Milner, 2007, p.86. 234 Taylor & Quayle, 2003, p.83-86. 235 Taylor & Quayle, 2003, pp.89-90. 236 Taylor & Quayle, 2003, pp.90-91. 237 O’Donnell & Milner, 2007, p.87. 238 Taylor & Quayle, 2003, pp.86-89. 239 Lanning, 2010, p.91. Er bestaat (ook) een levendige commerciële industrie rondom kindererotica. Er is in Nederland een constante vraag naar kindererotica en prepuberale modellensites spelen hier op in, zie www.google.com/insights/search/#q=%22preteen%20torrent%22%2C%22preteen%20 bbs%22%2Cpreteen%20model%2Cpreteen&cmpt=q (geraadpleegd 24 mei 2011). 240 O’Donnell & Milner, 2007, p.86. Het fenomeen kinderpornografie 63 1.4.2 Daders ‘degene die […]’ Vervaardigers, verspreiders en bezitters van kinderpornografie, alsmede degenen die opzettelijk naar kinderpornografie kijken – en plegers van seksueel geweld tegen kinderen in het algemeen – vormen een zeer diverse groep.241 De hieronder beschreven categorieën zijn louter bedoeld om de lezer enig inzicht te geven in het daderschap van kinderpornografie. De werkelijkheid is complexer. Zo sluiten dadercategorieën elkaar niet noodzakelijkerwijs uit en kan de volgorde van stappen binnen een modus operandi in de praktijk verschillen. In deze rapportage wordt gebruik gemaakt van de begrippen daders of plegers met een preferentiële of exclusieve seksuele voorkeur voor kinderen en/of situationele daders of plegers.242 Een seksuele voorkeur voor kinderen hoeft zich echter niet te uiten in strafbaar handelen. In geval uiteindelijk wel een zedendelict wordt gepleegd, kan de dader voorafgaand aan het strafbare feit verschillende fasen zijn doorlopen waarin nog slechts sprake was van een innerlijke dwang of drang om het delict te plegen.243 Preferentiële en situationele plegers In de literatuur over kinderpornografie en andere zedendelicten,244 wordt onderscheid gemaakt tussen twee algemene typen plegers: de preferentiële plegers en de situationele plegers. De preferentiële pleger heeft een preferentiële of exclusieve seksuele voorkeur voor kinderen.245 De situationele dader pleegt een delict door de gelegenheid of andere contextuele factoren246: “the committed offender247 is the opportunitymaker, the opportunistic offender248 is the opportunity-taker”. 249 Uit de literatuur blijkt dat vervaardigers van kinderpornografie en met name kijkers zeker niet allemaal een preferentiële of exclusieve seksuele voorkeur voor kinderen hebben. Volgens Lanning250 ligt het antwoord op de vraag of een preferentiële voorkeur is bij kijkers vooral aan de wijze waarop het materiaal wordt verzameld en geordend. Preferentiële plegers verzamelen doorgaans alléén kinderpornografie en ander materiaal dat aan kinderen is te relateren. Hun collecties zijn een weergave van hun seksuele fantasieën. Niet-preferentiële bezitters met parafiele stoornissen en situationele plegers kunnen – naast legale 241 Lanning, 2010; Finkelhor, 2009. 242 Diagnostische termen als ‘pedofiel’ en ‘pedofilie’ uit Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders versie IV-TR worden in deze rapportage zoveel mogelijk vermeden. Onder pedofilie wordt verstaan: een seksuele voorkeur voor kinderen hebben. Onder pedoseksualiteit wordt verstaan: een seksuele omgang met kinderen hebben. Niet alle pedofielen zijn pedoseksuelen (niet elke persoon met seksuele gevoelens ten aanzien van kinderen heeft ook daadwerkelijk een seksuele omgang met kinderen), maar ook niet alle pedoseksuelen zijn pedofielen (niet elke persoon die een seksuele omgang heeft met kinderen heeft ook een seksuele voorkeur voor kinderen). 243 O’Reilly e.a., 2007, p.59. 244 Lanning, 2010; Beech e.a., 2008; van Wijk, 2010. 245 Van Wijk, 2010. 246 Van Wijk, 2010. 247 Met committed offender wordt de preferentiële pleger bedoeld. 248 Met opportunistic offender wordt de situationele pleger bedoeld. 249 Smallbone e.a., 2008, p.41. 250 Lanning, 2010, p.79. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 64 pornografie – ook kinderpornografie verzamelen. Deze personen worden met betrekking tot hun pornografieconsumptie binnen de literatuur ook wel ‘alleseters’ genoemd.251 Het verzamelen van kinderpornografie gebeurt niet in dezelfde mate en met dezelfde voorspelbaarheid als bij preferentiële plegers.252 Minderjarige en vrouwelijke daders De leeftijd van plegers van seksueel misbruik in het algemeen – en van vervaardigers van kinderpornografie en kijkers in het bijzonder – varieert.253 Ook minderjarigen plegen seksueel geweld tegen kinderen.254 Zo kunnen broers of zussen seksueel misbruik plegen.255 Bij zedendelicten kunnen de minderjarige plegers tevens ander delinquent gedrag en inadequate sociale vaardigheden vertonen,256 maar ook zelf seksueel misbruikt zijn.257 Een aanmerkelijk deel van de beschikbare kinderpornografie is door minderjarigen zelf vervaardigd,258 soms door sexting.259 Bij sexting hebben de minderjarigen binnen een vrijwillige seksuele relatie afbeeldingen gemaakt van seksuele gedragingen met elkaar. Het betreft meestal geen prepuberale kinderen, maar adolescenten die seksueel experimenterend gedrag vertonen dat bij hun leeftijd hoort. Het kan echter voorkomen dat de afbeeldingen ongewild verspreid worden en in bezit komen van derden. Zo kan het (post)puberale materiaal vervolgens op pornografische websites terecht komen. In dergelijke gevallen kunnen personen zowel vervaardiger, verspreider als slachtoffer van kinderpornografie zijn.260 Ook het geslacht van plegers kan variëren: er zijn ook vrouwen die kinderen seksueel misbruiken en ook zijn er vrouwen die naar kinderpornografie kijken.261 Het aantal vrouwelijke plegers is vermoedelijk kleiner dan het aantal mannelijke plegers,262 maar er is wel sprake van onderrapportage van vrouwelijke plegers.263 Relatie misbruik en kinderpornografie Het vaststellen van de precieze aard van de relatie tussen het kijken naar kinderpornografie en daadwerkelijk fysiek misbruik is gecompliceerd.264 Er lijkt in ieder geval een positieve correlatie265 te bestaan 251 Van Wijk e.a., 2009. 252 Zie bijvoorbeeld Rb. Utrecht, 25 mei 2010, LJN: BM8000. 253 Lanning, 2010. 254 Van Wijk e.a., 2009; Leukfeldt e.a., 2009, p.158. Weesepoel, 2011; zie §3.5.4.4 en §3.6.4. 255 Leuw e.a., 2004. 256 Bartol & Bartol, 2005, p.369. 257 Lanning, 2010, p.48; Finkelhor e.a., 1986, p.104. 258 Zo is 46% van de afbeeldingen die door het Victim Identification Team van het Britse CEOP zijn verwerkt tussen 2008 en 2010 door jongeren zelf vervaardigd (H. White, Conference Indecent Images of Children, CEOP, 8 maart 2011). Zie ook Weesepoel, 2011. 259 McLaughlin, 2010. 260 Weesepoel, 2011, pp.8-9. 261 Seigfried e.a., 2008; Taylor & Quayle, 2003, pp.66-67; Groep Zweedse vrouwen verdacht van kinderporno AD, 6 september 2011, beschikbaar via: www.ad.nl/ad/nl/1013/Buitenland/article/detail/2434876/2011/05/20/ Groep-Zweedse-vrouwen-verdacht-van-kinderporno.dhtml (geraadpleegd 27 juli 2011). 262 Zie ook §3.5.4.4. 263 Taylor & Quayle, 2003, p.68. 264 Van Wijk e.a., 2009. 265 Een correlatie is een samenhang tussen twee variabelen; dit betekent echter niet dat er ook een causaal verband is tussen de twee gemeten variabelen. Het fenomeen kinderpornografie 65 tussen hands-on misbruikers van kinderen en het bezit van kinderpornografie op hun computer.266 Hieruit kan echter niet geconcludeerd worden dat het plegen van misbruik voortvloeit uit het kijken naar kinderpornografie. De meest teruggevonden aanname in de literatuur is dat er is geen causaal verband bestaat tussen het kijken naar kinderpornografie en het uitvoeren van hands-on delicten.267 Alleen kijken naar kinderpornografie is dus niet per definitie een risicofactor die leidt tot het uitvoeren van een hands-on zedendelict: “seeking child pornography is the result of a sexual interest in children, not the cause of it.”268 Een meta-analyse door Seto et al. (2010) geeft aan dat ongeveer de helft van de veroordeelde kijkers van kinderpornografie toegaf ook een hands-on delict te hebben gepleegd. Verder komt uit dit onderzoek naar voren dat er ook een groep hands-off plegers is die minderjarigen heeft geprobeerd te benaderen via internet, maar daar niet in is geslaagd269 en dus uiteindelijk geen hands-on delict heeft gepleegd.270 Daarnaast concluderen zij dat een preferentiële seksuele interesse in kinderen op zichzelf niet hoeft te leiden tot het uitvoeren van hands-on delicten. Ook constateren zij dat de plegers die hun seksuele wensen ook daadwerkelijk verwezenlijken, waarschijnlijk ook de persoonlijkheidskenmerken bezitten en zich in de situationele omstandigheden bevinden die het plegen van misbruik en criminaliteit in het algemeen faciliteren.271 Wel zou kinderpornografie eventuele seksuele fantasieën en behoeftes om kinderen fysiek te misbruiken kunnen versterken.272 Het kijken naar kinderpornografische afbeeldingen zou het seksueel misbruik van kinderen kunnen normaliseren en de wens om daadwerkelijk over te gaan tot het plegen van seksueel misbruik versterken.273 Het kijken naar afbeeldingen waarop kinderen seksueel worden misbruikt kan leiden tot cognitieve vervormingen, waarbij de drempel van het daadwerkelijk fysieke misbruik makkelijker overschreden kan worden.274 Ook het contact met andere personen met een seksuele voorkeur voor kinderen via internet zou het seksueel misbruik van kinderen kunnen neutraliseren en legitimeren. Verder zou het verhogen van aanzien binnen een dergelijke online subcultuur daders kunnen drijven tot het plegen van een hands-on delict. Deze aannames zijn echter nooit empirisch geverifieerd.275 Relatie dader en slachtoffer Aan vervaardiging van kinderpornografisch materiaal ligt doorgaans seksueel misbruik ten grondslag. Bij seksueel misbruik zijn daders over het algemeen bekenden van hun slachtoffers. Daders die volstrekt onbekenden zijn voor het slachtoffer komen weinig voor en zijn doorgaans situationele daders.276 Uit een onderzoek naar pedoseksuele delinquentie van het WODC komt naar voren dat in nog geen 10% van alle gevallen (642 gepleegde pedoseksuele delicten) de dader een volsterkte vreemde is voor het slachtoffer. Bij ruim een derde deel277 van de gepleegde pedoseksuele delicten was de dader een (stief/ 266 Seto e.a., 2011; Bourke & Hernandez, 2009; Van Wijk e.a., 2009. 267 Van Wijk e.a., 2009; Endrass e.a., 2009; Seto e.a., 2011. 268 Lanning, 2010, p.108. 269 M.a.w. dit gedrag heeft nooit tot een daadwerkelijke ontmoeting geleid. 270 Seto e.a., 2011. 271 Seto e.a., 2011. 272 Quayle & Taylor, 2001; Taylor & Quayle, 2003, p.54. 273 Quayle & Taylor, 2001. 274 Taylor & Quayle, 2003, pp.54-55. 275 Wolak e.a., 2008. 276 Leuw e.a., 2004, p.110; Lanning, 2010. 277 Namelijk: 35,5%. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 66 pleeg)ouder van het slachtoffer.278, 279 Daarnaast vormen personen (anders dan ouders) aan wie de zorg voor het kind is toevertrouwd een grote groep daders.280 Ook daders die hun slachtoffer online hebben ontmoet zijn bekenden van elkaar, omdat ook door de louter virtuele contacten wel degelijk een band wordt opgebouwd tussen de dader en het slachtoffer.281 Problematisch internetgebruik Er kan een relatie zijn tussen het kijken naar kinderpornografie en problematisch internetgebruik. Sommige personen gebruiken internet om negatieve emoties – zoals verveling, angst en depressie – te vermijden. Er zijn aanwijzingen dat dit problematisch internetgebruik zich kan uiten in het kijken naar kinderpornografie en/of online grooming.282 Taylor en Quayle hebben een ‘model of problematic internet use’ ontwikkeld.283 Dit model veronderstelt dat verschillende processen (bijvoorbeeld het verkrijgen van internetvaardigheden), cognitieve-sociale factoren (verhoogde seksuele opwinding, weinig offline contacten) en problematische cognities (seksuele interesse in kinderen, weinig zelfvertrouwen) bijdragen aan het problematisch internetgebruik en dat dit problematisch internetgebruik op zijn beurt weer bijdraagt aan het versterken van bovengenoemde aspecten (een zogenoemd escalatieproces). Modus operandi In §1.4.1.2 en §1.4.1.3 komt naar voren dat het kinderpornografische materiaal met diverse technologische middelen en om verschillende redenen wordt vervaardigd, verspreid en bekeken. Daders doorlopen verschillende stappen om aan kinderpornografisch materiaal te komen.284 Dit kan plaatsvinden in open en gesloten internetomgevingen. Het onderscheid is gelegen in de toegankelijkheid van de omgevingen. Plegers kunnen bij zowel de open als de gesloten internetomgevingen de in §1.4.1.2 genoemde beveiligingsmaatregelen nemen om ontdekking door opsporingsinstanties te voorkomen, zoals het gebruiken van een proxy server285. Allereerst moeten (potentiële) plegers gemotiveerd zijn om kinderpornografie of een aanbieder hiervan te zoeken. Dit zoeken begint met inzicht verwerven waar (informatie omtrent het verkrijgen van) kinderpornografie zich bevindt. Zo kan men aan kinderpornografie gerelateerde termen invoeren op algemene zoekmachines als Google of zoekfuncties op p2p-programma’s. Bij p2p-program278 Namelijk 9,3%. De voor de slachtoffers bekende daders van de overige gepleegde pedoseksuele delicten betroffen: andere familieleden (24%), vrienden/kennissen (12%), medebewoners AZC (9,3%), buren (4,8%), oppas (4,1%), hulpverleners (1%) (Leuw e.a., 2004, p.83). 279 Leuw e.a., 2004. 280 Bijvoorbeeld oppas, tweede- en derdegraads familieleden (Lanning, 2010, p.5). Ook komt het voor dat medewerkers binnen een institutioneel kader zoals crèches of kinderdagverblijven kinderen seksueel misbruiken. De Commissie-Samson is in 2010 van start gegaan met het verrichten van onafhankelijk onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst (periode 1945-nu). Zie voor de tot dusver gepubliceerde openbare berichten van de Commissie: www.onderzoek-seksueel-kindermisbruik.nl/documenten/ openbareberichten/ (geraadpleegd 6 september 2011), zie ook §3.2.4. 281 Quayle & Taylor, 2001. 282 Davidson & Gottschalk, 2011, p.43. 283 Taylor & Quayle. 2003, p.154-188. 284 Leukfeldt e.a., 2009; Taylor & Quayle, 2006, pp.174-192. 285 Via een proxy server is het mogelijk internet te benaderen zonder dat het eigen IP-adres zichtbaar wordt op internet (KLPD – Dienst Nationale Recherche, 2010, p.206). Het fenomeen kinderpornografie 67 ma’s als Gnutella en BitTorrent kan men zo eenvoudig kinderpornografie vinden. Het is om deze reden waarschijnlijk de meest populaire manier om toegang tot kinderpornografie te verkrijgen.286 Na een verwijzing via algemene zoekmachines naar specifieke open nieuwsgroepen of chatrooms287 komt de potentiële pleger in een pre-criminele situatie.288 Informatie in deze open internetomgevingen is doorgaans legaal, zoals links naar kinderpornografische websites of het getoonde overzicht van beschikbare kinderpornografie bij p2p-programma’s.289 Deze open internetomgevingen fungeren als platform voor discussie waar mensen met een preferentiële voorkeur voor kinderen bij elkaar komen om met anderen over hun voorkeuren te praten.290 Hierna kan de dader overgaan tot het plegen van het delict door in de open internetomgevingen bijvoorbeeld links naar kinderpornografisch materiaal aan te klikken en te bekijken of kinderpornografische bestanden te downloaden. De term ‘criminal tactics’ refereert aan de daaropvolgende keuzes en handelingen van de pleger ten tijde van het plegen van het delict. Wat tactisch mogelijk is wordt bepaald door de karakteristieken van een internetomgeving. Zo beïnvloedt de mate van anonimiteit die een internetomgeving biedt het handelen van de pleger. Een pleger kan dergelijke barrières leren overbruggen en maatregelen nemen om zijn modus operandi te verbeteren. Ook kunnen contacten in een open internetomgeving leiden tot toetreding tot een gesloten internetomgeving waar nieuw kinderpornografisch materiaal wordt uitgewisseld. Een nieuwkomer moet meestal eerst het vertrouwen van de overige leden winnen voordat men toegang krijgt tot materiaal. Deze gesloten internetomgevingen hebben een sterke hiërarchie die grotendeels afhankelijk is van hoe vaak en hoeveel nieuw materiaal door een bepaald lid wordt aangeleverd.291 (Online) subcultuur In de virtuele en analoge wereld bestaat een levendige subcultuur van personen met gezamenlijke seksuele interesse in kinderen. Al sinds de jaren ’70 zijn personen met een seksuele voorkeur voor kinderen georganiseerd.292 Met de intrede van internet kunnen gelijkgestemden elkaar ook eenvoudig en anoniem online ontmoeten,293 maar ook ontmoetingen in de analoge wereld tussen gelijkgestemden blijven bestaan.294 Binnen de subcultuur in open internetomgevingen worden verschillende thema’s besproken die betrekking hebben op marginalisatie, seksualiteit, wetgeving en veiligheid.295 De relatie met de in hun ogen ‘vijandige’ maatschappij die hun seksuele voorkeur afkeurt wordt veelvuldig besproken. De plegers zijn zich bewust dat hun gedrag en behoeftes afwijken van een gangbare norm, en proberen online validatie en rechtvaardiging voor hun gedrag te vinden.296 Zo vervult de online subcultuur een 286 Liberatore e.a., 2010. 287 Jenkins, 2001, p.55. 288 De ‘pre-criminal situation’ kan worden onderscheiden van de ‘pre-criminal opportunity’, dit is het moment waarop men er daadwerkelijk voor kiest om een delict te plegen, bijvoorbeeld het starten van downloaden van kinderpornografie, zie Taylor & Quayle, 2006, p.177. 289 Holt e.a., 2010. 290 Holt e.a., 2010. 291 Taylor & Quayle, 2003, p.87. 292 Zie §1.2.2. 293 Jenkins, 2001, p.64. 294 Zie Van Meurs voor de rechter, Arnhem Dichtbij, 1 maart 2011, beschikbaar via: www.arnhem-direct.nl/ berichten/20110301_van_meurs_voor_de_rechter (geraadpleegd 14 juli 2011). 295 Holt e.a., 2010; Steel, 2009. 296 Lanning, 2010, p.89. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 68 sociaal-emotionele functie voor deze personen. Het is een plek waar zij vrij hun gedachten kunnen delen. Aspecten van hun seksualiteit worden besproken en (informatie omtrent) het kinderpornografisch materiaal, seksuele voorkeuren, fantasieën en gebeurtenissen worden uitgewisseld. Daarnaast worden wet- en regelgeving, en online en offline veiligheidsmaatregelen om uit het zicht van opsporingsinstanties te blijven besproken.297 Ervaren kinderpornografieverzamelaars wanen zich onaantastbaar, schatten de pakkans laag in en hebben een lage dunk van (de kwaliteit van) opsporingsinstanties.298 Overigens wordt seks met kinderen en het verzamelen van kinderpornografie door sommige bezoekers op open internetfora niettemin afgewezen. Dit omdat zij de schadelijke gevolgen voor het kind erkennen en dus het misbruik als strijdig zien met de daadwerkelijke liefde voor het kind.299 Samenvattend piramidemodel Moran illustreert zijn analyse ten aanzien van plegers van digitale kinderpornografie in onderstaand piramidemodel (Figuur 1.1).300 Zo geeft het model inzicht in het gebruik van open en gesloten internetomgevingen, modi operandi van daders en de relatie tussen hands-off en hands-on delicten. Het laat tevens zien waarom kinderpornografie in de meeste gevallen cybercrime is en in uitzonderlijke gevallen ook hightech crime kan zijn. Aan het model kan worden toegevoegd dat binnen elke laag van plegers van kinderpornografie personen worden aangetroffen die zelf kinderen misbruiken. Zo treft de politie ook binnen de laag van ‘simpele’ downloaders – doorgaans personen die juist door hun gebrekkige technologische kennis omtrent het verkrijgen van digitale kinderpornografie in het zicht van de opsporing komen – daders aan die kinderen hebben misbruikt en hier afbeeldingen van hebben vervaardigd, maar niet verspreid.301 Figuur 1.1 Piramidemodel volgens Moran Typology of Online Child Exploitation Material Users Advanced Technology and Security Number of Users Involved Moran INTERPOL 2009 Experts Closed Traders Open Traders Simple Viewers 297 Holt e.a., 2010; Taylor & Quayle, 2003, pp.86-87. 298 Jenkins, 2001, pp.14-15. 299 Holt e.a., 2010. 300 Moran, 2010. 301 Rb. Zwolle, 17 juni 2010, LJN: BM9626. Het fenomeen kinderpornografie 69 Simple viewers De piramidevorm geeft aan dat er een grote groep ‘simpele’ kijkers van kinderpornografie is, die op eenvoudige manieren aan kinderpornografie probeert te komen. Sommige van hen zijn beginnende kijkers die nieuwsgierig zijn naar kinderpornografie en/of kindererotica. Deze groep bezit weinig kennis over ICT. Zo maken ze gebruik van het World Wide Web en gebruiken algemene zoekmachines om via open internetomgevingen aan kinderpornografie of (legale) kindererotica302 te komen (bijvoorbeeld op legale modellensites). Wanneer deze personen betalen voor materiaal gaat dit via online betalingsmechanismen, zoals creditcards of PayPal, waardoor zij ook hun persoonsgegevens prijs geven. Als de dader hoger in de laag van simpele kijkers zit (dus dichter bij de volgende groep van open traders), zal ook gebruik worden gemaakt van geavanceerdere technologie, zoals BBS, Usenet, IRC of p2p-netwerken. Open traders De groep open traders downloaden en bekijken niet alleen kinderpornografie, maar verspreiden of bieden het materiaal ook aan in open internetomgevingen. Dit doen ze doorgaans op een onbeveiligde manier. Open traders maken gebruik van p2p, Bulletin Board System, Internet Relay Chat en websites. Daarnaast worden waarschijnlijk online opslag- en uploaddiensten van bijvoorbeeld Yahoo, Flickr en Facebook gebruikt. Ook commerciële aanbieders vallen onder de categorie open traders. Closed traders Deze daders zijn vergelijkbaar met de open traders, maar nemen diverse veiligheidsmaatregelen om ontdekking door opsporingsinstanties te voorkomen. Er vindt op dit niveau communicatie plaats tussen personen middels bijvoorbeeld e-mail en Instant Messenger. Door communicatie worden eigen online gemeenschappen gevormd. Toegang wordt verleend nadat personen voldoende worden vertrouwd door leden van de groep. Als vertrouwen is opgebouwd tussen de leden, kunnen ook briefcorrespondentie en telefoongesprekken plaatsvinden. Binnen de gesloten groep delen leden materiaal dat ze hebben verzameld op internet of zelf hebben vervaardigd. Als na een periode ledenaantallen te groot worden en/of de aanvoer van nieuw materiaal afneemt, kunnen actieve leden zich afscheiden en een nieuwe, kleinere gesloten groep vormen. Experts Deze in omvang kleine groepen hebben een duidelijke hiërarchische rolverdeling en bestaan uit personen die al langere tijd online actief zijn. Veiligheid speelt een grote rol. Leden zijn belast met het beheer van materiaal en het delegeren van taken aan andere leden, online en offline beveiliging van de groep, uitleg omtrent gebruik van technologie of intelligence over opsporingsinstanties. Niet alleen zelfvervaardigd kinderpornografisch materiaal is waardevol voor de leden, maar ook kennis over de omstandigheden van de vervaardiging, zoals de naam en de emotionele reactie van het slachtoffer. 302 Kindererotica is een (niet-juridisch) begrip dat al het niet-kinderpornografische materiaal omvat dat refereert aan kinderen en tevens een seksueel doel dient voor de gebruiker van dit materiaal, zoals kinderondergoed(advertenties), verhalen over kindermisbruik en speelgoed, zie Lanning, 2010, p.85- 89. Zie ook bijvoorbeeld Rb. Utrecht, 31 maart 2011, LJN: BQ0756. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 70 In deze subparagraaf is een beeld geschetst van de diversiteit van daders. Hoewel gedragingen, modus operandi, leeftijd en geslacht kunnen verschillen, dragen alle daders bij aan het (maken of het in stand houden van) slachtofferschap van kinderpornografie. 1.4.3 Slachtoffers Slachtoffers van kinderpornografie zijn vaak slachtoffers van seksueel geweld.303 Het kind wordt op de eerste plaats slachtoffer vanwege het seksuele misbruik dat hij of zij heeft ondergaan. Dit misbruik kan in sommige gevallen toenemen in duur en ernst juist ten behoeve van het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal.304 Aan dit slachtofferschap wordt een tweede dimensie toegevoegd wanneer van dit seksuele misbruik opnames zijn gemaakt. Het kind is dan tevens slachtoffer van het feit dat er beeldmateriaal bestaat van het misbruik.305 Het slachtofferschap bestaat in het ondervinden van de gevolgen van het figureren als object op het kinderpornografisch materiaal. Naar slachtoffers van seksueel misbruik is veel onderzoek gedaan. Het gaat de context van deze rapportage te buiten om uitgebreid in te gaan op karakteristieken van seksueel misbruik van kinderen in het algemeen. Over slachtoffers van kinderpornografie daarentegen is weinig bekend.306 De nadruk in deze subparagraaf zal liggen op hetgeen bekend is ten aanzien van de kinderpornografische aspecten van het slachtofferschap. Hiermee wordt gedoeld op de situatie waarin het kind tevens slachtoffer is van het feit dat er afbeeldingen van het misbruik zijn gemaakt en beschikbaar zijn. De gevolgen van het feit dat beeldmateriaal bestaat van het misbruik kunnen zeer zwaar en traumatisch zijn voor het kind en diens familie en leveren tevens een schending van hun privacy op.307 Met de komst van internet is dit facet van het slachtofferschap nog groter geworden. Wanneer de beelden op internet zijn gezet moeten slachtoffers en hun ouders immers leven met de permanentie van de beelden308 aangezien materiaal dat op internet is gezet er vrijwel onmogelijk definitief weer vanaf kan worden gehaald.309 Het verspreiden, bezitten en bekijken van de vervaardigde beelden maakt de afgebeelde kinderen het slachtoffer van het continu figureren als seksobject en zet derhalve het slachtofferschap voort.310 Virtuele kinderpornografie en slachtofferschap Zoals reeds beschreven in §1.4.1.1 kunnen afbeeldingen ook gemanipuleerd zijn middels digitale technieken waardoor een ‘normale’ afbeelding van een kind pornografisch van aard wordt. Taylor et al. argumenteren dat deze vorm van pseudofotografie een vorm van slachtofferschap representeert, en ook als zodanig benaderd moet worden.311 De Nederlandse wetgever noemt deze 303 Niet alle slachtoffers van kinderpornografie zijn fysiek seksueel misbruikt. Te denken valt aan minderjarigen die vrijwillig pornografische beelden van zichzelf maken die vervolgens via internet worden verspreid. Ook bij gemanipuleerd materiaal dat is samengesteld uit verschillende afbeeldingen en door middel van digitale technieken aan elkaar is ‘geplakt’ (zie §1.4.1.1) hoeft geen sprake te zijn van fysiek seksueel misbruik. Zie ook Nyman, 2008, p.34. 304 Zie ook §1.3. 305 Leary, 2007, pp.9-10; Taylor & Quayle, 2003, p.24; Nyman, 2008, p.6. 306 Van der Zee & Groeneveld, 2007, p.240. 307 Taylor & Quayle, 2003, p.24. 308 Nyman, 2008, p.51; Taylor & Quayle, 2003, p.24. 309 Save the Children, 2006, pp.9-10; Taylor & Quayle, 2003, p.24. 310 Zie ook Ost, 2009, p.118. 311 Taylor e.a., 2001, p.104; Taylor & Quayle, 2003, p.38. Het fenomeen kinderpornografie 71 methoden van vervaardiging ‘virtuele kinderpornografie’312 en stelt het als zodanig strafbaar. Uitgangspunt van de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie is het schadetoebrengende karakter ervan.313 Hieronder wordt ingegaan op een aantal aspecten van slachtofferschap van kinderpornografie. Achtereenvolgens komen de impact op de slachtoffers en de kenmerken van de slachtoffers (leeftijdscategorieën, geslacht en etniciteit) aan de orde. Tenslotte wordt kort ingegaan op het (indirecte) slachtofferschap van de ouders van slachtoffers van kinderpornografie. De impact van kinderpornografie op slachtoffers De identiteit van het misbruikte kind op kinderpornografisch materiaal blijft vaak onbekend. Als gevolg hiervan is weinig bekend over de impact op slachtoffers van het feit dat permanent kinderpornografische beelden van hun misbruik op internet rondzwerven.314 In een recente Duitse studie315 naar, onder meer, deze impact wordt door alle geïnterviewde professionals aangenomen dat het besef van het bestaan van materiaal van het seksueel misbruik altijd zal leiden tot extra psychologische stress bij het slachtoffer. Hoewel veel slachtoffers aanvankelijk geen besef hebben van het permanente karakter van het materiaal dat van hen is gemaakt, brengt dit besef, dat vaak pas veel later komt, een gevoel van totaal controleverlies, machteloosheid, hulpeloosheid, schaamte en angst mee. Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat slachtoffers bang zijn dat personen die het kinderpornografisch materiaal van hun misbruik bekijken zullen denken dat ze de seksuele handelingen vrijwillig pleegden of ondergingen. Het feit dat veel daders hun slachtoffers dwingen te lachen tijdens de opnames versterkt deze angst.316 Het lachen op kinderpornografisch beeldmateriaal fungeert als neutralisatiemiddel voor kijkers: zij kunnen zichzelf hierdoor voorhouden dat het niet zo erg is dat zij kinderpornografisch materiaal bekijken omdat de schijn gewekt wordt dat de kinderen het leuk vinden om in dit soort beeldmateriaal te figureren.317 Prepuberale slachtoffers Kinderen tot vijf jaar zijn in het bijzonder kwetsbaar voor kinderpornografie, omdat zij in tegenstelling tot oudere kinderen vatbaarder zijn voor ongepaste verzoeken, zoals het uittrekken van kleding voor een foto.318 Zeer jonge kinderen zijn zich niet, of in mindere mate, bewust van de seksuele context van wat hun gevraagd wordt te doen, waardoor ook de kans dat zij hiermee naar een volwassene stappen kleiner kan zijn.319 Wanneer het gaat om het kenbaar maken van het misbruik vormen binnen de groep prepuberale slachtoffers met name baby’s en peuters een nog kwetsbaardere groep, omdat zij nog niet of weinig verbaal kunnen communiceren en meer moeite hebben met het uitdrukken van hun emoties dan oudere kinderen. Om seksueel misbruik bij deze kinderen te kunnen detecteren is het derhalve essentieel dat zowel ouders als hulpverleners alert zijn op lichamelijke sporen en non-verbale communicatie van deze kinderen. Wanneer zeer jonge kinderen (excessieve) seksuele kennis of seksueel gedrag 312 Kamerstukken II 2000/01, 27 745, nr. 3, p.4. 313 Lünnemann e.a., 2006; Aanwijzing kinderpornografie art. 240b Sr, Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. 314 Nyman, 2008, p.9. 315 Von Weiler e.a., 2010. Zie ook §3.7 over de resultaten van deze studie. 316 Taylor & Quayle, 2003, p.22; Nyman, 2008, p.37; Muir, 2005, p.41. 317 Taylor & Quayle, 2003, p.22. 318 Taylor e.a., 2001, p.106. 319 Taylor e.a., 2001, p.106. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 72 demonstreren dat niet past bij hun leeftijd, is dit een sterke indicator van seksueel misbruik.320 Gevoeligheid voor deze signalen is ook bij de hulpverlening zeer wenselijk. Dat het niet eenvoudig is om bij zeer jonge kinderen te ontdekken dat zij seksueel misbruikt zijn is duidelijk. Het bestaan van beeldopnamen van het misbruik doet de kans op ontdekking echter toenemen. Kinderpornografisch materiaal van het misbruik vormt immers bewijs van het misbruik. Zo kwam omvangrijk seksueel misbruik van baby’s en peuters in een kinderdagverblijf in Amsterdam pas aan het licht nadat beeldopnames van dit misbruik waren onderschept.321 Vooral voor prepuberale slachtoffers, die immers minder goed in staat zijn een verklaring af te leggen over het misbruik, vormt het bestaan van kinderpornografische opnames van hun misbruik een mogelijkheid dat het misbruik ontdekt wordt waardoor zij uit de situatie ontzet kunnen worden (zie §1.2.3- kadertekst: Digitale kinderpornografie en ICT als kans). Het feit dat beeldopnames van hun misbruik op internet circuleren neemt in het slachtofferschap van prepuberale kinderen geen centrale plaats in. De meeste prepuberale kinderen beschikken namelijk nog niet over de cognitieve capaciteiten om zich te kunnen realiseren dat beelden van hun misbruik mogelijk op internet staan en daardoor permanentie hebben verworven.322 Dit besef, en het bijkomende slachtofferschap kan op latere leeftijd wel ontstaan en (alsnog) voor trauma zorgen.323 (Post)puberale slachtoffers In vergelijking met de prepuberale slachtoffers van kinderpornografie, zijn oudere kinderen (12-18 jaar) vaker dan jongere kinderen zelf betrokken bij de vervaardiging van het kinderpornografische materiaal. Sexting324 Een deel van de beschikbare kinderpornografie wordt door minderjarigen zelf geproduceerd.325 Dit materiaal is over het algemeen vervaardigd voor gebruik door één specifiek persoon326 maar is vervolgens door bepaalde omstandigheden verspreid en kan aldus terechtkomen op websites die specifiek gericht zijn op kinderpornografie. Dit betreft in de meeste gevallen adolescente vervaardigers en slachtoffers en geen prepuberale kinderen. De vervaardiging van kinderpornografie door kinderen zelf wordt ook wel met de term sexting327 aangeduid. Door sommigen wordt hier de term ‘zelf-exploitatie’ aan verbonden;328 het betreft namelijk vaak beelden die jongeren van zichzelf maken of die jongeren van elkaar maken in de context van een intieme (liefdes)relatie. Ook commerciële zelf-exploitatie komt voor.329 Het Amerikaanse National Center for Missing and Exploited Children schatte in 2007 dat circa 5,4% van het totale aanbod aan 320 Gunning e.a., 2011, p.23. 321 Zie §3.7.5 over de Amsterdamse zedenzaak. 322 Von Weiler e.a., 2010; Nyman, 2008, p.22. 323 Von Weiler e.a., 2010. 324 Zie over sexting ook §1.4.2 en daarnaast §1.5.2 over de omvang van dit fenomeen. 325 McLaughlin, 2010. 326 Bijvoorbeeld een vriend(in) of seksuele partner van de vervaardiger. 327 Het woord ‘sexting’ is oorspronkelijk afkomstig van de samenvoeging van het woord ‘texting’ – waarmee het versturen van tekstberichten via de mobiele telefoon wordt bedoeld – en het woord ‘seks’. Inmiddels wordt de term – parallel aan de ontwikkelingen in het gebruik van ICT in de jongerencultuur – veel breder gebruikt. 328 Leary, 2007, pp.2-51. 329 Leary, 2007, p.4. Het fenomeen kinderpornografie 73 kinderpornografisch materiaal dat op dat moment op internet aanwezig was als zelfvervaardigd kon worden beschouwd.330 Dit wordt vooral gezien als een gevolg van de opkomst van webcamseks.331 Webcamseks kan op vrijwillige basis hebben plaatsgevonden hetgeen niet wegneemt dat de eventuele daaropvolgende verspreiding zonder toestemming van de afgebeelde persoon plaats kan vinden.332 Beelden die door het slachtoffer zelf gemaakt zijn maar die vervolgens door iemand anders zijn verspreid, vaak als represaille, kunnen een traumatisch effect hebben op de slachtoffers. Schuldgevoelens komen hier, doordat zij de beelden vaak zelf vervaardigd hebben, nog vaker voor.333 In tegenstelling tot jonge kinderen zijn oudere kinderen zich meer bewust van de betekenis van het bestaan van opnames van hun misbruik, waardoor zij zich hier ook meer zorgen over maken.334 Dit bewustzijn brengt gevoelens van schaamte en angst met zich mee335 en vormt een zware last wanneer het slachtoffer de gebeurtenissen wil afsluiten.336 Geslacht van slachtoffers van kinderpornografie Zoals eerder beschreven is over slachtoffers van kinderpornografie weinig bekend. Uit het kinderpornografische materiaal dat bekend is kunnen echter wel enkele uiterlijke kenmerken van slachtoffers worden afgeleid. Het COPINE archief337 bevat 150.000 kinderpornografische afbeeldingen waarvan bij meer dan de helft sprake is van afbeeldingen van meisjes.338 Van de afbeeldingen die een expliciete seksuele activiteit tonen (categorie vijf volgens de Aanwijzing kinderpornografie)339 kon begin deze eeuw 7% van het materiaal met meisjes worden aangemerkt als nieuw340, tegenover 26% van het materiaal met jongens.341 Vergeleken met meisjes is derhalve sprake van een relatief grotere toename van kinderpornografie met jongens als slachtoffer. Voorgaande komt overeen met de stelling dat vroeger afbeeldingen van meisjes in de meerderheid waren, maar het tegenwoordig ook steeds vaker om jongens gaat.342 Bij commercieel geproduceerde kinderpornografie zou het aanbod van jongens nu zelfs groter zijn dan van meisjes.343 Deze toename van jongens als slachtoffers wordt ook wel gerelateerd aan de komst van internet.344 330 Leary, 2007, p.19. 331 Quayle e.a., 2008, p.63. 332 Quayle e.a., 2008, pp.63-64. 333 Nyman, 2008, pp.36-37. 334 Nyman, 2008, p.22. 335 Muir, 2005, p.41. 336 Von Weiler, e.a., 2010. 337 Het ‘Combating Paedophile Information Networks in Europe project’ is een door de EU gefinancierd onderzoeksprogramma naar kinderpornografie en de betrokken actoren. 338 Taylor & Quayle, 2003, p.41. 339 Zie §1.4.1.1 van deze rapportage voor een uitleg over de verschillende categorieën. 340 Als ‘nieuw’ worden afbeeldingen geclassificeerd die minder dan tien jaar oud zijn. 341 Taylor & Quayle, 2003, p.41. Taylor en Quayle houden een andere schaalindeling aan, waarin schaal zeven tot en met tien gelijk staan aan categorie vijf van de Aanwijzing kinderpornografie. Zie ook §1.4.1.1 en Bijlage 1. 342 Van der Zee & Groeneveld, 2007, p.242. 343 Van der Zee & Groeneveld, 2007, p.242. 344 Muir, 2005, p.33. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 74 Etniciteit De grote meerderheid van de kinderen op de afbeeldingen in het COPINE345 archief die categorie vijf volgens de Aanwijzing kinderpornografie betreffen, waren blanke kinderen. Aziatische kinderen kwamen vaker voor op afbeeldingen waarin erotisch werd geposeerd.346 In het jaar 2002 was sprake van een toename van afbeeldingen met erotisch poseren afkomstig van commerciële websites uit Zuid-Amerika en Oost-Europa.347 Opvallend is de afwezigheid van zwarte kinderen op kinderpornografisch materiaal. Het is onduidelijk wat hier de exacte reden voor is. Uit interviews met daders komt naar voren dat veel verzamelaars van kinderpornografie een voorkeur hebben voor dunne, blanke kinderen waarbij de genitaliën duidelijk zichtbaar zijn en waarbij nog geen sprake is van secundaire geslachtskenmerken.348 Kindersekstoerisme Zoals reeds beschreven in §1.4.2 zijn veel daders van de vervaardiging van kinderpornografie bekenden van hun slachtoffers, aangezien veel kinderpornografie in huiselijke kring wordt vervaardigd.349 Steeds vaker echter duikt ook beeldmateriaal op dat door kindersekstoeristen op locatie is gemaakt.350 Kindersekstoerisme is het seksueel misbruik van minderjarigen door toeristen.351 Kindersektoerisme omvat drie scenario’s van misbruik: (1) kinderprostitutie; (2) niet prostitutiegerelateerd pedoseksueel misbruik en; (3) de productie van kinderpornografie.352 Dit laatste is een vrij veelvoorkomend element binnen de context van kindersekstoerisme.353 In een onderzoek uitgevoerd door ECPAT International gaven vrijwel alle respondenten (minderjarigen werkzaam in de kindersekstoerisme branche in Nepal en Tsjechië) aan ooit naakt te zijn gefotografeerd door een of meerdere toeristen of door een of meerdere toeristen gevraagd te zijn naakt voor hen te poseren met het doel pornografisch materiaal te vervaardigen.354 Ouders als slachtoffers Een element dat in de literatuur over het slachtofferschap van seksueel misbruik dan wel kinderpornografie vaak onderbelicht blijft, is het (indirecte) slachtofferschap van de ouders van kindslachtoffers.355 Zo kunnen familieleden van het slachtoffer te kampen krijgen met verschillende psychologische verschijnselen, waaronder depressie, schuldgevoelens, schaamte en symptomen van rouw.356 Wanneer de slachtoffertjes zeer jong zijn, wordt vaak zelfs aangenomen dat de traumatische impact op de ouders 345 Zie §1.4.1.1 en Bijlage 1. 346 Taylor & Quayle, 2003, p.41. 347 Taylor & Quayle, 2003, p.42. 348 Taylor & Quayle, 2003, p.41. 349 Van der Zee & Groeneveld, 2007, p.229. 350 Van der Zee & Groeneveld, 2007, p.229. 351 ECPAT Nederland, 2002. 352 ECPAT International, 2010. 353 Muir, 2005, p.34. 354 Muir, 2005, p.34. 355 Zie tevens §3.7.5 over de impact en hulpverlening aan ouders van de slachtoffers in de zedenzaken ‘Benno L.’ en ‘Robert M.’ (de Amsterdamse zedenzaak). 356 Tavkar, 2010, p.6. Het fenomeen kinderpornografie 75 groter is dan op het kind zelf.357 Wanneer het misbruik betreft dat zich binnen de familie heeft afgespeeld, zijn er naast de bovengenoemde traumatische effecten, nog extra situationele factoren of ‘stressors’ aanwezig die het trauma van de niet-misbruikende ouder(s) verergeren; een voorbeeld hiervan is het verlies van een partner of familielid (de misbruiker).358 Daarnaast hebben vooral niet-misbruikende moeders en moederfiguren te kampen met kritiek; zij worden gezien als passief en onverschillig en hen wordt vaak verweten dat ze het misbruik hebben toegelaten.359 Over slachtofferschap van ouders van kinderpornografieslachtoffers is zeer weinig bekend. In de Amsterdamse zedenzaak hebben een kinderpsycholoog, kinderarts en kinderpsychiater de opdracht gekregen te rapporteren over de effecten op de kinderen en hun ouders.360 Deze rapportage moet eind 2011 gereed zijn. Uit gesprekken met twee medewerkers van de GGD Amsterdam en met de advocaat van sommige ouders van slachtoffers in de Amsterdamse zedenzaak komt naar voren dat het dilemma omtrent het bekijken van het beeldmateriaal een factor is die tot stress kan leiden bij de ouders van slachtoffers van kinderpornografie. Enerzijds willen veel ouders alles over het misbruik tot in detail weten (bijvoorbeeld of het kind wakker was en pijn had), anderzijds kan het bekijken van de beelden een zeer traumatisch effect op hen hebben.361 Een gevolg zou kunnen zijn dat de ouders zeer voorzichtig of verstikkend omgaan met hun kind, of dat ouders het beeld van de seksuele handelingen die hun kind heeft ondergaan niet kwijt kunnen raken en daardoor hun kind anders kunnen zien.362 Een Duitse studie van Von Weiler et al. uit 2010 heeft professionals geïnterviewd over onder meer de effecten op ouders van slachtoffers van kinderpornografie. Uit deze interviews komt naar voren dat het bestaan van beeldmateriaal van het misbruik van hun kind er in veel gevallen voor zorgt dat ouders hun kind gemakkelijker geloven.363 Het beeldmateriaal wordt beschouwd als bewijs, waardoor ouders het gepleegde misbruik minder snel zullen bagatelliseren of ontkennen.364 Sommige geïnterviewde professionals uit het onderzoek van Von Weiler et al. merkten dat ouders van slachtoffers van kinderpornografie een sterkere wens hadden dat de dader werd vervolgd.365 Het feit dat opnames waren gemaakt van het misbruik van hun kind, en dat daar misschien geld aan wordt verdiend doet ouders in woede ontsteken, aldus het onderzoek. Veel ouders willen het materiaal terughalen en sommigen gaan zelfs zelfstandig op zoek naar het beeldmateriaal van hun kind op internet. Professionals veronderstellen dat dit tot grote stress kan leiden bij ouders.366 357 Tavkar, 2010, p.17. 358 Tavkar, 2010, p.6. 359 Tavkar, 2010, pp.11-12. 360 Robert M. zeven weken in Pieter Baan Centrum, nu.nl, 5 augustus 2011. 361 Mondelinge informatie van mr. R.A. Korver, advocaat van een aantal ouders in de Amsterdamse zedenzaak, 9 juni 2011. 362 Mondelinge informatie teamleider en psychiater/eerste geneeskundige Vangnet & Advies, GGD Amsterdam, 20 juni 2011. Zie ook §3.7 363 Von Weiler e.a., 2010. 364 Von Weiler e.a., 2010. 365 Von Weiler e.a., 2010. 366 Von Weiler e.a., 2010. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 76 1.5 Omvang van kinderpornografie Het fenomeen kinderpornografie is onder te verdelen in drie afzonderlijke aspecten van verschillende omvang: de daders (§1.5.1), de slachtoffers (§1.5.2) en de uiteindelijke content (§1.5.3).367 De omvang van deze drie aspecten is onbekend en dus niet in cijfers uit te drukken. Cijfermatige gegevens met betrekking tot het aantal bekende daders (bijvoorbeeld van de politie of het OM368) en bekende slachtoffers (bijvoorbeeld van de hulpverlening) representeren slechts het topje van de ijsberg en geven derhalve geen informatie over de omvang van het fenomeen. Niettemin bestaat er vraag naar data die het fenomeen kunnen duiden. Zoals Stol (2010) terecht opmerkt: “Om een veiligheidsprobleem te kunnen aanpakken, moet men beginnen informatie over dat probleem te vergaren. […] De allereerste vraag waarop men een antwoord moet hebben is natuurlijk: hoe vaak komt dit probleem voor?”369. Omdat de veiligheidsproblematiek met betrekking tot cyberspace groter en ingewikkelder wordt en hierover tegelijkertijd maar erg weinig bekend is, is in 2008 het lectoraat Cybersafety opgericht binnen de NHL Hogeschool.370 In dit kader is en wordt onderzoek verricht binnen de drie onderzoeksprogramma’s: ‘trends in cybercrime’, ‘jeugd en cybersafety’ en ‘bedrijf en cybersafety’.371 Onder meer op het (raak)vlak van kinderpornografie zijn reeds interessante onderzoeksresultaten gepubliceerd372 en is in de toekomst meer te verwachten.373 1.5.1 Het aantal daders – ‘safety in numbers’ Het aantal personen dat zich wereldwijd op illegale wijze bezighoudt met kinderpornografie (vervaardigen, verspreiden, bezitten/kijken naar) is onbekend374 en mogelijk groeiende375. Toch worden regelmatig (discutabele) schattingen gepubliceerd die niet zelden een eigen leven gaan leiden.376 Want juist omdat er weinig bekend is, nemen auteurs veel van elkaar over, waardoor cijfers juist lijken te zijn (ook wel het papagaaiencircuit genoemd377). Echter, zeker in het kader van kinderpornografie – een delict dat 367 Immers: één dader kan meerdere slachtoffers maken (vervaardigers) en meerdere kinderpornografische content in bezit hebben en/of verspreiden (bezitters en verspreiders). Eén slachtoffer kan door meerdere daders misbruikt zijn en op meerdere kinderpornografische content staan. Eén kinderpornografische afbeelding/film/etc. kan meerdere slachtoffers tonen en in het bezit zijn van meerdere daders. 368 Zie §3.5.4 voor de cijfermatige gegevens van de in Nederland vervolgde verdachten en veroordeelden. 369 Stol, 2010, p.23-24. 370 Stol, 2010. 371 Stol, 2010. 372 Een voorbeeld is de publicatie van Leukfeldt et al. in 2010. Hierin staan de resultaten van een verkennend onderzoek naar vijf cybercrimes, waaronder kinderpornografie, beschreven. 373 Stol, 2010. 374 Quayle e.a., 2008, p.27. 375 Report of the Special Rapporteur on the sale of children, child prostitution and child pornography (Ms Najat M’jid Maalla), UN Doc A/HRC/12/23, 13 juli 2009. In dit rapport gaf de Special Rapporteur aan dat op elk willekeurig moment gemiddeld 750.000 ‘predators’ met internet verbonden zijn (het is niet duidelijk of ze dan ook op zoek zijn naar slachtoffers of kinderpornografie) en dat dagelijks honderdduizenden zoektochten naar kinderpornografische afbeeldingen worden uitgevoerd. Deze bevindingen zijn gebaseerd op een opgestelde vragenlijst die is ingevuld door overheden, internationale organisaties, non-gouvermentele organisaties en de private sector in maart 2009. 376 Dit geldt overigens evenzeer voor cijfers met betrekking tot het aantal de slachtoffers en de omvang van kinderpornografisch materiaal. 377 Leukfeldt e.a., 2010, p.254. Het fenomeen kinderpornografie 77 zo nauw verbonden is met de almaar in ontwikkeling zijnde online wereld – moet dit vermeden worden als niet ook duidelijk de context (incl. kanttekeningen) waarin de cijfers tot stand zijn gekomen wordt beschreven.378 In onderstaande kadertekst is hiervan een voorbeeld gegeven. In een publicatie namens ECPAT International uit 2008379 is ter illustratie onder meer de volgende schatting aangehaald: er zijn tussen 50.000 en 100.000 pedofielen betrokken bij georganiseerde pornografie groeperingen over de hele wereld en een derde van hen opereert vanuit de Verenigde Staten.Hiervoor wordt verwezen naar een handleiding voor de politie geschreven in 2006,380 waarin vervolgens wordt verwezen naar een onderzoek gepubliceerd in 2001.381 Deze laatste publicatie toont de resultaten van twee jaar lang (vanaf 1999) onderzoek naar kinderpornografiegebruikers door middel van participerende observatie in nieuwsgroepen en op prik- en mededelingenborden op internet. Als resultaat van dit onderzoek wordt o.a. de volgende conclusie getrokken: “Confirming the general scale suggested here, Interpol, the international police agency, has suggested “that over 30.000 pedophiles are involved in organized child pornography rings in Europe, which began forming through the Internet.” I stress, though, that we are dealing with core activists, since casual browsers may be much more numerous.”382 En even verder: “Putting the different boards together, I would guess that the core population as of 2001 should be counted somewhere in the range of fifty to a hundred thousand individuals, though that is a very loose figure. It is also a global number: perhaps a third of these are located in the United States. Given the phenomenal expansion of the Internet since the mid-1990s, we can assume that this figure is changing very rapidly, and certainly expanding.”383 Bovenstaande illustreert duidelijk het gevaar van het keer op keer overnemen van cijfermatige gegevens zonder daarbij bron en context in het oog te houden/te vermelden.384 Het spreekt voor zich dat evenmin een cijfermatige uitspraak kan worden gedaan over het aantal Nederlandse daders in verhouding tot het aantal daders in andere landen. Een indicatie is wel dat Nederland in grote internationale opsporingsonderzoeken naar kinderpornografie altijd een plaats inneemt in de top tien van de wereld wanneer gekeken wordt naar aantallen verdachten en/of verdachte internetadressen.385 378 Daarnaast komt het ook voor dat cijfers worden overgenomen die niet zonder context worden gepubliceerd, maar geheel ten onrechte in een nieuwe context worden geplaatst. Dit is vanzelfsprekend incorrect. 379 Quayle e.a., 2008, p.27. 380 Wortley & Smallbone, 2006, p.13. 381 Jenkins, 2001, p.74. 382 Jenkins, 2001, p.74. 383 Jenkins, 2001, p.74. 384 Overigens is het cijfer van Interpol dat Jenkins in 2001 noemt ook overgenomen van weer een andere bron (niet zijnde Interpol). 385 Schriftelijke informatie KLPD, Team Beeld en Internet, 4 februari 2011. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 78 Ondanks dat het aantal daders onbekend is, is het in ieder geval van belang dat gerealiseerd wordt dat er te veel daders zijn om allemaal strafrechtelijk aan te pakken.386, 387 Dit wordt ook wel ‘safety in numbers’ genoemd, waarvan menig dader zich bewust is.388 Het moge duidelijk zijn dat een louter strafrechtelijke aanpak nooit zal volstaan. Alternatieve manieren van afdoen389 en het betrekken van de private sector bij de strijd tegen kinderpornografie390 zijn dan ook zeer belangrijke ontwikkelingen. 1.5.2 Het aantal slachtoffers Net als het aantal daders is ook het aantal slachtoffers van kinderpornografie onbekend.391 In deze subparagraaf is daarom gekeken naar de omvang van drie thema’s die raakvlakken hebben met de omvang van kinderpornografieslachtoffers. Te weten: het aantal slachtoffers van seksueel kindermisbruik,392 het aantal minderjarigen dat ervaring heeft met online seksuele benaderingen393 en de omvang van sexting. Het aantal slachtoffers van seksueel kindermisbruik Seksueel kindermisbruik is een wereldwijd probleem van aanzienlijke omvang.394 Echter, cijfermatige resultaten uit verschillende (met name retrospectieve395) onderzoeken verschillen enorm van elkaar.396 Dit is met name het gevolg van verschillen in definitie397, representativiteit van de steekproef en gebruikte 386 Ook al zouden ze theoretisch (deels) wel geïdentificeerd kunnen worden. 387 Het capaciteitsgebrek ten aanzien van kinderpornografie in de strafrechtketen wordt uitgebreid besproken in §3.4.3. Echter, ook met uitbreiding van de capaciteit zal het niet haalbaar zijn om alle daders aan te pakken. 388 Jenkins, 2001, p.71. 389 Zie §3.5.1 390 Zie §3.8 391 Report of the Special Rapporteur on the sale of children, child prostitution and child pornography (Ms Najat M’jid Maalla), UN Doc A/HRC/12/23, 13 juli 2009. In dit rapport gaf de Special Rapporteur aan dat schattingen ten aanzien van slachtoffers van kinderpornografie uiteenliepen van 10.000 tot 100.000. Deze bevindingen zijn gebaseerd op een opgestelde vragenlijst die is ingevuld door overheden, internationale organisaties, non-gouvermentele organisaties en de private sector in maart 2009. 392 Het deel van de seksueel kindermisbruikslachtoffers dat tevens slachtoffer is van kinderpornografie is mogelijk groter dan verwacht (zie §3.3.2.3). 393 Seksuele benaderingen op internet betekenen niet per definitie dat uiteindelijk ook sprake is van slachtofferschap van kinderpornografie, maar hiertussen kan wel een verband bestaan. 394 Stoltenborgh e.a., 2011. 395 In retrospectieve onderzoeken is aan volwassen respondenten gevraagd naar slachtofferervaringen met seksueel misbruik in hun jeugd. Hierbij is waarschijnlijk sprake van onderrapportage omdat respondenten niet alles uit hun jeugd kunnen herinneren en/of niet alles willen vertellen. Een bijkomend nadeel is dat geen informatie gegenereerd kan worden over de huidige generatie kinderen. 396 Dit blijkt uit meerdere meta-analyses uitgevoerd over honderden retrospectieve onderzoeken naar slachtofferschap van seksueel kindermisbruik over de hele wereld: Finkelhor, 1994; Putnam, 2003; Creighton, 2004; World Health Organisation, 2005; Stoltenborgh e.a., 2011. 397 Zo verschilt de leeftijdsgrens per onderzoek (jonger dan 16 of jonger dan 18 jaar) en is soms sprake van seksueel kindermisbruik inclusief hands-off delicten en/of misbruik door leeftijdsgenoten (of echtgenoten in gevallen waarin een minderjarige reeds getrouwd is) en de andere keer exclusief. Het fenomeen kinderpornografie 79 onderzoeksmethode398. Ter illustratie een voorbeeld: na vergelijking door Finkelhor van 19 (met name Noord-Amerikaanse en Canadese) onderzoeken tussen 1983 en 1994 bleek dat 2% tot 62% van de vrouwen en 1% tot 16% van de mannen ervaring had met seksueel kindermisbruik.399 In Tabel 1.3 is een selectie van relevante resultaten weergegeven uit het meest recente retrospectieve onderzoek naar seksueel kindermisbruik in Nederland.400, 401 Uit het onderzoek bleek dat 20% van de Nederlandse vrouwen en 4% van de Nederlandse mannen – naar eigen beleving – een vorm van seksueel geweld (exclusief uitsluitend kwetsende opmerkingen) heeft ervaren voor het 16e jaar. Indien wordt gekeken naar de ervaring met minstens één van de in de tabel genoemde vormen van seksueel geweld dan gaat het in 2009 zelfs om 31% van de vrouwen en 9% van de mannen. Verder zijn de derde en vierde genoemde vormen van seksueel geweld in Tabel 1.3 met name interessant voor het kinderpornografische perspectief. In dit kader zou het voor de vervolgonderzoeken interessant zijn om meer vragen ten aanzien van seksueel misbruik in relatie tot internet/ICT op te nemen en deze resultaten ook verder te specificeren (bijvoorbeeld af te zetten tegen de leeftijd van de respondenten).402 398 Denk bijvoorbeeld aan het verschil tussen face-to-face diepte-interviews en een online vragenlijst (Creighton, 2004). Verder is gebleken dat hoe meer vragen in een onderzoek zijn besteed aan slachtofferschap van seksueel misbruik, hoe vaker respondenten aan hebben gegeven hiervan slachtoffer te zijn geweest (Finkelhor, 1994). 399 Finkelhor, 1994. 400 Bakker e.a., 2009. 401 In 2006 en 2009 heeft de Rutgers Nisso Groep (sinds 2011 vormt de Rutgers Nisso Groep samen met de World Population Foundation, Rutgers WPF) onderzoek gedaan naar de seksuele gezondheid in Nederland in het kader van de Monitor seksuele en reproductieve gezondheid, zorgbehoefte en zorggebruik (SRGZ), gefinancierd door ZonMw en het ministerie van VWS. In dit periodieke onderzoek is door middel van een vragenlijst op internet onder meer gevraagd naar de ervaring van Nederlanders met seksueel misbruik. In 2009 bestond de steekproef uit 6.428 respondenten tussen de 15 en 70 jaar die, na weging, ten aanzien van leeftijd, geslacht, opleiding en stedelijkheid representatief is voor de Nederlandse bevolking. Seksueel misbruik houdt in deze de ervaring met seksueel geweld voor het 16e jaar in. Ten aanzien van ‘de ervaring met seksueel geweld’ is de ruime, psychologische definitie gehanteerd, waarbij is uitgegaan van de beleving van het slachtoffer. Het gaat dus om gedrag dat seksueel van aard is en de normen en grenzen van het slachtoffer overschrijdt. Tot slachtoffer is iedereen gerekend die dit zelf heeft aangegeven, met uitzondering van degenen die uitsluitend kwetsende opmerkingen hebben ervaren (Rutgers Nisso Groep, 2006 en Bakker e.a., 2009). 402 Overigens zal in het volgende onderzoek de seksuele voorkeur voor kinderen en in hoeverre die voorkeur is omgezet in gedrag ook worden onderzocht (Niet iedere pedoseksueel is pedofiel, Volkskrant, 27 juli 2011). Dit is zeer interessant in het kader van o.a. het in Nederland op te zetten ‘Stop it Now!’-project (zie §3.2.2 & §3.3.1.1). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 80 Tabel 1.3 Ervaring met seksueel misbruik naar geslacht Vormen van seksueel geweld ervaren voor het 16e jaar Vrouwen N=3.207 Mannen N=3.221 Op een kwetsende manier aangeraakt of vastgepakt worden 23% 6% Gedwongen worden te ontkleden 8% 3% Tegen zin in maken van seksueel getinte opnames en/of opnames laten zien aan anderen 2% 1% Tegen zin in borsten, billen of geslachtsdelen laten zien (in het echt of op internet) 16% 5% Tegen zin in betast onder kleding 17% 4% Gedwongen om iemand onder de kleren te betasten 8% 3% Gedwongen tot masturbatie 4% 3% Gedwongen tot manuele seks (vingeren of aftrekken) 7% 3% Gedwongen tot orale seks 5% 2% Poging tot verkrachting 9% 2% Verkrachting 6% 2% Anders 3% 1% Minstens één van bovenstaande vormen van seksueel geweld ervaren voor het 16e jaar 31% 9% Naar eigen beleving een vorm van seksueel geweld ervaren voor het 16e jaar (excl. uitsluitend kwetsende opmerkingen) 20% 4% Bron: Bakker et al., 2009, p. 91 Het aantal minderjarigen dat ervaring heeft met online seksuele benaderingen Uit verschillende onderzoeken – internationaal en nationaal – is gebleken dat het niet ongewoon is dat minderjarigen/jongeren ervaring hebben met het seksueel benaderd worden op internet (gewenst en ongewenst, door bekenden en onbekenden – waaronder peers).403 Ter illustratie zijn op deze plaats kort enkele resultaten aangehaald uit de vaak gerefereerde Youth Internet Safety Surveys (YISS)404 en uit een onderzoek naar de seksuele ervaringen van Nederlandse jongeren op internet uit 2006.405 403 Finkelhor e.a., 2000; Wolak e.a., 2006; CEOP, 2008; de Graaf & Vanwesenbeeck, 2006; Kuyper e.a., 2009; Kuyper e.a., 2011; Meldpunt Kinderporno op Internet, 2009. 404 Finkelhor e.a., 2000; Wolak e.a., 2006. 405 De Graaf & Vanwesenbeeck, 2006. Het fenomeen kinderpornografie 81 Uit de YISS-onderzoeken bleek het volgende: YISS-1 (2000)406: in hetjaar voorafgaand aan de interviews is één op de vijf(19%) van de minderjarige respondentenonline seksueelbenaderd407,waarvan3%opeenagressievemanier408. YISS-2 (2006)409: uit het vervolgonderzoek vijf jaar later bleek het te gaan om één op de zeven (13%), respectievelijk, 4%. In Tabel 1.4 is een selectie van relevante resultaten weergegeven uit het onderzoek naar gewenste en ongewenste seksuele ervaringen van Nederlandse jongeren op internet uit 2006.410 Tabel 1.4 Online seksuele ervaringen naar geslacht 411 Vormen van online seksuele ervaringen in het afgelopen jaar Jongens Meisjes Gesteld krijgen van seksueel getinte vragen - Indien van toepassing: hierop ingegaan 72% 77% 83% 31% Verzocht worden om iets seksueels te doen voor de webcam 40% 57% - Indien van toepassing: hierop ingegaan 39% 11% Seksueel getint opgenomen zijn met de webcam 3%+3%411 4%+2% Verzocht worden om af te spreken met iemand die op internet is ontmoet 66% 72% Daadwerkelijk afgesproken met iemand die op internet is ontmoet 54% 42% Bron: de Graaf & Vanwesenbeeck, 2006 Uit het onderzoek is onder meer gebleken dat de meeste jongeren uit de steekproef ervaring hebben met het gesteld krijgen van seksueel getinte vragen online. Ook het gevraagd worden om iets seksueels te doen voor de webcam kwam regelmatig voor, op welk verzoek niet zelden is ingegaan. 406 Finkelhor e.a., 2000. In de periode augustus 1999 – februari 2001 zijn telefonische interviews afgenomen bij 1.501 jongeren tussen tien en 17 jaar oud (representatieve nationale steekproef U.S.A.) die regelmatig internet gebruiken (minstens één keer per maand in de zes maanden voorafgaand aan het interview). 407 Definitie van ‘seksuele benadering’: het verzoek om mee te doen aan seksuele activiteiten/over seks te praten/persoonlijke seksuele informatie te geven terwijl dit ongewenst is of, al dan niet gewenst, verzocht wordt door een volwassene. 408 Definitie van ‘agressieve seksuele benadering’: een seksuele benadering met als doel offline contact zoals afspreken om elkaar te ontmoeten/telefonisch contact/contact per post (het sturen van geld of cadeautjes). 409 Wolak e.a., 2006. De telefonische interviews zijn afgenomen in de periode maart – juni 2005 bij 1.500 jongeren tussen de tien en de 17 jaar oud die regelmatig internet gebruiken. 410 Methodologische gegevens van het onderzoek: de steekproef bestond uit 10.905 respondenten vanaf twaalf jaar die geworven zijn op grote jongerensites en die een digitale vragenlijst hebben ingevuld. 79% betroffen meisjes en 21% jongens. Niet alle respondenten waren minderjarig – ongeveer een kwart was 18 jaar of ouder. 411 3% geeft aan dat dit mogelijk is, maar het niet zeker te weten. Dit geldt ook voor de +2% bij de meisjes. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 82 De omvang van sexting412 Over de omvang van het fenomeen sexting zijn geen uitspraken te doen. De resultaten uit verschillende onderzoeken413 lopen sterk uiteen door verschillen in gehanteerde definities, onvergelijkbare respondentengroepen en gebruikte onderzoeksmethoden.414 Toekomstig onderzoek naar de omvang van sexting is dan ook van belang. Hierbij is het raadzaam om de analyse over vijf onderzoeken naar sexting uit 2008 en 2009 te raadplegen en de hieruit voortvloeiende aanbevelingen in acht te nemen.415 1.5.3 De omvang van kinderpornografisch materiaal De omvang van het beschikbare kinderpornografische materiaal op internet neemt toe.416 Cijfers hieromtrent zijn echter onbekend417, maar tegelijkertijd – in het kader van de grenzeloze en expanderende online wereld – ook irrelevant.418 Databases waarin kinderpornografisch materiaal wordt opgeslagen door de politie (de Landelijke Database Kinderpornografie van het KLPD en de International Child Sexual Exploitation (ICSE) Image Database van Interpol) kunnen op dit moment, anders dan wellicht zou worden verondersteld, geen beeld geven van de omvang van het door de politie geïdentificeerde kinderpornografische materiaal. In deze subparagraaf wordt hieraan dan ook geen aandacht besteed (voor meer informatie over genoemde databases zie §3.4.2). Hier worden daarom slechts enkele cijfermatige gegevens getoond. Dit betreft gegevens ten aanzien van vermeend kinderpornografisch materiaal dat bij internet hotlines is gemeld. Ten overvloede: deze cijfers zijn geen benadering van de daadwerkelijke omvang van het beschikbare kinderpornografische materiaal op internet. De omvang van vermeend kinderpornografisch materiaal gemeld bij internet hotlines In 1996 is de eerste internet hotline voor kinderpornografie opgericht in Nederland – het Meldpunt Kinderporno op Internet419. Hierna volgden verschillende andere landen met soortgelijke initiatieven. In 412 Zie voor de beschrijving van het fenomeen sexting §1.4.2 en §1.4.3. 413 Bijvoorbeeld: Lenhart, 2009 (één van de vijf onderzoeken naar de omvang van sexting dat is meegenomen in de meta-analyse van Lounsbury e.a., 2011); Livingstone e.a., 2011 (niet meegenomen in de meta-analyse van Lounsbury e.a., 2011). 414 Lounsbury e.a., 2011. 415 Lounsbury e.a., 2011. Met betrekking tot de definitiekwestie is het volgende voorstel gedaan: ‘youthproduced sexual images’. Hiermee wordt bedoeld: afbeeldingen van minderjarigen (jonger dan 18 jaar) vervaardigd door minderjarigen, welke afbeeldingen (zouden kunnen) vallen onder de strafbaarstelling van kinderpornografie. 416 US Department of Justice, 2010; Baines, 2008. 417 US Department of Justice, 2010; Report of the Special Rapporteur on the sale of children, child prostitution and child pornography (Ms Najat M’jid Maalla), UN Doc A/HRC/12/23, 13 juli 2009. In laatstgenoemd rapport gaf de Special Rapporteur aan dat per week duizenden nieuwe foto’s en video’s op internet geüpload werden en werd er geschat dat elke dag 200 nieuwe afbeeldingen in de circulatie kwamen. Deze bevindingen zijn gebaseerd op een opgestelde vragenlijst die is ingevuld door overheden, internationale organisaties, non-gouvermentele organisaties en de private sector in maart 2009. 418 Baines, 2008. 419 Zie voor meer informatie over het Meldpunt Kinderporno op Internet §3.3.3.1. Het fenomeen kinderpornografie 83 1999 is INHOPE – het internationaal overkoepelende netwerk van internet hotlines – tot stand gebracht, dat in 2010 39 hotlineleden telt verdeeld over 34 landen.420 INHOPE hotlines werken samen in de strijd tegen kinderpornografie op internet.421 In de kadertekst worden ter illustratie cijfermatige gegevens van INHOPE en enkele afzonderlijke leden van INHOPE weergegeven. INHOPE422 – In de periode september 2004 (18 hotlines) tot en met december 2006 (27 hotlines) zijn 900.000 meldingen ontvangen van het publiek en in totaal ging het om (inclusief door hotlines zelf gegenereerde meldingen) 1.900.000 meldingen.423 – In de periode september 2005 tot en met juni 2010 (37 hotlines) ging het om gemiddeld 60.200 meldingen per maand bij hettotaal aan INHOPE hotlines die afkomstig waren van het publiek.424 In het laatste kwartaal van 2006 waren dit er nog 35.000 (en 91.000 inclusief door hotlines zelf gegenereerde meldingen).425 De CyberTipline van het National Center for Missing & Exploited Children (NCMEC) (internet hotline Verenigde Staten) De CyberTipline ontving in de week van 31 januari 2011 3.456 meldingen. Dit bracht het totaal – sinds de oprichting in maart 1998 – op 906.449.426 De Internet Watch Foundation (IWF) (internet hotline Verenigd Koninkrijk) In 2010 ontving de IWF 43.190 meldingen over vermeende kinderpornografie. 39% (16.739) werd door de IWF ook als zodanig beoordeeld.427 Het Meldpunt Kinderporno op Internet (internet hotline Nederland) In 2010 ontving het Meldpunt Kinderporno op Internet 9.164 meldingen. Uiteindelijk betroffen 2.602 meldingen volgens het Meldpunt Kinderporno op Internet ook daadwerkelijk kinderpornografie (dit betreft32% van hettotaal aantal meldingen na correctie voor het aantal dubbel gemelde content). Voor meer cijfermatige gegevens met betrekking tot het Meldpunt Kinderporno op Internet wordt verwezen naar §3.3.3.1. 420 INHOPE, 2010. 421 Zo sturen ze meldingen over kinderpornografie naar elkaar door via het INHOPE-netwerk. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de werkwijze §3.3.3.1. 422 Sinds 2010 werkt INHOPE met het INHOPE Report Management System (IHRMS) waarin de kinderpornografiemeldingen bij hotlineleden worden geregistreerd. Echter, in 2010 waren nog niet alle hotlines aangesloten op dit systeem. Hierdoor zijn op dit moment nog geen gepubliceerde cijfermatige gegevens voorhanden van het totaal aantal meldingen dat bij INHOPE-leden gemeld is in 2010. 423 INHOPE, 2007. 424 Zie www.inhope.org (geraadpleegd juli 2011). 425 INHOPE, 2007. 426 Factsheet CyberTipline, beschikbaar via: www.missingkids.com/en_US/documents/CyberTiplineFactSheet.pdf (geraadpleegd juli 2011). 427 Internet Watch Foundation, 2011. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 84 1.6 Conclusie Met betrekking tot het fenomeen kinderpornografie zijn de volgende conclusies getrokken. Deze conclusies hebben een leidraad gevormd voor het onderzoek naar beleid en praktijk waarvan de resultaten worden weergegeven in de volgende hoofdstukken. Variëteit kinderpornografie Het fenomeen kinderpornografie bestaat uit daders, slachtoffers en technologie (bestaande uit enerzijds het kinderpornografische beeldmateriaal en anderzijds technologie – voornamelijk ICT – die vervaardiging, verspreiding en bezit mogelijk maken). Deze elementen kennen elk een enorme variëteit. Er is geen eenduidigheid ten aanzien van daders, slachtoffers of materiaal. Het commerciële kinderpornografie circuit verschilt van het amateurcircuit wat betreft daders, slachtoffers en materiaal, en ook de gedragingen kunnen variëren. De problematiek van (post)puberale slachtoffers is anders dan die van prepuberale slachtoffers en ook daders vormen geen homogene groep. Sommigen kijken alleen naar kinderpornografie, terwijl andere gebruikers van kinderpornografie kinderen ook zelf fysiek misbruiken. Deze variëteit heeft gevolgen voor de aanpak van kinderpornografie. Willen beleid en uitvoering succesvol zijn dan moet de diversiteit van kinderpornografie hierin tot uitdrukking komen. Digitale en analoge zedencomponent Kinderpornografie is tegenwoordig feitelijk digitale kinderpornografie. Technologische ontwikkelingen volgen elkaar in hoog tempo op en hebben bijna altijd invloed op het fenomeen kinderpornografie. Ook andere vormen van seksueel geweld tegen kinderen hebben steeds vaker online aspecten. (Potentiële) daders en slachtoffers maken massaal gebruik van ICT. Daders maken voor de vervaardiging, verspreiding en het bezit van kinderpornografie in hoge mate gebruik van ICT. Ook minderjarige slachtoffers zijn in cyberspace te vinden. Voor hen zijn de offline en de online wereld vaak één. Dit houdt in dat bij wetgeving, beleid en uitvoering oog moet zijn voor beide werelden. Technologische, empirische en juridische kennis en bijbehorende middelen moeten toereikend zijn om de recente digitale ontwikkelingen bij te benen. ICT vormt soms een uitdaging, maar kan juist ook een mogelijkheid zijn om kinderpornografie te voorkomen en te bestrijden. Tijd en ruimte De problematiek van kinderpornografie speelt zich af op diverse niveaus. Kinderpornografie is niet gebonden aan tijd en ruimte. Personen vervaardigen en kijken naar kinderpornografie sinds het bestaan van visuele technologie (fotografie). Met de huidige technieken zal kinderpornografie – ook zeer oud materiaal – waarschijnlijk nog zeer lange tijd terug te vinden zijn. Ook ruimte speelt nauwelijks nog een rol. In het verleden hebben personen die kinderen seksueel geweld aandoen, slachtoffers en ook andere daders en hun slachtoffers altijd weten te vinden. ICT heeft hier een nieuwe dimensie – cyberspace – aan toegevoegd, zodat daders, slachtoffers en materiaal overal en op elk moment direct met elkaar in contact kunnen komen. Continuïteit van de aanpak van kinderpornografie is belangrijk. Daarbij is het zeer waarschijnlijk dat in andere landen vergelijkbare problematiek omtrent de aanpak van kinderpornografie speelt. Dat houdt voor de Nederlandse voorkoming en bestrijding van kinderpornografie in dat soms internationale samenwerking gewenst is, maar ook dat kan worden nagegaan of buitenlandse ervaringen de Nederlandse aanpak ten goede kunnen komen. Omvang fenomeen kinderpornografie De omvang van het fenomeen kinderpornografie – daders, slachtoffers en materiaal – is onbekend. Ten aanzien van het aantal daders en de hoeveelheid kinderpornografisch materiaal kan worden gesteld dat Het fenomeen kinderpornografie 85 de omvang toeneemt en niet alleen strafrechtelijk kan worden aangepakt. Dit betekent dat de aanpak van kinderpornografie zowel binnen als buiten de strafrechtsketen moet worden gezocht. Het is niet bekend welk deel van de minderjarige slachtoffers van seksueel geweld tevens slachtoffer is van kinderpornografie. Ook over de omvang van minderjarige slachtoffers van fenomenen als sexting en online seksuele benaderingen (grooming) zijn geen uitspraken te doen. Onderzoek hiernaar in Nederland is dan ook nodig om evidence based beleid en uitvoering te ontwikkelen. Samenhang kinderpornografie met seksueel geweld Kinderpornografie is nauw verbonden met andere vormen van seksueel misbruik van of seksueel geweld tegen kinderen, zowel gepleegd in de analoge als de digitale wereld. Het juridisch kader is bruikbaar geweest om het onderzoeksgebied af te bakenen – artikel 240b Sr definieert kinderpornografie – maar is niet het enige perspectief om het onderwerp te benaderen. De werkelijke problematiek betreft de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld. Willen aanpak van kinderpornografie en bescherming van kinderen tegen alle vormen van seksueel geweld effectief zijn dan moeten deze in beleid en uitvoering met elkaar zijn verbonden. In de volgende twee hoofdstukken zal worden uiteengezet in hoeverre daarvan sprake is. 2 De overheidsagenda 2.1 Inleiding In Hoofdstuk 1 is aangegeven dat aangetroffen kinderpornografisch materiaal veelal betekent dat seksueel geweld tegen kinderen plaatsvindt of heeft plaatsgevonden: kinderpornografie is meer dan strafbare informatie. De strafbaarstelling van kinderpornografie vindt haar grond in de bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik. Kinderen moeten worden beschermd door het misbruik te stoppen en hulp te verlenen. Hoewel kinderpornografisch beeldmateriaal voornamelijk digitaal is, speelt dader- en slachtofferschap zich af in zowel de offline als de online wereld, waardoor het fenomeen kinderpornografie zowel een analoge als een digitale zedencomponent heeft. In dit hoofdstuk staan centraal de beleidsinitiatieven ter bescherming van kinderen tegen seksueel geweld alsmede de beleidsaanpak inzake kinderpornografie. De relevante vraag hier is in hoeverre de digitale component of het kinderpornografisch aspect een rol speelt bij (dan wel geïntegreerd is in) het beleid ter bestrijding van seksueel geweld tegen kinderen. Ook de internationale ontwikkelingen en gebeurtenissen in het buitenland, en de mate waarin deze van invloed zijn geweest op beleidsontwikkelingen in Nederland, worden besproken. Dit hoofdstuk start met een overzicht van beleidsontwikkelingen in Nederland op bovengenoemde terreinen en geeft inzicht in de maatregelen die in de afgelopen decennia zijn genomen en ten dele de basis vormen voor het huidige beleid. Enkele van de desbetreffende programma’s, die inmiddels al (lang) zijn beëindigd, zouden nog wel ter inspiratie kunnen dienen voor te ontwikkelen beleid. Na een beschrijving van de ontwikkelingen vanaf begin jaren ’80 wordt de actuele beleidsagenda toegelicht en worden de activiteiten die de verschillende ministeries thans ontplooien – al dan niet gezamenlijk dan wel in verschillende combinaties – onder de loep genomen. De kerngedachte daarbij is dat de aanpak van kinderpornografie moet plaatsvinden vanuit het perspectief dat kinderen moeten worden beschermd tegen seksueel geweld. Hier ligt niet alleen een taak voor Veiligheid en Justitie om kinderpornografie aan te pakken maar ook voor andere overheidsinstanties om kinderen te beschermen. Beleid inzake de aanpak van kinderpornografie moet een geïntegreerd onderdeel vormen van het beleid inzake seksueel geweld tegen kinderen. Het gaat dan niet alleen om de (repressieve) aanpak van vervaardiging, verspreiding en bezit van kinderpornografie maar ook om preventieve maatregelen. Beleid gericht op veilig gebruik van internet door kinderen kan bijvoorbeeld indirect ook effect sorteren op het voorkomen van bijvoorbeeld de vervaardiging van kinderpornografie. 2.2 Ontwikkelingen in beleid vanaf begin jaren ’80 In deze paragraaf worden beleidsontwikkelingen beschreven die door diverse (overheids)instanties in gang zijn gezet, en gericht waren op de aanpak van kinderpornografie en seksueel geweld tegen kinde- Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 88 ren. Ook andere commissies en werkgroepen, vaak ingesteld door een ministerie, als ook internationale conferenties en verdragen hebben een rol gespeeld in de ontwikkeling van het beleid. Een kabinetsbreed initiatief (het NAPS) was bedoeld om de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen te verbreden, maar eindigde na een lange aanloopperiode vroegtijdig.1 Deze paragraaf start midden jaren ’80, een periode waarin discussie ontstond rond kinderpornografie.2 De Amsterdamse politie deed in juli 1984 invallen bij seksshops en nam de aanwezige kinderpornografie in beslag. Ook werden in november 1984 in de Verenigde Staten hoorzittingen gehouden over kinderpornografie door het Senate Permanent Subcommittee on Investigations onder voorzitterschap van Senator Roth. Nederland werd daarbij beschuldigd een rol te spelen bij de productie van kinderpornografie en raakte om die reden in opspraak.3 De ontwikkeling van de kinderpornografiewetgeving begon ook vorm te krijgen aan het begin van de jaren ’80.4 Niet alleen de commotie rond kinderpornografie was relevant. De start van de overheidsbemoeienis met seksueel geweld tegen kinderen begon bij benadering met de zogeheten Kijkduinconferentie over seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes in 1982.5 De overheid nam haar verantwoordelijkheid. De eerste beleidsnota over ‘seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes’ verscheen in 1984.6 Vanaf die periode ging ‘seksueel geweld’ stapsgewijs tot het terrein van overheidsbeleid behoren en hield niet alleen de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid van het ministerie van SZW zich met dat onderwerp bezig, maar ook de ministeries van Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (toentertijd WVC).7 Sindsdien bleef het onderwerp, weliswaar met golfbewegingen en diversiteit in visie en aanpak tussen de verschillende ministeries, op de overheidsagenda.8 De aanpak van kinderpornografie was vooral een repressieve aanpak, zo zal blijken, en vooral een aangelegenheid voor de justitiële keten. Werkgroep Kinderpornografie Onder andere vanwege het commentaar uit de Verenigde Staten stelde de toenmalige minister van Justitie in juni 1985 een Werkgroep Kinderpornografie in, onder leiding van officier van justitie De Wit. De werkgroep kreeg de opdracht informatie over kinderpornografie in Nederland te inventariseren, eventuele binnenlandse distributiekanalen op te sporen en de herkomst en bestemming van de aangetroffen kinderpornografie te onderzoeken.9 In haar onderzoeksverslag10 van augustus 1986 kwam de 1 Het Nationaal Actieplan ‘Aanpak seksueel misbruik van kinderen’ (het NAPS) eindigde in 2002, zie verderop in deze paragraaf. 2 Aparte kinderpornografiewetgeving bestond nog niet voor 1986 en mede om die reden werd hier nauwelijks tegen opgetreden. 3 Van Koppen, 2009. 4 Zie onder andere, Kamerstukken II 1981/82, 17 100, nr. 21 en Kamerstukken II 1983/84, 18 542, nrs. 1-2; zie ook §1.2.2 eerste kadertekst juridische ontwikkelingen. 5 Stichting Ambulante Fiom, Rutgers Nisso Groep, TransAct, 2006. 6 Kamerstukken II 1983/84, 18 542, nrs. 1-2. 7 Stichting Ambulante Fiom, Rutgers Nisso Groep, TransAct, 2006. 8 Römkens, 2010. 9 Van Koppen, 2009. Zie ook de discussie hierover in de Tweede Kamer, Kamerstukken II 1984/85, ingekomen vragen, 4 december 1984. 10 De Wit, 1986. De overheidsagenda 89 werkgroep onder meer tot de conclusie dat er geen aanwijzingen waren voor het bestaan van productie van kinderpornografie in de zin van het misbruiken van kinderen met als doel de commerciële productie van kinderpornografie.11 Kinderpornografie werd slechts sporadisch aangetroffen. De bevindingen van de werkgroep rechtvaardigden niet het instellen van een omvangrijk nader onderzoek naar kinderpornografie, zo luidde de slotconclusie. De werkgroep deed wel aanbevelingen voor een effectieve opsporing en verzameling van bewijsmateriaal, waaronder de aanbeveling dat het opsporing- en vervolgingsbeleid landelijk uniform diende te zijn.12 Belangwekkend was de aanbeveling dat de politie, indien zij stuitte op een geval van ontucht met kinderen, op de mogelijkheid van kinderpornografie bedacht moest zijn en het doen van huiszoeking in een zo vroeg mogelijk stadium diende te bevorderen. Op basis van deze uitgangspunten zou het opsporing- en vervolgingsbeleid moeten plaatsvinden.13 De conclusie(s) van de Commissie, dat de productie van kinderpornografie niet of nauwelijks voorkwam, en het gegeven dat deze conclusie(s) werd(en) overgenomen door de overheid waren nauwelijks gestoeld op feiten. In de jaren ’70 en de vroege jaren ’80 was een basis gelegd voor het bestaan en voortbestaan van verspreiding, vervaardiging en bezit van kinderpornografie. Deze subcultuur was niet plotseling verdwenen, zie §1.2.2. Nochtans vormde de inhoud van het rapport voor de landelijke overheid een reden om slechts beperkte maatregelen te nemen tegen verspreiding, vervaardiging en bezit van kinderpornografie. De periode vanaf 1986 Vanaf 1986 was er feitelijk geen goed zicht op het aantal kinderpornografiezaken. Zo gaf de toenmalige minister van Justitie aan dat over 1987 bij de CRI geen dekkend landelijk overzicht bestond van het aantal kinderpornografiezaken. Het aantal zaken dat aan het licht kwam was zeer gering. In de bekende gevallen was geen sprake van een direct commerciële achtergrond.14 Er werd niet gerechercheerd op vervaardiging, verspreiding en bezit van kinderpornografie: doorgaans kwam het aanwezig hebben of verspreiden van kinderpornografisch beeldmateriaal ter kennis van opsporingsinstanties naar aanleiding van een aangifte van ontucht met minderjarigen. In 1988 waren dit bijvoorbeeld 106 zaken. In dat jaar was de CRI vijf maal door de politie benaderd voor assistentie bij het identificeren van aangetroffen kinderpornografisch materiaal.15 Vanaf 1993-1994 vond een omslag plaats in het denken over kinderpornografie. Vanuit de Tweede Kamer kwam de roep om adequaat op te treden. De aanpak gebeurde toen dikwijls op grond van andere strafbepalingen dan het artikel tegen kinderpornografie, omdat de wet bij die delicten de noodzakelijke dwangmiddelen wel mogelijk maakte die op grond van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet waren toegelaten.16 Bovendien was (en is) opsporing en vervolging bijzonder arbeidsinten11 Kamerstukken II 1994/95, 23 682, nr. 5. 12 Kamerstukken II 1994/95, 23 682, nr. 5. Dit Kamerstuk verwijst naar Stcrt. 1987, 144. 13 Uiteindelijk is deze aanbeveling niet in de huidige Aanwijzing zeden terechtgekomen, zie §3.5.1. 14 Kamerstukken II 1988/89, 20800 hfdst. VI, nr. 6. 15 Kamerstukken II 1990/91, 21 800 VI, nr. 10. 16 De Roos, 2000. Belangrijke overweging bij de strafmaatverhoging was de verruiming van de mogelijkheid tot toepassing van dwangmiddelen en bijzondere opsporingsbevoegdheden. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 90 sief, hetgeen in geen verhouding stond tot de toen geldende geringe strafbedreiging van maximaal drie maanden gevangenisstraf. De opsporing kreeg dan ook een lage prioriteit.17 Artikel 240b Sr werd aangepast in 1996: de strafbedreiging werd verhoogd van drie maanden naar vier jaar gevangenisstraf. Om de commerciële handel in kinderpornografie krachtiger te kunnen bestrijden werd het artikel voorts aangevuld met een strafbaarstelling van degene die van het plegen van de strafbare feiten een beroep of gewoonte maakt. Daarnaast werd de strafbaarstelling voor eenvoudig bezit van kinderpornografie een stap dichterbij gebracht. Tot dat moment was dit niet strafbaar.18 In de tussentijd werden meer en meer initiatieven ondernomen om de ontwikkelingen op internet bij te houden. In 1996 was het Meldpunt Kinderporno op Internet van start gegaan.19 Bij dit Meldpunt kon gemeld worden dat kinderpornografisch materiaal op internet was aangetroffen op een bepaalde internetpagina of in een bepaald bericht. Bij de CRI werkten computerspecialisten en er waren interregionale teams computercriminaliteit actief op dit terrein. Verbanden werden toen gelegd met andere specialisten zoals zedenspecialisten die werkzaam waren bij de recherche in de regiokorpsen. In de visie van de minister van Justitie behoorde de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de zedelijkheidswetgeving op internet vooral bij de reguliere recherche te liggen.20 Werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie De eerste wereldconferentie over commerciële seksuele exploitatie van kinderen in Stockholm (Zweden) in september 1996, en de beroering rond de affaire Dutroux in België in 1996 vormden de basis voor extra aandacht voor de bestrijding van kinderpornografie en seksuele exploitatie van kinderen.21 Eind 1996 vonden twee bijeenkomsten plaats van waaruit de werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie is ontstaan.22 De werkgroep bestond uit deskundigen van politie, justitie, hulpverlenings- en onderzoeksinstellingen en bleek veel praktijkervaring te hebben met de problematiek van kinderpornografie- en kinderprostitutie. Het probleem, aldus de werkgroep, was dat de verschillende deskundigen en partijen die bij de aanpak van kinderpornografie en kinderprostitutie betrokken waren relatief geïsoleerd werkten.23 De werkgroep presenteerde enkele adviezen.24 Het voornaamste advies was om een samenhangende en effectieve aanpak van seksuele exploitatie van kinderen te realiseren. Voorts diende de deskundigheid over kinderpornografie en kinderprostitutie bij professionals, te worden vergroot. De centrale registratie 17 Kamerstukken II 1993/94, 23 682, nr. 4. 18 Kamerstukken II 1993/94, 23 682, nr. 3. Zie ook tweede kadertekst ‘Ontwikkelingen in wetsgeschiedenis’ §1.2.2. 19 Zie voor meer informatie over het Meldpunt Kinderporno op Internet, §3.3.3.1. 20 Kamerstukken II 1997/98, 25 078, nr. 6. 21 Werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, 1998. 22 Child Right Worldwide en TransAct waren initiatiefnemers van deze werkgroep en eindverantwoordelijk voor de inhoud van het rapport ‘Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland. De stand van zaken’ uit 1998. Het ministerie van Justitie heeft de werkgroep financieel ondersteund. 23 Werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, 1998. 24 De werkgroep had ook een folder ontwikkeld voor iedereen die beroepshalve met kinderen en jongeren te maken had en vermoedens had dat een kind slachtoffer was geworden van kinderpornografie en/of kinderprostitutie, Kamerstukken II 1998/99, 26 690, nr. 2. De overheidsagenda 91 (zie §3.3) van zedenzaken zou essentieel zijn voor een succesvolle opsporing. De politie trok meldingen lang niet altijd na en kon bovendien onvoldoende met internet overweg. Ook zouden veroordeelde zedendelinquenten met betrekking tot kinderen moeten worden geregistreerd.25 Eén van de conclusies luidde dat de aanpak van kinderpornografie en kinderprostitutie tot dan toe kon worden omschreven als incidentenbeleid. De werkgroep achtte het voor een samenhangende en effectieve aanpak van seksueel geweld tegen kinderen van belang dat de overheid op termijn een beleidsnota zou opstellen.26 Nationaal Actieplan ‘Aanpak seksueel misbruik van kinderen’ Op 19 april 2000 werd het Nationaal Actieplan ‘Aanpak seksueel misbruik van kinderen’ (NAPS) aan de Tweede Kamer aangeboden.27 Dit plan kende een lange aanloopperiode. Het vond in de eerste plaats zijn oorsprong in het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind dat in maart 1995 in Nederland van kracht werd. In dit VN-Verdrag verplichtten alle staten die partij zijn zich onder andere tot het nemen van maatregelen die het kind beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld.28 In de tweede plaats vormde dit actieplan de uitwerking van een aantal afspraken die in 1996 in Stockholm waren gemaakt op het (eerder genoemde) Eerste wereldcongres tegen commerciële seksuele exploitatie van kinderen.29 De volgende stap was het daadwerkelijk ontwikkelen van een nationaal actieplan. Hiervoor heeft de vaste Kamercommissie voor Justitie30 in 1997 een rondetafelgesprek gevoerd met diverse organisaties en instituten over de notitie inzake de aanpak van de bestrijding van seksueel geweld en misbruik.31 Dit gesprek leidde niet tot manifeste conclusies.32 In december 1998 heeft de minister van Justitie een brief betreffende de (commerciële) seksuele exploitatie van kinderen aan de Tweede Kamer gezonden met de toezegging in het voorjaar van 1999 de integrale nota ‘Bestrijding van seksueel misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen’ aan te bieden aan de Tweede Kamer.33 Deze nota had als doel de diverse initiatieven te voorzien van een impuls en beoogde een overzicht te geven van de stand van zaken in de aanpak en diende voorts als aanzet voor het Nationaal Actieplan. Een van de conclusies luidde dat samenwerking tussen de departementen onderling en tussen departementen en non-gouvernementele en internationale organisaties noodzakelijk was.34 Eén van de prioriteiten van het NAPS was de preventie van seksueel misbruik, waaronder ook kinderprostitutie. Zo kon in het kader van een ketengerichte benadering een vroegtijdige signalering betekenen dat voorkomen kon worden dat het misbruik zou inzetten of zich zou voortzetten en dat het leed van 25 Zie ook Kamerstukken II 1998/99, 26 200 VI, nr. 35; Zie §3.6.3.2. 26 Kamerstukken II 1998/99, 26 690, nr. 2. 27 Er is geen relatie met eerdergenoemde werkgroep Kinderporno en Kinderprostitutie in Nederland. 28 Ministerie van Justitie, 2000. 29 Kamerstukken II 1996/97, 25 078 nr. 1. 30 Kamerstukken II 1996/97, 25 078, nr. 3. 31 Kamerstukken II 1998/99, 25 078, nr. 1. 32 Wel werd gesproken over virtuele kinderpornografie, strafmaat, hoeveelheid aanwezige kinderpornografie, het in voorraad hebben versus in bezit hebben van kinderpornografie, bekendheid met het fenomeen en het effect van pornografie op het gedrag. 33 Kamerstukken II 1998/99, 25 078, nr. 8. 34 Kamerstukken II 1998/99, 26 690, nr. 2. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 92 slachtoffers zou toenemen. Voorts was het stimuleren van regionale samenwerking één van de speerpunten bij de uitvoering van het NAPS.35 In de eindrapportage van het Nationaal Actieplan ‘Aanpak seksueel misbruik van kinderen’ werd gereflecteerd op de bereikte resultaten.36 Zo was er onder andere bij het KLPD een digitaal beeldarchief van kinderpornografisch materiaal aangelegd waarin meer dan één miljoen afbeeldingen waren opgenomen (§3.4.2). Het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland had het KIDS-systeem ontwikkeld waarmee het mogelijk was om afbeeldingen aan daders en slachtoffers te koppelen. Voor de uitwisseling van operationele informatie was bij de politie een landelijk coördinatorenoverleg ingesteld dat enkele malen per jaar bijeenkwam.37 Ook verscheen in april 2001 een brochure over seksueel misbruik van kinderen.38 Deze brochure, een gezamenlijke productie van het NISSO en het ministerie van Justitie, was bestemd voor ouders en voor personen die in hun werk te maken hebben met kinderen. Op 15 december 2001 werd de website www.seksueelkindermisbruik.nl in gebruik genomen.39 De website was onder andere een digitaal kenniscentrum voor organisaties die actief zijn in de aanpak van seksueel misbruik van kinderen. In november 2002 stuurde de toenmalige minister van Justitie de eindrapportage van het NAPS naar de Tweede Kamer. Hoewel hiermee het NAPS was afgerond gaf de minister aan dat hij samen met de staatssecretaris van VWS blijvende aandacht zou hebben voor seksueel geweld tegen kinderen.40 Het NAPS is geëindigd in december 2002, zonder dat een evaluatie heeft plaatsgevonden. Het door het NAPS gecreëerde kader voor samenwerking heeft na 2002 geen vervolg gekregen.41 De Gemeenschappelijke Voorziening Aanpak Kinderpornografie In het Beleidsplan Nederlandse Politie (1999–2002) werd de nadruk gelegd op verhoging van de kwaliteit van het politiewerk waarbij kinderpornografie en kinderprostitutie gerichter zouden worden aangepakt. Dit leidde tot een landelijk initiatief, de Gemeenschappelijke Voorziening Aanpak Kinderpornografie (GVAK, 1999-2001), die de regionale politiekorpsen en de arrondissementsparketten zou ondersteunen.42 De GVAK was een van de eerste structurele initiatieven. Dit project heeft ervoor 35 Ministerie van Justitie, 2000. 36 Ministerie van Justitie, 2002a. 37 Voorts bevat de eindrapportage enkele voorstellen voor een vervolg, onder meer de oprichting van een laagdrempelig publieksmeldpunt binnen de politie voor kinderpornografie; de vestiging van een landelijke digitale opsporingsfunctionaliteit kinderpornografie die structureel surveilleert en rechercheert op internet en die zich eveneens bezighoudt met de projectvoorbereiding ten behoeve van de opsporingsonderzoeken in de regio’s; de oprichting van een ontwikkelteam digitale bijzondere opsporingsmethodieken. Tevens wordt onderzocht, aldus de eindrapportage, op welke wijze de onderlinge samenwerking tussen de korpsen kan worden geïntensiveerd, opdat de noodzakelijke maar zeer kostbare technische hulpmiddelen optimaal kunnen worden ingezet. 38 Kamerstukken II 2002/03, 26 690, nr. 12. 39 Deze website is niet meer in gebruik. 40 Kamerstukken II 2002/03, 26 690, nr. 12. 41 De eindrapportage sloot af met de opmerking dat blijvende aandacht voor het verschijnsel ‘seksueel misbruik’ geboden was, een boodschap die ook duidelijk naar voren kwam in het hierna te noemen tweede wereldcongres tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen te Yokohama. ECPAT-NL en DCI drongen dan ook aan op een vervolg van NAPS. Bron: NRM3, p.120. 42 Kamerstukken II 1998/99, 26 690, nr. 2. De overheidsagenda 93 gezorgd dat de aanpak van kinderpornografie, binnen de politie, op de kaart kwam te staan en heeft een aanjaagfunctie vervuld om bijvoorbeeld bovenregionale politieteams van de grond te krijgen.43 Een digitaal archief werd operationeel, daders konden aan slachtoffers worden gekoppeld via een computersysteem, een landelijk overleg werd belegd, deskundigheidsbevordering via cursussen en expertisevergroting bij de zedenrechercheurs werden geregeld.44 Het programma voorzag ook in de inrichting van een coördinatiecentrum kinderpornografie. Dit centrum had onder andere tot doel het ontwikkelen van opsporingstechnieken voor kinderpornografie op internet.45 De werkzaamheden van de GVAK die in juli 2001 werd opgeheven waren deels onderdeel geworden bij de korpsen en de dienst NRI.46 Yokohama In december 2001 vond in Yokohama het Tweede wereldcongres tegen commerciële seksuele exploitatie van kinderen plaats. Tijdens dit congres werd duidelijk dat ondanks de inspanningen van de laatste vijf jaar wereldwijd het aantal kinderen dat het slachtoffer werd van commercieel seksueel misbruik was toegenomen.47 Net als in het onderzoeksrapport ‘Kinderpornografie en Internet in Nederland’48 werd daar zorg geuit over de toenemende omvang van kinderpornografie op internet.49 Meldpunt Kinderporno: wel of geen overheid? De jaren 2002-2005 werden gekenmerkt door een discussie over het Meldpunt Kinderporno op Internet.50 Zo werd een kamervraag gesteld of de verantwoordelijkheid voor een meldpunt kinderpornografie niet bij de overheid zou horen.51 Het Meldpunt, opgericht in 1996 door de internet service providers (isp’s), was en is een particuliere stichting.52 In 2005 kondigden de ministers van Justitie en Economische Zaken naast het bestaande meldpunt een eigen meldpunt Cybercrime aan. Dit werd in februari 2006 operationeel. Burgers konden zowel kinderpornografie als terrorisme bij dit punt melden. Het Meldpunt Kinderporno op Internet bleef ook bestaan. Inmiddels bestonden er dus twee meldpunten waartoe de burger zich kon wenden.53 De evaluatie van de zedelijkheidswetgeving In 2006 verscheen een evaluatie van de aangescherpte zedelijkheidswetgeving, uitgevoerd in opdracht 43 Groeneveld, 2000. 44 Kamerstukken II 2000/01, 27 400 VI, nr. 10, Kamerstukken II 2000/01, 26 690, nr. 9. 45 Erents e.a., 2003. 46 Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, 2003. 47 Kamerstukken II 2002/03, 26 690, nr. 12. 48 Stichting Profit for the World’s Children, 2001. Profit for the World’s Children is een ngo en heeft uit eigen beweging het rapport Kinderpornografie en Internet in Nederland geschreven. Het rapport is met hulp van deskundigen tot stand gekomen en begin december 2001 aangeboden aan leden van de Tweede Kamer en aan ECPAT-NL. 49 Zie §1.5.3. 50 Van Koppen, 2009. 51 Vraag van het lid Gerkens (SP) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie over een meldpunt kinderporno. Kamerstukken II 2003/04, Aanhangsel 2156. 52 Zie voor meer informatie over het Meldpunt Kinderporno op Internet, §3.3.3.1. 53 Van Koppen, 2009. Zie ook §3.3.3.2 – kadertekst: Het Meldpunt Kinderporno op Internet versus het Meldpunt Cybercrime. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 94 van het ministerie van Justitie.54 Dit evaluatierapport behandelde de aangescherpte zedelijkheidswetgeving in het algemeen. Kinderpornografie vormde daarvan een onderdeel. Evaluatie zedelijkheidswetgeving In 2006 werden de wijzigingen van de zedelijkheidswetgeving uit 2002 geëvalueerd hetgeen leidde tot de volgende bevindingen. Van de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie werd nauwelijks gebruik gemaakt, twijfels bestonden over de legitimiteit van die strafbaarstelling en onduidelijkheid bestond over wat ‘virtuele kinderpornografie’ precies was.55 Zaken met slachtoffers (kennelijk) tussen 16 en 18 jaar werden niet vervolgd. Dit leidde tot de vraag of deze groep onbeschermd was.56 ICT-ontwikkelingen zorgden voor problemen in de opsporing. Digitale opsporingsmethoden waren nodig ter aanvulling van de klassieke opsporingsmethoden. Het kennisniveau moest omhoog, zowel bij de politie en het OM als bij de ZM. 57 Het aantal aangebrachte zaken steeg. De kans op vervolging en berechting vanwege feiten die onder artikel 240b Sr vielen werd groter. Minder technische sepots en vrijspraken vonden plaats. Een aantal bewijsproblemen, zoals de kennelijk jongere leeftijd dan zestien jaar, was door verhoging van de leeftijd opgelost. De algehele conclusie luidde dat de herziene kinderpornografiebepaling bewijsproblemen had verminderd. Maar niet alleen het effect van de wetgeving, ook de toegenomen ernst van het materiaal, de toename van opsporingsmethoden, prioriteitstelling in de Aanwijzing kinderpornografie en de veranderende maatschappelijke opvattingen zouden effect hebben kunnen sorteren. Bezitters waren eenvoudiger op te sporen dan vervaardigers – de laatste groep werd nauwelijks aangepakt ondanks de prioriteitsstelling van het OM. Het kijken naar kinderpornografie zonder over het beeldmateriaal te beschikken viel niet onder de delictsomschrijving.58 Verdrag van Lanzarote In 2007 kwam binnen de Raad van Europa in Straatsburg een nieuw verdrag tot stand ter bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting, seksueel misbruik en kinderpornografie. Ratificatie van het – uiteindelijke – Verdrag van Lanzarote59 leidde tot een aantal wetswijzigingen, onder meer met betrekking tot de strafbaarstelling inzake kinderpornografie, zie §1.3. Voor het belang van dit Verdrag voor beleid zie hieronder §2.3. Rio de Janeiro Van 25 tot 28 november 2008 vond in Rio de Janeiro het Derde Wereldcongres inzake Seksuele Uitbuiting van Kinderen plaats. Vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken, waaronder de mensenrechtenambassadeur, en het ministerie van Justitie hebben hieraan deelgenomen en Nederland heeft bij deze gelegenheid de preventieve maatregelen uitgedragen die het op dit terrein zowel nationaal 54 Lünnemann e.a., 2006. Het onderzoek is uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut in opdracht van het WODC van het ministerie van Justitie. De onderzoeksperiode besloeg juni 2005 tot maart 2006. 55 Lünnemann e.a., 2006. 56 Lünnemann e.a., 2006, p.156. 57 Lünnemann e.a., 2006, p.157. 58 Lünnemann e.a., 2006, pp.154-165. 59 Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58. De overheidsagenda 95 als internationaal heeft genomen. Nederland heeft ook de noodzaak benadrukt van interdisciplinaire en intersectorale samenwerking.60 Het wereldcongres resulteerde in het Rio de Janeiro Pact tegen commerciële uitbuiting van kinderen. Bij de totstandkoming van het Rio de Janeiro Pact waren naast verschillende ngo’s meer dan 125 landen betrokken. Tussenstand Voorgaande korte schets van de ontwikkelingen in de afgelopen decennia illustreert dat de aanpak van kinderpornografie vrijwel alleen als een taak voor politie en justitie werd gezien. Ook laten deze ontwikkelingen zien dat de aanpak relatief traag van de grond kwam. In verschillende nota’s en beleidsteksten wordt geconcludeerd dat meer samenwerking noodzakelijk is, samenwerking tussen de departementen onderling en tussen departementen en non-gouvernementele en internationale organisaties61 alsook het opzetten van een ketengerichte benadering62 en het stimuleren van regionale samenwerking (NAPS). In de komende paragrafen wordt aangegeven in hoeverre dit is bereikt en of de verantwoordelijkheid voor de aanpak van kinderpornografie nog steeds voornamelijk wordt gepercipieerd als louter een verantwoordelijkheid voor justitiepartners. 2.3 De betekenis van het Verdrag van Lanzarote Het Verdrag van Lanzarote werd op 1 maart 2010 geratificeerd en trad op 1 juli 2010 voor Nederland in werking.63 De ministers van Justitie, Jeugd en Gezin en Buitenlandse zaken tekenden de wet om het signaal te geven dat de bescherming van het kind tegen seksueel geweld niet slechts de verantwoordelijkheid van één ministerie kan zijn. De memorie van toelichting (MvT)64 opent met de zin: “Opgroeiende kinderen verdienen ons aller bescherming.” Het Verdrag, aldus de MvT, ziet op de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik in brede zin en beslaat een groot aantal onderwerpen die raken aan die bescherming. De materiële strafbare gedragingen worden alle in het kader van dezelfde beginselen genoemd. Dat betekent dus dat straf- en sanctie bepalingen, preventieve en beschermende maatregelen, procedurele bepalingen, interventiemaatregelen en maatregelen die betrekking hebben op coördinatie en internationale samenwerking niet alleen betrekking hebben op seksueel misbruik als zodanig maar evenzeer gelden voor de aanpak van kinderpornografie. Ook verplicht artikel 10 van het Verdrag partijen zorg te dragen voor coördinatie tussen de verschillende instellingen die verantwoordelijk zijn voor het voorkomen en bestrijden van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen. Die coördinatie valt onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie en het programmaministerie voor Jeugd en Gezin.65 Uit onderstaande paragrafen zal ook duidelijk worden dat deze ministeries ook de meeste initiatieven hebben ontplooid. In de MvT worden verschillende van die initiatieven ook genoemd, zoals AMK’s66, en het Actieplan aanpak kindermishandeling.67 Niettemin vereist een succesvolle aanpak van kindermishandeling inspanningen van alle betrokken overheden, instanties en 60 Mensenrechtenrapportage 2008, zie ook Kamerstukken II 2008/09, 31 700 V, nr. 19. 61 Kamerstukken II 1998/99, 26 690, nr. 2. 62 Kamerstukken II 2002/03, Aanhangsel 3704. 63 Trb. 2010, 156. 64 Kamerstukken II, 2008/09, 31 808, nr. 3, p. 1. 65 Kamerstukken II, 2008/09, 31 808, nr. 3, p. 7.; thans de ministeries van Veiligheid en Justitie en VWS. 66 BNRM heeft onderzoek gedaan naar de ‘digitale antenne’ bij de AMK’s; zie §3.3.2.3. 67 Zie voor een beschrijving van dit Actieplan §2.5.2. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 96 professionals en een nauwe onderlinge samenwerking welke samenwerking zich ook moet uitstrekken tot de aanpak van kinderpornografie.68 Die samenwerking is noodzakelijk, maar een eerste stap is bewustwording. Niet alle ministeries voelen zich verantwoordelijk voor bijvoorbeeld de aanpak van kinderpornografie. Dit blijkt uit de reactie van de toenmalig programmaminister voor Jeugd en Gezin (verantwoordelijk voor de RAAK) op vragen over kinderpornografie van het Kamerlid Verdonk.69 Hij schrijft dat wanneer mensen uit de omgeving van een kind signalen krijgen of vermoedens hebben dat kinderen slachtoffer zijn van kinderpornografie, zij dat uiteraard kunnen melden bij het AMK70 en dat dan de reguliere weg kan worden bewandeld, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming en de politie kunnen worden betrokken. Maar, zo schrijft hij ook, de bestrijding van kinderpornografie vraagt om een specifieke aanpak. De aanpak van kinderpornografie valt, vanwege de nadruk op de opsporing van vervaardigers, handelaren en consumenten (vaak bezitters) van kinderpornografisch materiaal, primair onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie.71 Het verantwoordelijk houden van een ministerie voor de aanpak van kinderpornografie is gebaseerd op de veronderstelling dat bij kinderpornografie sprake is van een achterliggende markt en netwerken van vervaardigers en consumenten en niet van seksueel misbruik binnen gezinnen. 72 Dit is onjuist, zie §1.4.2 waaruit blijkt dat de vervaardiging van kinderpornografie in veel gevallen binnen het gezin dan wel in afhankelijkheidsrelaties plaatsvindt. Andere ministeries nemen ook initiatief tot het ontwikkelen van beleid gericht op het tegengaan en voorkomen van kindermishandeling, seksueel geweld (in afhankelijkheidsrelaties), het bevorderen van seksuele weerbaarheid en gezondheid, het creëren van veilige kinderdagverblijven en het verhogen van de kennis bij kinderen over de digitale veiligheid. Uitgangspunt is onder andere het direct tegengaan of voorkomen van seksueel geweld tegen kinderen. Vrijwel altijd wordt interdepartementaal samengewerkt.73 Soms start een initiatief als programma van één ministerie en haken andere departementen later aan, soms wordt een programma kabinetsbreed. Een voorbeeld van het laatste is het initiatief van het ministerie van Justitie ten aanzien van huiselijk geweld dat later onderdeel uit ging maken van het regeringsbeleid.74 In het Verdrag van Lanzarote is specifiek het seksueel geweld tegen kinderen waarbij sprake is van een digitale component benoemd. Dit was het eerste verdrag waarin vanuit de achtergrond van algemene bescherming van kinderen tegen seksueel geweld in de regelgeving rekening werd gehouden met technologische ontwikkelingen. 68 Kamerstukken II, 2008/09, 31 808, nr. 3, p. 7. 69 Mevrouw Verdonk heeft vragen gesteld over het bestrijden van kinderpornografie en of kinderpornografie een vorm van kindermishandeling is. 70 Zie over het signaleren van meldingen door het AMK §3.3.2.3. 71 Kamerstukken II, 2006/07, 31 001, nr. 16. 72 Kamerstukken II, 2006/07, 31 001, nr. 16. 73 Bijvoorbeeld: het ministerie van Economische Zaken is initiatiefnemer van de campagne ‘digivaardig en digibewust’, hetgeen in samenwerking gebeurt met de ministeries van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken, zie §2.8. 74 Ministerie van Justitie, 2002b. De overheidsagenda 97 In de komende paragrafen wordt duidelijk welke beleidsinitiatieven een digitale of analoge component kennen en in hoeverre oog is voor kinderpornografische aspecten in deze context. Hoewel de aanpak van kinderpornografie geïntegreerd behoort te zijn in de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen – zowel voor de effectiviteit van de aanpak van seksueel misbruik als voor de effectiviteit van de aanpak van kinderpornografie – zal hieronder blijken dat de verbinding tussen de digitale en analoge aanpak nog nauwelijks in beleid is terug te vinden. 2.4 Veiligheid en Justitie75 Het ministerie van Veiligheid en Justitie is initiatiefnemer van en met name verantwoordelijk voor de aanpak van kinderpornografie. Dit blijkt uit verschillende programma’s zoals het Programma Verbeteren Aanpak Kinderpornografie, de Korpsmonitor en het beleid van de politie in het algemeen, zie ook §3.4. Uitgangspunt is de handhaving van artikel 240b Sr. De door het ministerie van Veiligheid en Justitie geïnitieerde aanpak is vooral een digitale aanpak. Niettemin kent dit ministerie ook een ‘analoge’ aanpak van seksueel geweld tegen kinderen, welke vorm heeft gekregen in het programma huiselijk geweld. 2.4.1 Veiligheid en Justitie: de digitale dimensie Het ministerie van (Veiligheid en) Justitie nam de afgelopen jaren diverse maatregelen om kinderpornografie tegen te gaan. Zo werd de samenwerking tussen het ministerie van (Veiligheid) en Justitie, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) enerzijds en (op internet) het Meldpunt Kinderporno op Internet en ECPAT Nederland anderzijds geïntensiveerd. In toenemende mate werd gebruik gemaakt van de kennis en expertise van het Meldpunt (als ook van die van ECPAT Nederland) bij de totstandkoming van beleid. 76 Daarnaast werd de steun doorgezet aan private instellingen zoals het Meldpunt Kinderporno op Internet dat naast voorlichting een forum bood aan burgers en bedrijven om melding te doen van kinderpornografie, naast de bestaande kanalen van politie hiervoor.77 Filteren en blokkeren Het ministerie van (Veiligheid en) Justitie werkte ook aan het ondersteunen van zelfregulering en van publiekprivate samenwerking (zie ook §3.8). Met de direct betrokken partijen (vooral de isp’s) was verkend hoe een ‘Platform internet filtering van kinderporno’ gerealiseerd kon worden.78 In 2008 maakte de minister van Justitie samen met de grootste isp’s afspraken over het filteren en blokkeren van kinderpornografie. Afgesproken werd dat zij de technische mogelijkheden tot het filteren en blokkeren van kinderpornografie verder zouden uitbreiden. Bij de oprichting van het Platform Internetveiligheid was overeenstemming tussen de isp’s, het Meldpunt Kinderporno op Internet en de overheid over het uitbreiden van de taken van het Meldpunt met het produceren van een blacklist. Deze blacklist zou door de isp’s worden gebruikt om te filteren en te blokkeren.79 Later zijn er ook afspraken gemaakt over de landen waarvan websites geblokkeerd konden gaan worden. In 2011 deelde het Platform Internetveiligheid de minister mede dat de opgestelde zwarte lijst dusdanig klein van omvang was dat het blokkeren van websites met kinderpornografie niet effectief zou zijn. De inspanning zou niet in verhouding tot het 75 Ook de beleidsinitiatieven van de politie worden hieronder beschreven. 76 Minister van Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 4 juni 2009. 77 Ministerie van Justitie, 2010. 78 Minister van Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 4 juni 2009. 79 Minister van Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 21 december 2009. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 98 verwachte effect staan. Uit internationaal overleg bleek dat het aanbieden van professionele kinderpornografie op internet sterk was afgenomen. In het najaar van 2011 start wel een pilot in het kader van het filteren van de upload van afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen bij het bedrijf Leaseweb. Met name worden de beveiligingstechnische en operationele aspecten verder uitgewerkt.80 Financiële aanpak Vertegenwoordigers van het ministerie hebben ook gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) om de mogelijkheid tot het uitwisselen van informatie over het verloop van betalingsstromen en de daarbij gebruikte techniek rond dienstverlening op of via internet, in relatie tot kinderpornografie te delen. De NVB was bereid mee te werken om het faciliteren van het uitwisselen van kinderpornografie op internet tegen te gaan.81 Vanuit de Europese Commissie was in het voorjaar van 2009 steun gegeven aan het initiatief van het Verenigd Koninkrijk en Italië om een European Financial Coalition (EFC) op te richten. Vanaf september 2010 wilde de EFC volledig operationeel zijn.82 Uit de rapportage over de eerste fase van het EFC blijkt dat de bereidheid onder private partijen – veelal financiële instellingen – om met de publieke organisaties samen te werken aanwezig is. In verschillende werkgroepen zijn best practices beschreven die moeten leiden tot concrete samenwerkingsvormen.83 Voortgangsrapportages De minister had in het plenair debat in februari 2009 toegezegd twee keer per jaar te zullen rapporteren over de voortgang in de aanpak van kinderpornografie.84 Inmiddels zijn vier brieven geschreven (4 juni 2009, 21 december 2009, 16 juli 2010 en 4 maart 2011). De brieven gaven onder meer een overzicht van de omvang van de werkvoorraad. Deze werkvoorraad (zie ook §3.4) is aan verandering onderhevig. Zo telde de werkvoorraad in juni 2010 605 zaken en in september van hetzelfde jaar 991 om vervolgens te slinken naar 770 aan het einde van dat jaar. Nationaal Rapporteur Mensenhandel Sinds 1 oktober 2009 heeft Nederland een Nationaal Rapporteur Kinderpornografie. Deze monitoring functie is toegevoegd aan het mandaat van de NRM. Deze toewijzing door de minister van Justitie volgde na aanbevelingen van diverse organisaties. In het Instellingsbesluit staat het onderzoeksterrein van de NRM beschreven, maar het Instellingsbesluit benadrukt daarnaast dat de NRM dit onderzoeksterrein naar eigen inzicht kan uitvoeren.85 Task Force Aanpak Kinderporno en Kindersekstoerisme Op 6 november 2009 werd de Task Force Kinderporno en Kindersekstoerisme door de minister van Justitie geïnstalleerd.86 Naast de ministeries van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Buitenlandse Zaken, de politie, het KLPD en het OM maakt ook een aantal isp’s deel uit van deze Task Force. Doel van de Task Force is dat vervaardiging, verspreiding en bezit van kinderpornografisch beeldma80 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 120 en Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 75. 81 Ministerie van Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 4 juni 2009. 82 Minister van Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 21 december 2009. 83 Minister van Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 4 maart 2011. Zie ook §3.8. 84 Kamerstukken II 2008/09, 31700 VI, nr. 54. 85 Zie Inleiding voor de totstandkoming en het werkveld van de rapporteur. 86 Minister van Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 16 juli 2010. De overheidsagenda 99 teriaal wordt gereduceerd en kindersekstoerisme wordt bestreden. De Task Force analyseert de knelpunten in de bestrijding om vervolgens oplossingen aan te dragen. Het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft de samenwerking met verschillende partijen gezocht door hen in de Task Force te betrekken. Hoewel het voor politie en justitie belangrijk is om publiekprivate samenwerking te bevorderen, bleek de agenda van de Task Force vooral gericht te zijn op het opsporingsaspect in de bestrijding van kinderpornografie. Programma Verbeteren Aanpak Kinderpornografie Naar aanleiding van de eerder genoemde evaluatie van de zedelijkheidswetgeving87 in 2006 drong de Vaste Kamercommissie voor Justitie van de Tweede Kamer bij de minister van Justitie aan op organisatorische maatregelen gericht op het verbeteren van de aanpak van kinderpornografie.88 De politie89 maakte vervolgens, in overleg met het OM, een nadere probleemanalyse, resulterend in een Verbeterprogramma Aanpak Kinderporno, thans genaamd het Programma Verbeteren Aanpak Kinderpornografie (PVAKP).90 Met de implementatie van het verbeterprogramma streefde het ministerie van Justitie ernaar de aanpak van kinderpornografie naar een hoger niveau te tillen. Dit programma had een looptijd van twee jaren, ingaande per december 2008.91 Het PVAKP concludeerde dat de aanpak niet voortvarend was omdat onvoldoende adequaat werd geprioriteerd en er te weinig capaciteit aanwezig was voor het aantal zaken. Voorts werd een eenzijdige focus op bezitters gesignaleerd, vond onvoldoende samenwerking tussen rechercheonderdelen plaats en bleek het onderzoeksproces weinig effectief en efficiënt.92 In het PVAKP was tevens een aantal subthema’s opgenomen, zoals het ontwikkelen van vernieuwende technologische middelen, het ontwikkelen van een structurele ketenaanpak waaronder de totstandkoming van een barrièremodel, de professionalisering van zedenrechercheurs, de ontwikkeling van een landelijke database en onderzoek naar het gebruik van Bijzondere Opsporings Bevoegdheden (BOB).93 Het PVAKP presenteerde eind 2010 een doorstartplan voor een tweede fase. In de eerste fase van het PVAKP waren diverse maatregelen in gang gezet. Het terugdringen van de werkvoorraad had daarbij de grootste prioriteit gehad. De werkvoorraad was onder meer door de niet te beïnvloeden instroom van zaken uit internationale onderzoeken constant gebleven. Mede hierdoor was de gewenste focusverleg87 Lünnemann e.a., 2006. 88 Landelijk project kinderporno, 2008. 89 Het dossier Kinderporno maakte (toentertijd) onderdeel uit van de portefeuille Zeden. Deze portefeuille kende een portefeuillehouder binnen de Raad van Hoofdcommissarissen (RHC), die ondersteund werd door de Expertgroep Zeden. Vanwege de beoogde coördinerende taak ten aanzien van de aanpak van kinderporno door het KLPD is ook de plaatsvervangend korpschef van het KLPD betrokken geraakt bij dit initiatief. De portefeuillehouder zeden en de korpschef KLPD zijn beide lid van de Board Opsporing. Zowel in deze board als in de RHC is begin 2008 gesproken over de gewenste intensivering van de aanpak van een aantal fenomenen. Kinderpornografie is één van die fenomenen en met dit pilot voorstel wil de portefeuillehouder invulling geven aan een geïntensiveerde aanpak van kinderpornografie (Landelijk project kinderporno, 2008). 90 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 91 Ministerie van Justitie, 2010. 92 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 93 Ministerie van Justitie, 2010. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 100 ging in de opsporing van bezitters naar vervaardigers en het achterhalen van slachtoffers niet geheel van de grond gekomen en was de beschikbare recherchecapaciteit voornamelijk aangewend voor het wegwerken van de werkvoorraad.94 PVAKP1 liep af, en het programmateam maakte een voorstel voor een doorstart van het programma – als PVAKP2. In maart 2011 besliste de minister van Veiligheid en Justitie daarop positief, waarna de doorstart werd uitgevoerd.95 Om de gewenste focusverlegging daadwerkelijk te realiseren was meer nodig, hetgeen onder meer bleek uit de doelen van de Task Force. OM en politie werken een voorstel uit voor een nationale (in)richting van de aanpak van kinderpornografie.96 De Korpsmonitor Het PVAKP had ook de opdracht gekregen om de voortgang van de aanpak van kinderpornografie bij de regiokorpsen te monitoren.97 In 2008 heeft een verkenning plaatsgevonden, de Korpsmonitor Kinderporno. Het betrof een nulmeting. Enkele conclusies: de totstandkoming van structurele (boven) regionale samenwerking was veelbelovend, het aanhoudend toenemende werkaanbod trok in vrijwel alle korpsen een wissel op de digitale recherche capaciteit, en het bleek effectief te zijn om digitale rechercheurs structureel deel uit te laten maken van een zedenafdeling. Een aantal knelpunten werd gesignaleerd. In de eerste plaats was de organisatie van de bestrijding van kinderpornografie binnen de politie versnipperd. Tevens ondervond de politie een aanhoudend werkaanbod. Het verleggen van de prioriteit, van de aanpak van ‘eenvoudig’ bezit naar de aanpak van vervaardiging van kinderpornografie, bleek gecompliceerd. In de Korpsmonitor werd aangegeven dat de aanpak van kinderpornografie een breed maatschappelijk probleem is dat niet alleen een justitiële aangelegenheid betreft. De effectiviteit van het politiewerk zou kunnen worden verhoogd door het betrekken van meer organisaties in de aanpak. Als voorbeeld werd Rotterdam Rijnmond genoemd waar onder andere samengewerkt wordt met RIAGG, GGD, Maatschappelijk werk, Crisiscentrum, reclassering, Vrouwenopvang, Steunpunt geweld achter de voordeur, Leger des Heils, JIP, Raad voor de Kinderbescherming, AMK, Bureau Jeugdzorg, Bureau Slachtofferhulp, Kinder- en jongerenrechtswinkel, Sociaal raadslieden, Prostitutie Maatschappelijk Werk, JOS(S) advocaten en Meldpunt Kinderporno op Internet.98 In het voorjaar van 2011 verscheen de tweede Korpsmonitor Kinderporno Stand van Zaken Korpsen 2010.99 Eén van de doelstellingen bij de aanpak van kinderpornografie, het verleggen van de focus van bezitters van kinderpornografie naar vervaardigers van kinderpornografie, was wederom niet behaald. Het realiseren van deze focusverschuiving bleek in veel regio’s nog steeds lastig. In regio’s met een focus op vervaardiging van kinderpornografie werd doorgerechercheerd naar misbruik. In andere regio’s was dit, mede door capaciteitsgebrek, niet het geval. Ook in de tweede monitor werd het belang van samenwerking met ketenpartners benadrukt. 94 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 86. Zie ook §3.4. 95 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 96 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 86. Zie ook §3.4. 97 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 98 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 99 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. De overheidsagenda 101 2.4.2 Huiselijk geweld Tot dusver zijn initiatieven beschreven die zich alleen richten op de aanpak van kinderpornografie en dan vooral een aanpak in de digitale wereld. Het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal houdt echter meestal seksueel geweld tegen kinderen in. Seksueel geweld kan onderdeel zijn van huiselijk geweld – een thema dat ook op het terrein ligt van het ministerie van Veiligheid en Justitie. In de komende passages wordt aandacht besteed aan dit onderwerp dat vooral een analoog perspectief heeft. Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring rond het slachtoffer wordt gepleegd. Deze kring kan bestaan uit partners en ex-partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Het gaat daarbij om verschillende vormen van geweld zoals mishandeling, dreiging met geweld, maar ook stalking en seksueel geweld (waaronder het opdringen van seks, dwingen seksuele handelingen te verrichten en verkrachting).100 De basis voor de aanpak van huiselijk geweld werd gevormd door onder andere de resultaten van een onderzoek,101 uitgevoerd in 1997 in opdracht van het ministerie van Justitie. Daaruit bleek dat 27% van de ondervraagden ooit slachtoffer was geweest van huiselijk geweld dat zich wekelijks of dagelijks manifesteerde. Bij vrouwelijke slachtoffers bleek het geweld echter een hogere intensiteit te hebben gehad dan bij mannen. Bovendien was het geweld tegen vrouwen vaker seksueel van aard geweest. Slechts 12% van de slachtoffers had het geweld gemeld bij de politie. In de helft van die gevallen was uiteindelijk een aangifte gevolgd.102 In 2000 startte een landelijk project ‘Voorkomen en bestrijden huiselijk geweld’ dat als doel had een verbinding tussen beleidskaders aan te brengen. De gekozen aanpak leverde onder andere het volgende op.103 De in het project deelnemende organisaties werden gestimuleerd om in eigen gelederen de aanpak van huiselijk geweld te bevorderen. Ook ontstond er een groot, landelijk netwerk. De aanpak van huiselijk geweld beperkte zich niet tot de verantwoordelijkheid van een enkel ministerie. Zo had de minister van VWS ‘huiselijk geweld’ onderwerp gemaakt van het collectieve preventiebeleid volksgezondheid. De ministeries van Justitie, VWS en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) hadden ook zelf concrete producten ontwikkeld, zoals weerbaarheidstrainingen, brochures, en de website huiselijk geweld. In 2002 werd het onderwerp huiselijk geweld onderdeel van het regeringsbeleid door middel van de kabinetsnota ‘Privé geweld, publieke zaak’.104 De nota behandelde de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld en beschreef op welke manier huiselijk geweld kon worden bestreden, integraal en in samenwerking met de verschillende disciplines, waarbinnen een duidelijke taakstelling en verantwoordelijkheid werd vastgelegd voor OM en politie. Dit alles leidde tot een toename van interventieprogramma’s, publiciteit en informatievoorziening via internet en meer structurele beleidsontwikkelingen.105 In de periode daarna kwamen diverse voortgangsrapportages inzake huiselijk geweld uit. Bureau Beke kwam 100 Kamerstukken II 2010/11, 28 345, nr. 109. 101 Van Dijk e.a., 1997. Zie ook Römkens, 2000. 102 Ministerie van Justitie, 2002b. 103 Ministerie van Justitie, 2002b. 104 Ministerie van Justitie, 2002b. 105 Römkens, 2010. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 102 in 2006 met het rapport ‘Binnen zonder kloppen – Omvang, aard en achtergronden van huiselijk geweld in 2005 op basis van landelijke politiecijfers’.106 Dit rapport vermeldde ook hoeveel kinderen slachtoffer en getuige waren geweest van huiselijk geweld: 2.567 kinderen beneden de 18 jaar waren daadwerkelijk zelf slachtoffer geweest van huiselijk geweld en één op de tien kinderen was daarvan getuige geweest. Binnen deze groep was 57,2% slachtoffer van seksueel geweld. Naar aanleiding van een onderzoek naar verbanden tussen dierenmishandeling en huiselijk geweld werd in 2009 de Task Force Huiselijk Geweld en Dierenmishandeling opgericht.107 Het doel van deze Task Force was de aanbevelingen uit het onderzoek uit te werken en nieuwe samenwerkingsverbanden te stimuleren opdat meer bewustwording over het onderwerp zou worden gecreëerd.108 De minister van Veiligheid en Justitie heeft in januari 2011 een brief aan de Kamer109 gestuurd omtrent de uitkomsten van een onderzoek rond huiselijk geweld en een reactie op het fenomeen. In bijna 75 procent van de gevallen van evident huiselijk geweld ging het om lichamelijk geweld (65%) en seksueel geweld (8%). Kindermishandeling was hierin niet specifiek meegenomen. In de brief werd ook verwezen naar in het kader van de aanpak kindermishandeling lopende ontwikkelingen speciaal gericht op kinderen als slachtoffer dan wel als getuige van huiselijk geweld. Over een link met online seksueel geweld tegen kinderen wordt in deze brief niet gerept. 2.5 Volksgezondheid, Welzijn en Sport Het ministerie van VWS heeft thans enkele beleidsprogramma’s die (in)direct te maken hebben met de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen. In de eerste plaats hanteert het ministerie het overkoepelende thema seksuele gezondheid. Dit thema bevat onder andere programma’s ter voorkoming van seksuele dwang. In de tweede plaats is het ministerie verantwoordelijk voor de Regionale Aanpak Kindermishandeling. Onder kindermishandeling valt ook seksueel geweld tegen kinderen. Deze twee ‘analoge’ pijlers worden hieronder uitgelicht. 2.5.1 Seksuele gezondheid Op 27 november 2009 stuurde de toenmalige staatssecretaris van VWS een brief aan de kamer met als onderwerp ‘Seksuele gezondheid’. De brief bevatte onder meer een beschrijving van hetgeen het ministerie ondernam tegen seksueel geweld (tegen kinderen), en hield informatie in over seksuele voorlichting en vorming, het voorkomen van seksuele dwang en bescherming (zoals bijvoorbeeld ten aan zien van slachtoffers van loverboys).110 De staatssecretaris verwees uitdrukkelijk naar problemen rond seksuele dwang: achttien procent van de meisjes en vier procent van de jongens heeft met een vorm van seksueel geweld te maken gehad voor het 16e jaar.111 Er waren nog steeds veel jongeren bij wie voldoende feitelijke kennis over seksualiteit ontbrak, hetgeen voor VWS betekende dat deze jongeren voorgelicht dienden te worden. Kinderen die 106 Ferwerda, 2006. 107 Enders-Slegers & Janssen, 2009. 108 Kamerstukken II 2009/10, 28 345, nr. 106. 109 Kamerstukken II 2010/11, 28 345, nr. 109. 110 Kamerstukken II 2009/10, 32 239, nr. 1. 111 Rutgers Nisso Groep & Soa Aids Nederland, 2005. Zie ook §1.5.2. De overheidsagenda 103 in een positieve sfeer seksueel zijn voorgelicht zijn weerbaarder tegen seksueel misbruik. Ook school, zoals te lezen in de brief van VWS, heeft een taak als het gaat om seksuele vorming. Hoewel scholen binnen de kerndoelen van het onderwijs ruimte hebben om aandacht te besteden aan seksuele opvoeding, is seksuele en relationele vorming op school als zodanig niet verplicht. De overheid kan zorgen voor voldoende lespakketten en het ontwikkelen van voorlichtingscampagnes voor jongeren.112 In deze brief wordt weliswaar wel verwezen naar internet als bron van informatie voor jongeren over seks en seksueel gedrag, maar er wordt niet gerefereerd aan online seksueel geweld en een eventuele aanpak daarvan. De staatssecretaris liet de Veilig Vrijen campagne113 vanaf 2010 uitbreiden met een campagne Seksuele weerbaarheid. Het doel van deze aanvullende campagne was jongeren weerbaar en competent te maken inzake relaties en seksualiteit (het bevorderen van seksuele interactiecompetentie) en daarmee problemen als seksuele dwang en ongewenste zwangerschappen te voorkomen, met extra aandacht voor de seksuele vorming van jongens.114 Samen met de minister van Justitie en de minister voor Jeugd en Gezin115 stelde het ministerie van VWS een samenhangende aanpak tegen seksueel geweld op welke zoveel mogelijk moest voorkomen dat jongeren binnen vrijwilligersorganisaties het slachtoffer werden van seksueel misbruik of van ongewenst gedrag.116 Specifiek voor de sport subsidieerde het ministerie het project ‘Bestrijding Seksuele intimidatie 2009-2010’ van het NOC*NSF. Dit project beoogde een sluitend systeem ter voorkoming en bestrijding van seksuele intimidatie in de sport. Het ministerie van VWS ondersteunde ook het landelijk ‘Partnership Aanpak Seksueel Geweld’. Dit Partnership werd gestart in januari 2009 door Movisie, de Rutgers Nisso Groep en de Fiom met als inzet om als veldpartijen en kenniscentra gezamenlijk een impuls te geven aan de verbetering van preventie en aanpak van seksueel geweld. In het najaar van 2009 gaven VWS en OCW een extra financiële impuls aan nieuwe activiteiten van het Partnership. Zoals eerder geschreven, nam het ministerie van VWS het initiatief om samen met de minister van Justitie en de minister voor Jeugd en Gezin de meldcode ‘huiselijk geweld en kindermishandeling’ wettelijk 112 Kamerstukken II 2009/10, 32 239, nr. 1. 113 De campagne Veilig vrijen bestaat sinds 1987. In 1987 werd gekozen voor het bloemetje en het bijtje, omdat seks toen nog meer in de taboesfeer lag. In 1993 werd de slogan “Ik vrij veilig of ik vrij niet” gelanceerd. Soa Aids Nederland noemt dat de eerste massamediale campagne. Campagne veilig vrijen viert vierde lustrum, Trouw, 10 augustus 2007. 114 Kamerstukken II 2009/10, 32 239, nr. 1. 115 Er is ook de publiekscampagne ‘Kindermishandeling, wat kan ik doen?’ die in 2009 is gestart door het ministerie voor Jeugd en Gezin en op dit moment wordt gevoerd door het ministerie van VWS. De campagne richt zich op het herkennen van signalen van kindermishandeling (waaronder seksueel misbruik van kinderen), bijvoorbeeld aan de hand van de op 20 juni 2011 gelanceerde online signalentest (Site wijst op kindermishandeling, Spits, 21 juni 2011). Daarnaast richt de campagne zich ook op het ondernemen van actie na signalering, waarbij contact met een Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) het meest voor de hand ligt. Zie ook §3.3.2 116 Kamerstukken II 2007/08, 31 200 VI, nr. 43. Zie ook §3.2. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 104 vast te leggen.117 Verder moest er voor alle slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties, dus ook voor slachtoffers van seksueel geweld, onmiddellijke en veilige opvang zijn. Tot slot diende er vroegtijdige, snelle en goede hulp te zijn zodat slachtoffers en daders – ongeacht de geweldsvorm – een leven zonder geweld zouden kunnen leiden.118 Recentelijk (2010) investeerde VWS samen met OCW in seksuele vorming van jongens via het programma ‘Seksuele gezondheid van de jeugd’ van ZonMw119 en de nieuwe campagne ‘Maak seks lekker duidelijk’. VWS verlengde de financiële impuls voor het Partnership Aanpak Seksueel Geweld tot eind 2011. Ook de opvang en behandeling van meisjes die slachtoffer zijn of dreigen te worden van loverboys via het project Asja II van het behandel- en expertisecentrum Fier Fryslân werd met anderhalf jaar verlengd door de ministeries van Veiligheid en Justitie en VWS.120 2.5.2 Regionale Aanpak Kindermishandeling Het bestrijden van kindermishandeling was één van de prioriteiten van het toenmalige programmaministerie voor Jeugd en Gezin. De minister voor Jeugd en Gezin heeft, mede namens de minister van Justitie, in juni 2007 een actieplan121 voor de aanpak van kindermishandeling naar de Tweede Kamer gestuurd onder de titel ‘Kinderen veilig thuis’. Dit actieplan bevatte vier kerndoelen, te weten het voorkomen dat ouders hun kinderen (gaan) mishandelen, het signaleren van gevallen van kindermishandeling, het stoppen van kindermishandeling en het beperken van de schadelijke gevolgen van kindermishandeling. Extra aandacht werd besteed aan onder andere het verbeteren van de signalering en samenwerking tussen de verschillende ketenpartners.122 Ketenpartners dienden niet na elkaar te werken, maar met elkaar. Gemeenten kregen in dit plan de sleutelrol. Zij zijn als regisseur over het lokale jeugdbeleid in staat om op basis van de lokale situatie te bepalen hoe meer preventie, het versterken van de eigen kracht van gezinnen en de samenwerking tussen professionals daadwerkelijk gerealiseerd kan worden.123 In 2011 moeten alle gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) hebben. Door gemeenten wordt hier aan gewerkt. De Centra voor Jeugd en Gezin vervullen een spilfunctie in de verbetering van de ondersteuning van jeugdigen en gezinnen.124 De CJG-vorming stimuleert de samenwerking in de jeugdketen. 117 Uit een kamerbrief (Kamerstukken II 2010/11, 28 345, nr. 114) van 23 juni 2011 blijkt dat de meldcode nog niet is vastgelegd. 118 Kamerstukken II 2009/10, 32 239, nr. 1. 119 De Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie. 120 Kamerstukken II 2010/11, 32 710 XVI, nr. 1. 121 Dit actieplan was tot stand gekomen met medewerking van vele partijen en is primair geschreven voor alle bij de aanpak van kindermishandeling betrokken partners. In het actieplan wordt de definitie van kindermishandeling uit de Wet op de jeugdzorg gehanteerd, zie ook §1.3. 122 De aandacht voor een integraal jeugdbeleid is uiteraard niet nieuw, zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 1994/95, 23 900 XVI, nr. 55. Hierin onderstreepte de staatssecretaris van VWS het belang van een integraal jeugdbeleid. Daartoe werd intensief overleg gevoerd met de verschillende betrokken partijen. Zo werd overlegd met de staatssecretarissen van VWS, Justitie, OCW en Binnenlandse Zaken over de brede aanpak van het integrale jeugdbeleid. 123 Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2010. 124 Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2010. De overheidsagenda 105 Een hierop aansluitend initiatief was het invoeren van een regionaal sluitende aanpak van kindermishandeling, de Regionale Aanpak Kindermishandeling.125 De Regionale Aanpak Kindermishandeling betreft vooral, zo is ook uit de naam op te merken, lokaal gebonden beleid. Het ministerie van VWS is aanjager van deze aanpak, waarbij gemeenten een sleutelrol vervullen. De regionale aanpak is vooral ‘analoog’. Die aanpak is gebaseerd op het initiatief van de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling. De RAAK-aanpak richt zich op samenwerking tussen professionals in vijfendertig centrumgemeenten.126 Het doel is dat met deze aanpak de betrokken instellingen zoals gemeenten, Bureau Jeugdzorg, GGD’s en scholen worden gestimuleerd beter samen te werken. De kern van deze Regionale Aanpak Kindermishandeling127 betrof een gecoördineerd en geïntegreerd aanbod van bewezen effectieve werkwijzen en methodieken voor alle niveaus van het zorgcontinuüm, dat wil zeggen van preventie tot diagnostiek en interventie bij vermoedens of constatering van feitelijke kindermishandeling. De 35 centrumgemeenten werd gevraagd sluitende afspraken te maken tussen lokale en regionale partners over de aanpak van kindermishandeling. Ook werd gevraagd om actief professionals een programma van training en scholing aan te bieden. De centrumgemeente was aanjager van de invoering van de aanpak, mede door middel van het aanstellen van een regionale coördinator. Door de gemeenten werd een regionaal plan opgesteld en werd verbinding met de provincie gezocht. Het regionale werkplan omvatte een protocol voor alle professionals. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi)128 leverde hiervoor een modelprotocol aan. Het NJi vormde de brug tussen het ministerie en de centrumgemeenten en bood (via implementatieadviseurs) steun aan de regiocoördinatoren. Het NJi ondersteunde niet alleen de regio’s, zij bracht ook diverse voortgangsrapportages en effectevaluaties uit. Ook verzorgde het instituut in opdracht van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin de coördinatie van het actieplan ‘Kinderen veilig thuis’. 125 Uitdrukkingen in het kader van RAAK kunnen zo nu en dan leiden tot verwarring. RAAK staat in de eerste plaats voor de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling (RAAK). RAAK beschouwt zichzelf als een groep vertegenwoordigers die namens het kind middels politieke lobby zorg draagt voor maatschappelijke verbetering van hulpverlening en opvoedkwaliteit. De actiegroep is in januari 2000 onder andere door prof. van Dantzig opgericht. Het was deze groep die in 2002 het initiatief nam om kindermishandeling aan te pakken door effectievere en efficiëntere inzet van bestaande instellingen. Tekst is afkomstig van ‘Geschiedenis RAAK 2000-2010’, schriftelijke informatie van een bestuurslid van RAAK, 17 februari 2011. 126 De centrumgemeenten gaan over het uitvoerend beleid en zijn financieel verantwoordelijk voor hun regio. In Nederland zijn centrumgemeenten in hun regio onder andere verantwoordelijk voor de vrouwenopvang, de maatschappelijke opvang en de verslavingsopvang. Bron: website Regionale Aanpak Kindermishandeling, www.aanpakkindermishandeling.nl (geraadpleegd 3 mei 2011). In juli 2008 hebben bestuurders van 35 centrumgemeenten, de provincies en de grote stadregio’s samen met de minister voor Jeugd en Gezin de Actieverklaring Aanpak kindermishandeling ondertekend. Bestuurders van de centrumgemeenten hebben als actie geformuleerd dat ze afspraken maken over een regionale en gezamenlijke sluitende aanpak van kindermishandeling. Deze afspraken zijn gemaakt met gemeenten in hun regio, regionale partners en hun provincie(s) en grootstedelijke regio’s. 127 Het actieprogramma ‘Kinderen veilig thuis’ gaf (dus) ook een impuls aan de Regionale Aanpak Kindermishandeling. 128 Het programmaministerie had het Nederlands Jeugdinstituut de opdracht gegeven om de regio’s te ondersteunen bij de invoering van de RAAK-aanpak. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 106 Recentelijk heeft de staatssecretaris van VWS de eindrapportage ‘Regionale Aanpak Kindermishandeling’ van het NJi en de eindrapportage effectevaluatie Regionale Aanpak Kindermishandeling van Berenschot en het Verwey-Jonker Instituut aan de Tweede Kamer aangeboden.129 Veel is gerealiseerd; gemeenten en instellingen zijn in beweging gekomen. Binnen de regio’s zijn door een steeds groter wordende groep betrokken partijen, samenwerkingsafspraken gemaakt en vastgelegd in regionale handelingsprotocollen en convenanten.130 In het rapport wordt vermeld dat de nadruk vooralsnog op organisatorische aspecten heeft gelegen en minder op de praktijk van de werkvloer.131 Het NJi geeft aan dat veel regio’s een verbeterde integrale benadering van kindermishandeling binnen het CJG, de lokale zorgnetwerken en de aanpak van huiselijk geweld als resultaat noemden.132 De staatssecretaris vermeldt ook dat de verankering van de Regionale Aanpak Kindermishandeling binnen de lopende ontwikkelingen en bestaande structuren in de regio’s een blijvend aandachtspunt is. Het is hierbij van belang om aan te sluiten bij de ontwikkeling van CJG en huiselijk geweld.133 In de beleidsstukken rond de Regionale Aanpak Kindermishandeling wordt geen aandacht besteed aan online seksueel geweld tegen kinderen. 2.6 Onderwijs, cultuur en wetenschap Onderwijs kan in het algemeen een functie vervullen in het tegengaan van seksueel geweld tegen kinderen. Hierbij kan gedacht worden aan projecten die kinderen voorlichten over de gevaren van internet. Zo stelde de minister van OCW een eenmalige financiële impuls van 350 000 euro beschikbaar om de campagne Seksuele weerbaarheid te versterken op de onderdelen mediawijsheid, culturele en gender aspecten, weerbaarheid jongens, projecten gericht op scholen en opvoedondersteuning.134 Weerbaarheid was één van de thema’s die aan de orde kwamen in de lespakketten, folders en andere interventies die het ministerie financierde. Scholen spelen een belangrijke rol bij het vroeg signaleren van zorgen rond de ontwikkeling van kinderen. Daarom bereidde de minister van OCW het wetsvoorstel ‘Zorg in en om school’ voor.135 Met dit wetsvoorstel zou, aldus de minister, zowel de samenwerking tussen onderwijs en de jeugdketen (bijvoorbeeld 129 Kamerstukken II 2010/11, 31 015, nr. 65. 130 Ook is er aansluiting gezocht bij de ontwikkelingen op het gebied van de ophanden zijn de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. 131 Berenschot & Verwey-Jonker Instituut, 2011. 132 Kooijman e.a., 2011. 133 Kamerstukken II 2010/11, 31 015, nr. 65. 134 Kamerstukken II 2009/10, 32 239, nr. 1. In deze brief staat ook dat de minister van VWS de Veilig Vrijen campagne vanaf 2010 uitbreidde met een campagne Seksuele weerbaarheid. Hiervoor werd 800 000 euro per jaar beschikbaar gesteld. Het doel van deze aanvullende campagne was jongeren weerbaar en competent te maken als het gaat om relaties en seksualiteit (het bevorderen van seksuele interactiecompetentie) en daarmee problemen als seksuele dwang en ongewenste zwangerschappen te voorkomen. 135 Op dit moment ligt er een advies van de Raad van State, maar gezien mogelijke overbodigheid met het oog op het wetsvoorstel ‘passend onderwijs’ is besloten te wachten met het voortzetten van het wetgevingstraject. Op twee punten is in het wetsvoorstel ‘passend onderwijs’ de invloed van het oorspronkelijke wetsvoorstel ‘zorg in en om school’ terug te vinden, namelijk daar waar het gaat om de rol van de gemeenten bij het zorgplan en de rol van andere (jeugd)zorgaanbieders, mondelinge informatie OCW, 23 augustus 2011. De overheidsagenda 107 in Zorg- en Adviesteams) als de taak van de school op het terrein van voegsignalering wettelijk geborgd worden.136 Ook maakte de minister van Justitie melding van zijn voornemen om samen met de ministers van VWS en voor Jeugd en Gezin de meldcode ‘huiselijk geweld en kindermishandeling’ wettelijk vast te leggen.137 Het ministerie van OCW heeft wel oog voor de digitale component van seksueel geweld tegen kinderen, met name wanneer het gaat om programma’s zoals mediawijsheid. 2.7 Sociale Zaken en Werkgelegenheid Het gemeentebestuur van Amsterdam heeft een commissie (de Commissie Gunning) ingesteld naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak, zie §3.7.5. De Commissie verrichtte een onafhankelijk onderzoek naar de vraag welke lessen getrokken kunnen worden uit de Amsterdamse zedenzaak. Het onderzoek beperkte zich, conform de opdracht, tot de situatie in kinderdagverblijven. De aanleiding van de extra aandacht voor kinderdagverblijven is gebaseerd op het feit dat de hoofdverdachte van de Amsterdamse zedenzaak op een kinderdagverblijf werkte.138 De ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie geven verdere invulling aan de adviezen van de Commissie Gunning.139 Zij kondigden bij brief van 11 juli 2011 een aantal maatregelen aan waaronder de opzet van een continue screening van medewerkers in de kinderopvang. Als er in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) van het ministerie van Veiligheid en Justitie een melding binnenkomt van een relevant strafbaar feit, bijvoorbeeld kindermisbruik, wordt de werkgever op de hoogte gesteld. In de toekomst zouden ook justitiële gegevens uit Europese lidstaten moeten kunnen worden opgevraagd, zodat wordt voorkomen dat mensen die elders in Europa zijn veroordeeld voor een zedenmisdrijf bijvoorbeeld in Nederland opnieuw met kinderen kunnen gaan werken.140 Ook wordt 3 miljoen euro extra uitgetrokken voor toezicht en handhaving in de kinderopvang. Het overgrote deel van de aanbevelingen van de Commissie Gunning is gericht op de kinderopvangorganisaties zelf. Daar ligt primair de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en kwaliteit van de kinderopvang.141 Niettemin zijn veel van de aanbevelingen van de Commissie Gunning eveneens relevant voor andere sectoren waar volwassenen met kinderen werken.142 2.8 Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Het ministerie van Economische Zaken vervult op verschillende manieren een rol in het tegengaan en voorkomen van seksueel geweld tegen kinderen. Dit gebeurt met name op het gebied van veilig internet en minderjarigen. Zo is het Diploma Veilig Internet (DVI) een gezamenlijk initiatief van het ministerie 136 Kamerstukken II 2010/11, 28 345, nr. 109. 137 Kamerstukken II 2009/10, 32 239, nr. 1. 138 Kinderdagverblijven zijn weliswaar de plaats waar de verdachte werkte, maar niet de oorzaak van seksueel misbruik van kinderen. De extra aandacht voor kinderdagverblijven is om die reden arbitrair. 139 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 117. 140 Op 29 juni 2011 hebben de lidstaten van de Europese Unie overeenstemming bereikt over de tekst van de EU-richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Vanuit Nederland zijn inspanningen gedaan om het via deze richtlijn mogelijk te maken dat structureel gegevensuitwisseling plaatsvindt over zedenmisdrijven in het buitenland, ‘Ontwikkelingen VOG’, persbericht ministerie van Veiligheid en Justitie, 21 juli 2011, zie ook §3.6. De richtlijn is nog niet van kracht, zie §1.3. 141 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 117. 142 Opmerkelijk is dat weinig aandacht is besteed aan het kinderpornografische aspect van de ontucht die Robert M. pleegde. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 108 van Economische Zaken, Stichting Kennisnet, Stichting ICTopSchool, Stichting de Kinderconsument en Stichting Technika 10 Nederland. De partijen hebben een convenant getekend en gezamenlijk een lespakket specifiek over Veilig Internet ontwikkeld.143 Het ministerie van Economische Zaken is ook in samenwerking met het ministerie van Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken in 2006 de campagne Digibewust gestart om het bewustzijn van digitale risico’s te versterken en een veilig gebruik van internet te stimuleren. In 2009 is deze campagne opnieuw gestart onder de naam ‘Digivaardig en Digibewust’.144 Eind 2009 is het, in dit hoofdstuk eerder genoemde, Platform Internetveiligheid opgericht. Dit platform is een samenwerkingsverband tussen de overheid, vertegenwoordigd door Economische Zaken en (Veiligheid en) Justitie, en marktpartijen. Het Platform heeft in 2009 onder andere gewerkt aan het organiseren van de aanpak van de verspreiding van kinderpornografie op internet.145 Hier is ook de Notice and Takedown gedragscode in opgenomen. Deze schrijft voor hoe particulieren en bedrijven in de online sector omgaan met een melding over onrechtmatige inhoud op internet, zoals kinderpornografie.146 Het ministerie van Economische Zaken stuurt sinds 1 mei 2007 het programma Nationale Infrastructuur ter bestrijding van Cybercrime (NICC) aan. Het doel van het programma NICC is één publiekprivate, geïntegreerde aanpak van veilig digitaal werken, ofwel één sluitende Nationale infrastructuur ter bestrijding van Cybercrime, waaronder kinderpornografie.147 Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft (indirect) oog voor de digitale aspecten van seksueel geweld tegen kinderen. 2.9 Conclusie Brede en smalle kaders Thans bestaan diverse kaders die (in)direct gericht zijn op het tegengaan van (seksueel) geweld – waarbinnen de vervaardiging van kinderpornografie kan plaatsvinden. Er zijn kaders die uitdrukkelijk kinderpornografie bestrijden zoals politie en justitie (smal). Er zijn ook kaders die impliciet de vervaardiging van kinderpornografie zouden kunnen bestrijden, zoals programma’s als Huiselijk Geweld en de Regionale Aanpak Kindermishandeling (breed). Maar ook binnen die brede kaders zijn verschillen waar te nemen. Het kader Huiselijk Geweld is gebaseerd op het bij elkaar brengen van organisaties op basis van inhoudelijke samenhang en kan daarmee potentiële verkokering tegengaan. Het kader Regionale Aanpak Kindermishandeling daarentegen is een territoriale indeling waarbij gestreefd wordt naar een horizontale verbinding in de regio, en waarbij centrumgemeenten de brug vormen naar de landelijke overheid. Digitale en analoge kaders De aanpak van kinderpornografie kent een smalle, justitiële, basis. Het bestrijden van seksueel geweld wordt echter wel breed uitgevoerd, namelijk mede door de programma’s Huiselijk Geweld, Seksuele Gezondheid, programma’s voor scholen, de Regionale Aanpak Kindermishandeling en het voorkomen van 143 Kamerstukken II 2005/06, 29 326, nr. 6. 144 ECP-EPN, jaarverslag 2008-2009. 145 ECP-EPN, jaarverslag 2009-2010. 146 Gedragscode Notice and Takedown, 2008. 147 NICC, 2007. De overheidsagenda 109 seksueel geweld tegen kinderen in kinderdagverblijven – hetgeen mede onder de verantwoordelijkheid valt van SZW. Nauwelijks worden elementen van de aanpak van kinderpornografie (de digitale aspecten van seksueel geweld tegen kinderen, de digitale omgeving van de vervaardiger en bezitter van kinderpornografie en de online wereld van zowel daders als slachtoffers) geïntegreerd in de programma’s ter bestrijding van seksueel geweld tegen kinderen. Het verbinden van programma’s die seksueel geweld bestrijden met de justitiële aanpak van kinderpornografie kan een effectiviteitsverhoging bewerkstelligen. Binnen kaders als Huiselijk Geweld en de Regionale Aanpak Kindermishandeling wordt bijvoorbeeld intensief samengewerkt, maar hierbij is vooralsnog nauwelijks verbinding gelegd met de aanpak van kinderpornografie. Verbinding Zolang de aanpak van kinderpornografie niet is geïntegreerd in de brede aanpak van seksueel geweld tegen kinderen is er nog niet wezenlijk sprake van een gecoördineerde aanpak van seksueel misbruik van kinderen, zoals bedoeld in het Verdrag van Lanzarote. En zolang er geen verbinding is gelegd tussen de analoge en digitale wereld waarvan voor kinderen de scheiding diffuus148 is en waar ook de scheidslijn tussen online en offline seksueel geweld vervaagt149 zijn er kanttekeningen te zetten bij de mate van bescherming van kinderen. Kinderen moeten zowel in de echte wereld als in de digitale wereld centraal staan, en voor hen is dit één wereld. 148 Zie §1.2.3. 149 Zie Tabel 1.1. 3 Uitvoering 3.1 Inleiding In Hoofdstuk 1 is ten aanzien van het fenomeen kinderpornografie de variëteit ten aanzien van daders, slachtoffers en technologie geschetst. Het beeld dat aldus ontstaat is divers. Die diversiteit van het fenomeen moet tot uitdrukking komen in beleid en uitvoering. Maar ook het feit dat kinderpornografie nauw samen hangt met, en soms onderdeel vormt van andere vormen van seksueel geweld tegen kinderen, heeft consequenties voor beleid en uitvoering Hoewel kinderpornografisch beeldmateriaal voornamelijk digitaal is, spelen dader- en slachtofferschap zich af in zowel de offline als de online wereld, waardoor het fenomeen kinderpornografie zowel een analoge als een digitale component heeft. In het vorige hoofdstuk is een overzicht gegeven van de beleidsagenda van de overheid in de afgelopen decennia. Daarin is gezocht naar de verbinding tussen de aanpak van kinderpornografie – met name gestoeld op (het huidige) artikel 240b Sr – en het beleid gericht op de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld, (al dan niet) als vorm van kindermishandeling. Beleidsmatig kent de aanpak van kinderpornografie een smalle, justitiële, basis. Het bestrijden van seksueel geweld wordt echter wel breed uitgevoerd. Elementen van de aanpak van kinderpornografie (de digitale aspecten van seksueel geweld tegen kinderen, de digitale omgeving van de vervaardiger en bezitter van kinderpornografie en de online wereld van zowel daders als slachtoffers) worden echter nauwelijks geïntegreerd in de programma’s ter bestrijding van seksueel geweld tegen kinderen. Het zoeken van de verbinding en het coördineren van de verschillende programma’s alsmede het incorporeren van de digitale component zijn echter wel noodzakelijk wil er sprake zijn van een effectief beleid inzake de (seksuele) veiligheid van kinderen. De aandacht voor de digitale component bij de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld vormt ook één van pijlers van het Verdrag van Lanzarote.1 Dit Verdrag is alomvattend en multidisciplinair van aard. Naast straf- en sanctiebepalingen bevat het Verdrag preventieve en beschermingsmaatregelen en maatregelen die zien op nationale coördinatie2 en internationale samenwerking. De toegevoegde waarde is vooral gelegen in het feit dat het Verdrag bij de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik de gevolgen van de voortschrijdende digitalisering van de 1 Dit Verdrag is voor Nederland aanleiding geweest om de zedelijkheidswetgeving aan te passen waarbij ook digitale aspecten inzake de seksuele bescherming van kinderen een relevante rol hebben gespeeld (zie §1.3 over artikel 240b Sr, corrumperen en grooming). 2 Art. 10 van het Verdrag van Lanzarote. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 112 maatschappij en ontwikkeling van de techniek in ogenschouw neemt. Het Verdrag beoogt nadrukkelijk bescherming te bieden tegen de voor kinderen negatieve effecten, zoals nieuwe verschijningsvormen van misbruik die zich in de digitale wereld voordoen.3 Op grond van dit Verdrag ligt een geïntegreerde benadering van de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen, inclusief de digitale aspecten, voor de hand. De Landelijke Expertgroep Digikids van de Nederlandse politie ziet voor de jeugdpolitie een taak in cyberspace en hanteert daarbij drie randvoorwaarden te weten bewustwording bij de politie en communicatie naar jongeren toe (digibewust), online bereikbaarheid van politie om haar kerntaken uit te voeren (digibereikbaar) en bekwaamheid bij de politie om deze taken ook daadwerkelijk online uit te kunnen voeren (digibekwaam).4 Ook andere organisaties in bijvoorbeeld de jeugdhulpverlening zouden deze digitale randvoorwaarden in hun contacten met kinderen kunnen hanteren.5 Het onderhavige hoofdstuk beschrijft de uitvoering van de aanpak van kinderpornografie deels bezien vanuit de bredere focus van bescherming van kinderen tegen seksueel geweld. In de uitvoering is een aantal processen te onderscheiden die achtereenvolgens worden beschreven. De volgorde waarin deze processen worden beschreven hangt samen met de bevindingen uit Hoofdstuk 1. Hierin zijn immers de verschillende stadia van dader- en slachtofferschap en modus operandi om materiaal te vervaardigen en te verkrijgen beschreven. Deze processen in de aanpak van kinderpornografie zijn in elk stadium van dader- en slachtofferschap te herkennen. Zo richten primaire en secundaire preventieprojecten zich op het voorkomen van dader- en slachtofferschap en materiaal, nog voordat er strafbare handelingen zijn verricht (§3.2). Wanneer (voorbereidende) handelingen worden gesignaleerd, moeten dader- en slachtofferschap en materiaal worden gemeld bij de relevante instanties (§3.3) Vervolgens wordt de repressieve aanpak beschreven: opsporing (§3.4), vervolging en berechting (§3.5) en nazorg voor en toezicht op daders, waarbij de nadruk ligt op de veroordeelde zedendelinquenten (§3.6). Nazorg en toezicht staan niet alleen ten dienste van de persoon van de dader zelf, maar ook van de veiligheid van de samenleving en de voorkoming van nieuw slachtofferschap. In de paragrafen waarin het repressieve proces wordt beschreven zijn kinderpornografische aspecten het meest uitgewerkt. Dat is niet verwonderlijk daar voor politie, OM, ZM en (deels) reclassering per definitie artikel 240b Sr uitgangspunt van handelen is. In §3.7 komt de hulpverlening aan slachtoffers aan bod. In dit proces gaat het om de zorg voor slachtoffers van kinderpornografie. Dit betreft hulpverlening voor de gevolgen van seksueel misbruik van minderjarigen en van de vormen van online seksueel geweld, waaronder het verspreiden, bezitten en bekijken van beeldmateriaal dat van hen is gemaakt. Lanzarote Over vrijwel alle processen zoals in de navolgende paragrafen beschreven is wel een aanwijzing te vinden in het Verdrag van Lanzarote. Het Verdrag hanteert daarbij een aantal beginselen die 3 Uitvoering van het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58), Kamerstukken II 2008/09, 31 810, nr.3. 4 ‘Subsidieaanvraag ten behoeve van Plan van aanpak ‘Naar een digibekwame politiële jeugdtaak’, Expertgroep Digikids, 19 augustus 2011 (niet openbaar). 5 Zie voor een beschrijving van de werkwijze §3.8.3.1. Uitvoering 113 gelijkelijk van toepassing zijn op alle in het Verdrag genoemde vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, inclusief kinderpornografie. Ten aanzien van de bejegening van slachtoffers betekent dit dat voorkomen moet worden dat een slachtoffer opnieuw slachtoffer wordt.Ditis met name relevant voor kwesties als het beschermen van de identiteit van het slachtoffer bij aangifte kinderpornografie (§3.5.2): “Each Party shall adopt a protective approach towards victims, ensuring thatthe investigations and criminal proceedings do not aggravate the trauma experienced by the child and that the criminal justice response is followed by assistance, where appropriate.”6 In de meeste paragrafen zal dan ook worden gerefereerd aan de artikelen en de beginselen van het Verdrag. Ook wordt nagegaan in hoeverre er verbindingen bestaan tussen deze verschillende processen. Kinderpornografie moet, zoals gezegd, worden gezien in de bredere context van seksueel geweld tegen kinderen. Daarom worden de processen waar nodig ook in deze ruimere context bezien. In dit hoofdstuk is dan ook niet alleen gekeken naar specifieke interventies inzake kinderpornografie, maar ook naar de mate waarin bij huidige interventies inzake seksueel geweld tegen kinderen rekening wordt gehouden met een eventueel kinderpornografische context. Voor sommige onderdelen is het niet goed mogelijk om binnen de brede context van seksueel geweld tegen kinderen expliciet te onderscheiden naar kinderpornografie. Kinderpornografie is per definitie grensoverschrijdend. Het is dan ook essentieel dat internationaal samenwerking wordt gezocht. In de paragraaf opsporing wordt hier aandacht aan besteed en worden ook aanbevelingen gedaan met betrekking tot het maken van nadere afspraken. Daarnaast wordt in andere landen vergelijkbare problematiek gezien. In dit hoofdstuk zal nader op een aantal buitenlandse voorbeelden worden in gegaan en zal de relevantie van die voorbeelden voor de Nederlandse praktijk worden toegelicht. Tot slot wordt nog speciale aandacht besteed aan publiekprivate samenwerking, onmisbaar in de aanpak van kinderpornografie (§3.8). In deze paragraaf wordt beschreven welke initiatieven op dit terrein al vruchtbaar zijn gebleken en hoe de samenwerking zich verder zou kunnen ontwikkelen. Kinderpornografie speelt zich in belangrijke mate af op internet en internet is vooral het domein van de private sector. 6 Art. 30 Verdrag van Lanzarote. Zie ook art. 31 van het Verdrag: “Each Party shall take the necessary legislative or other measures to protect the rights and interests of victims, including their special needs as witnesses, at all stages of investigations and criminal proceedings, in particular by: […] c protecting their privacy, their identity and their image and by taking measures in accordance with internal law to prevent the public dissemination of any information that could lead to their identification;” en “ e enabling them, in a manner consistent with the procedural rules of internal law, to be heard, to supply evidence and to choose the means of having their views, needs and concerns presented, directly or through an intermediary, and considered”. Zie ook §3.5.2. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 114 3.2 Preventie 3.2.1 Inleiding Preventie van kinderpornografie hangt evident nauw samen met de preventie van seksueel misbruik van kinderen.7 Zonder seksueel misbruik van kinderen kan kinderpornografie immers niet worden vervaardigd.8 Onderhavige subparagraaf gaat over preventie. Hoewel ook zal worden gekeken naar preventie van seksueel misbruik van kinderen, zal de nadruk liggen op preventie van kinderpornografie.9 Over de belangrijkste doelstelling van preventie van seksueel misbruik van kinderen lijkt geen discussie te bestaan: voorkomen dat potentiële daders voor het eerst een kind seksueel misbruiken. Potentiële daders en slachtoffers lijken dan ook de meest voor de hand liggende doelgroepen voor preventie van seksueel misbruik van kinderen. Echter, aangezien seksueel misbruik van kinderen plaatsvindt binnen, en beïnvloed wordt door specifieke situationele contexten en sociale ecosystemen, wordt in de literatuur uitgegaan van een brede benadering van preventie van seksueel misbruik van kinderen.10 Dit leidt tot vier doelgroepen voor preventie: daders, slachtoffers, situaties en gemeenschappen. Smallbone et al. beschrijven binnen elke doelgroep drie preventieniveaus.11 Primaire preventie is gericht op het voorkomen van dader- en slachtofferschap door algemene voorlichting en bewustwording. Primaire preventie richt zich op elk van de vier doelgroepen als geheel. Bij secundaire preventie daarentegen, gaat het binnen de vier doelgroepen specifiek over die individuen, groepen en plaatsen die risico vormen.12 In vergelijking met primaire preventie heeft secundaire preventie (in theorie) als voordeel dat de middelen gericht zijn op personen en situaties die deze middelen nodig hebben.13 Bij tertiaire preventie tenslotte gaat het om interventies met personen, groepen en situaties nadat seksueel misbruik reeds heeft plaatsgevonden.14 Tertiaire preventie is gericht op het voorkomen dat misbruik zal continueren of zich zal herhalen. Maatregelen binnen tertiaire preventie zien bijvoorbeeld op vroegsignalering en het beperken van schade bij slachtoffers. Aangezien de indeling in drie preventieniveaus gebruikelijk is binnen de criminologie, zal deze indeling in onderhavige rapportage ook het uitgangspunt zijn, zij het dat dat in deze subparagraaf zal worden beperkt tot het bespreken van de primaire en secundaire preventie binnen de vier genoemde doelgroepen. Hiermee is deze paragraaf dus uitsluitend gericht op preventie ten aanzien van personen en situaties waar seksueel misbruik nog niet heeft plaatsgevonden. Waar tertiaire preventie vooral is gericht op signalering en nazorg en toezicht, zullen maatregelen die onder dit preventieniveau vallen behandeld worden in §3.3 en §3.6. Hoewel er redelijk veel aandacht is voor preventie van seksueel misbruik van kinderen, 7 Zie art.4 Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58; Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3, p.5. 8 Hierop bestaan enkele uitzonderingen, zo is bij virtuele kinderpornografie en sexting niet altijd sprake van seksueel misbruik. Zie Zie §1.3 en §1.4.3. 9 Hiermee wordt gedoeld op preventie van kinderpornografie in de ruimste zin van het woord: zowel preventie dat kinderen slachtoffer worden van kinderpornografie als preventie van het vervaardigen, verspreiden, bezit, etc. van kinderpornografie. 10 Smallbone e.a., 2008 p.198. 11 Smallbone e.a., 2008, hoofdstuk 10. 12 Smallbone e.a., 2008, p.48. 13 Smallbone e.a., 2008, p.204. 14 Smallbone e.a., 2008, p.49. Uitvoering 115 is van veel preventieve maatregelen niet bekend in hoeverre zij dergelijk misbruik daadwerkelijk voorkomen. De grootste uitdaging ten aanzien van preventie van seksueel misbruik van kinderen lijkt te liggen in de vertaling van kennis en expertise naar evidence-based preventiebeleid.15 In onderhavige subparagraaf zal ten aanzien van elk van de vier preventiedoelgroepen, te weten daders, slachtoffers, situaties en gemeenschappen, een aantal preventiemaatregelen – zowel gericht op de reële als op de virtuele wereld – besproken worden. Vanzelfsprekend zijn deze preventiemaatregelen breder dan het voorkomen van kinderpornografie, zij zijn in de meeste gevallen gericht op preventie van seksueel misbruik van kinderen. Hier kan kinderpornografie een component van zijn. Bij de te bespreken preventieve maatregelen zal in het bijzonder worden gekeken naar het (bewezen) preventieve effect ervan. 3.2.2 Preventie gericht op daders16 Strafbaarstelling van kindermisbruik en kinderpornografie is een vorm van primaire preventie ten aanzien van daders. Het preventieve effect van het verhogen van strafmaxima is echter niet aangetoond.17 Voor veel potentiële daders kan het onmiddellijke vooruitzicht op bevrediging van hun behoeften immers veel dwingender zijn dan het verre en onzekere risico van strafrechtelijke sanctionering.18 Bovendien wanen ervaren kinderpornografieverzamelaars zich onaantastbaar, schatten zij de pakkans in als laag en hebben zij een lage dunk van (de kwaliteit van) opsporingsinstanties.19 Veel preventieve maatregelen zijn gericht op tertiaire preventie van daders.20 Hierbij valt te denken aan vervolging, bestraffing21 en voorkomen van recidive. Het belangrijkste doel van deze tertiaire preventie is het voorkomen dat reeds bekende daders hun activiteiten voort kunnen zetten, dan wel deze opnieuw kunnen plegen. Interventies gericht op het voorkomen van recidive worden besproken in §3.6. Bij secundaire preventie ligt de nadruk op personen die een verhoogd risico lopen op het plegen van seksueel misbruik van kinderen, maar die nog geen misbruik hebben gepleegd. Problematisch aan preventiemaatregelen gericht op daders is dat de focus op reeds veroordeelde daders ten koste lijkt te gaan van preventie ten aanzien van personen die een verhoogd risico lopen om voor het eerst een seksueel delict tegen kinderen te plegen, maar die dit nog niet hebben gedaan.22 In antwoord op Kamervragen23 over dit onderwerp haalde de minister van VWS een uitspraak aan van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), dat constateerde dat de hulpverlening die er nu is, voornamelijk op 15 O.a. Smallbone e.a., 2008, p.215; Finkelhor, 2009, pp.169-188; interview met Clemens Hosman in Movisie, Experts over ontwikkelingen en trends in seks en seksueel geweld (2010), pp.82-83. 16 Artikel 7 van het Verdrag van Lanzarote verplicht verdragspartijen om te waarborgen dat personen die vrezen dat zij een van de in het Verdrag omschreven misdrijven zullen begaan, toegang hebben tot interventiemaatregelen, zie Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58; Kamerstukken II 2008/09, 31808, nr. 3, pp. 6; zie ook §3.3.1. 17 Finkelhor, 2009, pp.175-176; Smallbone e.a., 2008, p.200. 18 Smallbone e.a., 2008, p.200. 19 Jenkins, 2001, pp.14-15. Zie ook §1.4.2. 20 Zie §1.4.2 voor meer informatie over daders. 21 Vervolging en berechting worden besproken in §3.6. 22 Smallbone e.a., 2008, p.205; Finkelhor, 2009, p.169. 23 Kamerstukken II 2010/11, 1801 en Kamerstukken II 2010/11, 1802. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 116 gang komt wanneer een pedofiel24 al in de fout is gegaan. “Hulpverlening kan in een vroeg stadium veel leed voorkomen, zowel bij de slachtoffers als bij de daders”, aldus de directeur van het NIP.25 De minister van VWS gaf hierop aan dat hoewel deskundige hulp beschikbaar is voor pedofielen die niet op forensische titel deze zorg krijgen, het in de praktijk zeer lastig blijkt om deze doelgroep in behandeling te krijgen vanwege het “enorme taboe” rond deze stoornis.26 Hoewel de huidige preventiemaatregelen in Nederland (nog) niet zijn gericht op deze risicogroepen, zijn er wel plannen om een drietal secundaire preventiemaatregelen gericht op daders in te voeren in Nederland. In onderhavige subparagraaf worden deze mogelijke maatregelen besproken. Hulplijnen In het Verenigd Koninkrijk en Ierland kunnen volwassenen die zich zorgen maken over hun eigen of andermans seksuele gedachten of gedrag de anonieme hulplijn (telefoon en e-mail) van de in §3.3.1.1 beschreven organisatie Stop it Now! raadplegen voor hulp en advies. Bijna een kwart27 van de cliënten van Stop it Now! die voor zichzelf bellen heeft nog geen zedendelict (online of offline) gepleegd.28 Voor deze cliënten wordt een advies op maat tot stand gebracht, gericht op het voorkomen dat kinderen seksueel worden misbruikt of dat online gedrag uit de hand loopt. Het feit dat 85% van deze potentiële misbruikers niet in beeld is bij de autoriteiten29 onderstreept het belang van een dergelijke anonieme hulplijn voor deze risicogroep. Forensische kliniek De Waag en het Meldpunt Kinderporno op Internet zijn voornemens om begin 2012 het Britse concept in Nederland te introduceren.30 Evenals in Groot-Brittannië moeten een anonieme hulplijn en therapeutische sessies voorkomen dat potentiële daders in de fout gaan. Voorkomen daderschap bij minderjarige slachtoffers Daders van seksueel misbruik van kinderen zijn in een aantal gevallen zelf in het verleden slachtoffer geweest van misbruik. Hulpverlening aan seksueel misbruikte jongens kan derhalve een belangrijke rol spelen bij secundaire preventie van daders.31 In het Eerste voortgangsbericht aanpak kinderpornografie, maart 2011,32 schreef de minister van Veiligheid en Justitie dat het meer tijd vergt om uit te zoeken in 24 Zie §1.4.2 over het onderscheid tussen pedofilie en pedoseksualiteit. 25 Zie website NIP, www.psynip.nl/nieuwsberichten/website/hulpverlening-aan-pedofielen-schiet-te-kort (geraadpleegd op 10 augustus 2011). 26 Kamerstukken II 2010/11, 1802. Overigens lijkt er geen beleid te bestaan om personen met een seksuele voorkeur voor kinderen die nog geen misbruik hebben gepleegd te bereiken en te behandelen. 27 Van de volwassenen die over zichzelf belden in de periode juni 2005 tot en met november 2009, gaf 23% aan nog geen seksueel delict te hebben gepleegd. Van deze groep maakte 19% zich zorgen over zijn offline gedrag (hands-on seksueel misbruik van kinderen), en 4% over zijn gedrag op internet (kinderpornografie). Stop it Now! Helpline Report 2005-2009. 28 Zie voor een nadere beschrijving §1.2.2. 29 Stop it Now!, 2010, p.17. 30 Mondelinge informatie Meldpunt Kinderporno op Internet, 17 maart 2011; mondelinge informatie Stop it Now!, werkbezoek 9 maart 2011; Ministerie van Justitie, Eerste voortgangsbericht 2011 over de aanpak van kinderpornografie, 4 maart 2011; Preventieve hulp voor potentiële pedoseksueel, Algemeen Dagblad, 28 juni 2011. 31 Smallbone e.a., 2008, p.205. 32 De voortgang in de aanpak van kinderpornografie, 4 maart 2011. Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 86. Uitvoering 117 hoeverre in de behandeltrajecten van minderjarige slachtoffers expliciet de preventie van de ontwikkeling van daderschap aan bod komt. Verklaring Omtrent het Gedrag33 Personen die met kinderen willen werken, moeten vaak een verklaring omtrent het gedrag (VOG) en referenties overleggen.34 De Commissie Gunning, die onderzoek deed naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak, constateerde dat er onvoldoende zorgvuldig gescreend wordt bij nieuwe medewerkers.35 De Commissie ziet op een aantal punten mogelijkheden om deze procedure verder aan te scherpen.36 Voorbeelden zijn het checken van diploma’s en het verplicht natrekken van referenties. De Brancheorganisatie Kinderopvang ontwikkelt op het moment van schrijven een procedure, waarin opgenomen is aan welke voorwaarden de selectie van een kandidaat zou moeten voldoen.37 Eén van de voorwaarden zal zijn dat altijd navraag wordt gedaan bij referenties van vorige werkgevers, stageplaatsen of opleidingen. Ten aanzien van de VOG beveelt de Commissie aan om tweejaarlijks een geactualiseerde VOG te vragen van alle medewerkers.38 In hun brief van 11 juli 2011 gaven de ministers van SZW en Veiligheid en Justitie echter te kennen dat het kabinet een vorm van screening prefereert waarbij continu wordt bekeken of op de naam van een medewerker in de kinderopvang een nieuw, relevant strafbaar feit in het Justitiële Documentatie Systeem is bijgeschreven.39 De wijze en vorm van screening werden op het moment van schrijven van deze rapportage nog onderzocht door het kabinet in samenspraak met de kinderopvangbranche. Door de Commissie Gunning werd tevens aan de minister van Veiligheid en Justitie aanbevolen om de mogelijkheden te onderzoeken om veroordelingen wegens strafbare feiten in het buitenland toegankelijk te maken voor de VOG.40 Op basis van deze aanbeveling werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op Europees niveau gepleit voor een gezamenlijke aanpak om de uitwisseling van informatie te verbeteren. In het akkoord over de richtlijn ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen werd opgenomen dat informatie over veroordelingen ook over de grens heen wordt uitgewisseld.41 33 Zie ook §3.6.3.2; Art. 5 lid 3 van het Verdrag van Lanzarote verplicht verdragspartijen om ervoor te zorgen dat personen die zijn veroordeeld wegens seksueel misbruik van kinderen geen toegang hebben tot beroepen waarbij sprake is van regelmatig contact met kinderen, zie Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58; Kamerstukken II 2008/09, 31808, nr. 3, pp. 5-6. 34 Vanaf 1 januari 2012 stelt de Stichting Beroepsbeoefenaren Natuurlijke Gezondheidszorg (RBNG) een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) verplicht voor alle 8000 therapeuten die in haar register zijn opgenomen. Zonder die verklaring worden therapeuten niet ingeschreven in het RBNG-register en vergoeden zorgverzekeraars de behandeling niet. Directe aanleiding voor de maatregel is volgens de directeur de Amsterdamse zedenzaak rondom kinderdagverblijf Het Hofnarretje, bron ANP, 5 september 2011. 35 Gunning e.a., 2011, p.11. 36 Gunning e.a., 2011, pp.139 en 146. 37 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr.117. 38 Gunning e.a., 2011, p.146. 39 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr.117. 40 Gunning e.a., 2011, p.146. 41 Europees akkoord informatie-uitwisseling seksueel kindermisbruik, www.rijksoverheid.nl, 29 juni 2011; Europees akkoord over informatie pleger zedenmisdrijf kinderen, Blik op Nieuws, 29 juni 2011. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 118 3.2.3 Preventie gericht op slachtoffers Primaire en secundaire preventiestrategieën zijn gericht op het minimaliseren van het risico dat kinderen slachtoffer worden van seksueel misbruik. Het Verdrag van Lanzarote verplicht verdragspartijen om kinderen voorlichting te geven over de gevaren van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik en kinderen op die wijze weerbaar te maken en te beschermen.42 Over de effectiviteit van preventieprogramma’s voor potentiële slachtoffers van seksueel misbruik is niet zo veel bekend.43 Hoewel onderzoeken naar de effectiviteit van preventieprogramma’s veelal uitwijzen dat de kennis en het bewustzijn van kinderen zijn toegenomen, is er weinig bewijs dat preventieprogramma’s het gedrag van kinderen daadwerkelijk veranderen.44 Bovendien wordt in de sociale wetenschap kritiek geuit op het feit dat de verantwoordelijkheid voor preventie van seksueel misbruik bij kinderen wordt gelegd.45 Smallbone et al. concluderen dat uiteindelijk volwassenen verantwoordelijkheid moeten dragen voor de veiligheid van kinderen.46 Preventie gericht op ouders van zeer jonge kinderen Een aandachtspuntten aanzien van preventie van seksueel misbruik van kinderen betreft de doelgroep nul- tot zesjarigen.47 Deze doelgroep is te jong om preventieprogramma’s op te richten.48 Preventie van misbruik van deze kwetsbare groep jonge kinderen kan zich bijvoorbeeld in plaats van op de potentiële slachtoffers richten op de ouders.De Commissie Gunning, die onderzoek deed naar misbruik op kinderdagverblijven, deed enkele aanbevelingen aan ouders, zoals het screenen en navragen van referenties van oppassers via internetoppascentrales.49 Daarnaast deed de Commissie de aanbeveling om voorlichtingsmateriaalte ontwikkelen voor ouders, gericht op onder andere het voorkomen van misbruik van hun kind.50 Hoewel de Commissie Gunning zich uitsluitend richtte op kinderdagverblijven zijn veel van de aanbevelingen ook relevant voor andere sectoren waar volwassenen met kinderen werken. De meeste preventieprogramma’s gericht op kinderen hebben tot doel hen drie zaken te leren: 1) definities van seksueel misbruik en het vermogen om seksueel ongewenst gedrag te herkennen; 2) strategieën om risicovolle situaties te vermijden en om weerstand te bieden tegen seksuele avances van daders; 3) de boodschap dat slachtoffers een volwassene in vertrouwen moeten nemen over grensoverschrijdend gedrag of seksueel misbruik.51 42 Art. 6 van het Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58; Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3, p.6. 43 Zie o.a. Finkelhor, 2009, Smallbone e.a., 2008, Quayle e.a., 2008, Kaufman e.a., 2006, Interview Hosman in Movisie (2011), p.82. 44 Quayle e.a., 2008, pp.95-96; Smallbone e.a., 2008, p.37. 45 Smallbone e.a., 2008, pp.140-142. 46 Smallbone e.a., 2008, p.137. 47 Zie ook §1.4.3 over zeer jonge slachtoffers van kinderpornografie. 48 Zie ook Simon & Zgoba, 2006, p.86. 49 Gunning e.a., 2011, p.143. 50 Gunning e.a., 2011, p.150. 51 Smallbone e.a., 2008, p.138. Uitvoering 119 Preventie in de reële wereld Uit een inventarisatie van bestaande initiatieven en projecten op het terrein van seksuele weerbaarheid door het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV) en de Rutgers Nisso Groep, komt naar voren dat er in Nederland een groot en redelijk divers aanbod bestaat van interventies op het gebied van seksuele weerbaarheid met een landelijke, regionale of lokale uitstraling.52 De interventies zijn meestal breed georiënteerd op weerbaarheid, maar opvallend is dat bijna geen enkele van de 79 onderzochte projecten53 expliciet gericht is op preventie van seksuele dwang en seksueel geweld.54 Het is bovendien niet altijd duidelijk of de projecten ook expliciet gedragsveranderingen beogen.55 Het IIAV en de Rutgers Nisso Groep bevelen dan ook aan dat speciaal aandacht moet worden gegeven aan seksuele weerbaarheid, waarbij bij voorkeur moet worden ingezet op het oefenen van gedragsveranderingen.56 Preventie in de virtuele wereld In haar jaarverslag van 2008 signaleerde Meldpunt Kinderporno op Internet een tendens dat kinderen zichzelf in toenemende mate slachtoffer maken, bijvoorbeeld door het maken en versturen van seksueel getinte foto’s of videobestanden via telefoon of internet.57 Het Meldpunt deed tevens onderzoek naar het chatgedrag onder 1000 jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Hoewel de onderzochte jongeren aangaven op de hoogte te zijn van de gevaren van chatten met onbekenden, gaf 18% van de jongens en 23% van de meisjes aan wel eens in het echt te hebben afgesproken met iemand die ze via internet hadden leren kennen.58 Het feit dat jongeren wel bekend zijn met de gevaren van chatten, maar hier niet altijd naar handelen, sluit aan bij uitkomsten van andere onderzoeken naar de preventieve werking van voorlichtingscampagnes waaruit blijkt dat er weinig bewijs is voor gedragsbeïnvloeding.59 Dat preventieprogramma’s gericht op seksuele weerbaarheid zich (ook) op online gedrag van kinderen en jongeren moeten richten is evident. Van de 79 door IIAV en Rutgers Nisso Groep onderzochte interventies waren echter slechts zeven projecten gericht op mediawijsheid.60 Projecten op het gebied van mediawijsheid hebben twee aandachtsgebieden: 1) jongeren bewust maken van geseksualiseerde beel52 Meulmeester e.a., 2008. Zie voor een overzicht van actuele beleidsprogramma’s §2.4 en verder. 53 Het betreffen 35 generieke projecten en interventies waar de preventie van seksuele dwang een substantieel of herkenbaar onderdeel van uitmaakt, en 44 specifieke interventies die gericht zijn op een specifieke doelgroep of een specifiek onderdeel van seksuele dwang. 54 Meulmeester e.a., 2008, pp.105-106. 55 Quayle e.a., 2008, pp.95-96 en Smallbone e.a., 2008, p.137 komen tot dezelfde conclusie ten aanzien van preventieprojecten in het buitenland. 56 Meulmeester e.a., 2008, p.106. 57 Meldpunt Kinderporno op Internet, 2009, p.24. Zie ook §1.4.3 voor meer informatie over het fenomeen sexting. 58 Meldpunt Kinderporno op Internet, 2009. 59 Quayle e.a., 2008 halen drie studies aan waaruit blijkt dat kennis weliswaar vergroot is dankzij de betreffende preventieprogramma’s, maar dat het gedrag van de jongeren niet beïnvloed is, pp.95-96. 60 Dit betreffen de websites: www.mediawijsheidkaart.nl, www.kinderconsument.nl, de subpagina ‘Veiligheid’ van www.kennisnet.nl, www.surfsafe.nl, www.iksurfveilig.nl (geraadpleegd 22 augustus 2011), en het lespakket ‘Online grooming’ van stichting k.o.e.i.. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 120 den en ze daartegen weerbaarder maken, en 2) seksuele weerbaarheid, preventie van cyberseks, dating en online grooming.61 Drie van deze zeven projecten behandelen de bewustwording van geseksualiseerde beelden.62 In het rapport wordt de vraag gesteld of niet meer interventies gericht zouden moeten zijn op het gebruik van de nieuwe media en de risico’s die dat voor jongeren met zich meebrengt.63 Het ligt voor de hand deze vraag positief te beantwoorden. Gezien het feit dat internet een belangrijk deel uitmaakt van de leefwereld van kinderen en jongeren lijkt het logisch dat preventieprojecten op het gebied van seksueel geweld ook nadrukkelijk de gevaren van online gedrag – waaronder kinderpornografie – behandelen.64 De politie en de Kindertelefoon hebben eerste stappen ondernomen om herkenbaar online aanwezig te zijn en onder andere voorlichting te geven omtrent internetveiligheid (§3.8.3.1). Andere organisaties die een rol hebben in de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld zouden ook samenwerkingsverbanden met private partijen kunnen aangaan om voorlichting aan kinderen te kunnen geven. 3.2.4 Situationele preventie Situationele preventie heeft tot doel ongewenst gedrag binnen bepaalde situaties te elimineren of te verminderen door elementen die wangedrag stimuleren of toestaan te identificeren en te wijzigen.65 Voor veel daders is een van de belangrijkste redenen om kinderen te misbruiken dat zij de mogelijkheid daartoe hebben.66 Bij situationele preventie gaat het er om deze mogelijkheid weg te nemen of te verminderen. Seksueel misbruik van kinderen vindt over het algemeen plaats binnen drie soorten omgevingen: in de publieke ruimte, binnen een institutioneel kader (kinderdagverblijf, voorzieningen voor jeugdzorg en pleegzorg, sportclub), en in de huiselijke sfeer.67 Publieke ruimtes waar potentieel kinderen kunnen worden misbruikt betreffen openbare toiletten, geïsoleerde plekken, winkelcentra, zwembaden, parken, speeltuinen, scholen en speelhallen.68 Wanneer het echter gaat om kinderpornografie, is internet de belangrijkste publieke ruimte waar dit delict zich kan afspelen. Internet is vooral het domein van de private sector. Om seksueel misbruik van kinderen via internet te voorkomen is publiekprivate samenwerking dan ook essentieel. Voorbeelden van situationele preventiemethodieken gericht op internet zijn onder andere taalfilters. In §3.8 worden deze en andere vormen van online preventie, dikwijls binnen een kader van publiekprivate samenwerking, verder uitgediept. Aangezien de omstandigheden binnen het institutionele kader het meest geschikt zijn voor situationele preventie69 zal op deze vorm van situationele preventie uitgebreider worden ingegaan. 61 Meulmeester e.a., 2008, p.15. 62 Meulmeester e.a., 2008, p.96. 63 Meulmeester e.a., 2008, p.97. 64 Zie §2.8 voor campagne ‘Digivaardig en Digibewust’. 65 Smallbone e.a., 2008, p.155. 66 Smallbone e.a., 2008, p.160. Zie ook §1.4.2 over het onderscheid tussen preferentiële en situationele plegers. 67 Smallbone e.a., 2008, p.161. 68 Smallbone e.a., 2008, p.163. 69 Smallbone e.a., 2008, p.202. Uitvoering 121 Situationele preventie binnen een institutionele context70 Organisaties die zich specifiek op kinderen richten passen binnen het institutionele kader. Voorbeelden zijn sportclubs, kinderdagverblijven, scholen en jeugdgevangenissen. Daders binnen de institutionele context71 zijn meestal vrijwilligers of medewerkers van de betreffende organisatie.72 De Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk, in samenwerking met Movisie, NOC*NSF en Scouting Nederland ontwikkelde de ‘Toolkit in veilige handen’ over preventie van seksueel misbruik van minderjarigen in het vrijwilligerswerk.73 De toolkit bevat een 13-stappenplan om organisaties veilig te maken. Veel van de dertien stappen zijn gericht op situationele preventie, zoals het invoeren van een gedragscode, het opstellen van een risicoanalyse en het creëren van een veilige omgeving. De toolkit kan gratis worden gedownload en bevat ondermeer een modelgedragscode. In deze modelgedragscode wordt expliciet verwezen naar de strafbaarstelling van kinderpornografie.74 Beeldmateriaal De Commissie Gunning constateerde ondermeer dat er in de kinderdagverblijven teveel mogelijkheden zijn voor volwassenen om zich met kinderen af te zonderen.75 Hiertoe doet zij een aantal aanbevelingen dat past binnen de institutionele context. Zo stelt zij voor dat kinderdagverblijven een gedragscode opstellen, waarin onder meer is opgenomen dat foto’s uitsluitend worden bewerkt op en verspreid vanuit de computer op het kinderdagverblijf, via een beveiligde internetapplicatie, en dat ouders schriftelijk toestemming moeten geven voor het gebruik van foto’s van hun kind.76 De Commissie is geen voorstander van het structureel inzetten van camera’s in groepsruimtes, enerzijds omdat hierdoor de spontaniteit in omgang tussen medewerkers en kinderen kan verdwijnen en niet alle hoeken met een camera bereikt 70 Art. 6 van het Verdrag van Lanzarote roept verdragspartijen op om de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid ter bestrijding van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen, Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58; Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3, p.6. 71 Hier valt pleegzorg ook onder. Voor meer informatie over seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen en in de pleegzorg, zie de voortgangsberichten van de Commissie-Samson: www.onderzoekseksueel-kindermisbruik.nl/documenten/ (geraadpleegd 22 augustus 2011). In haar vierde openbaar bericht constateerde Samson onder meer: “Plegers van het seksueel misbruik zijn in instellingen overwegend de professionals en in pleeggezinnen de pleegvaders.” Zie Samson (2011), Vierde openbaar bericht, p.3. 72 Smallbone e.a., 2008, p.167. 73 Zie website In veilige handen, www.inveiligehanden.nl (geraadpleegd 1 juli 2011). 74 Zie website Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk, www.nov.nl/NOV/docs/In_veilige_handen/In-veilige-handen-2/Bijlage6-InVeiligeHanden-modelgedragscode-medewerkers.pdf (geraadpleegd 1 juli 2011). 75 Gunning e.a., 2011, p.11. Deze conclusie heeft betrekking op de betreffende Amsterdamse kinderdagverblijven. Echter, de aanbevelingen van de Commissie Gunning zijn gericht op de gehele kinderopvangsector: “De opdracht aan de onderzoekscommissie is om alle feiten en omstandigheden te onderzoeken met betrekking tot de vraag hoe het (mogelijke) misbruik van kinderen in de betreffende kinderdagverblijven en via de betreffende internetoppascentrale(s) heeft kunnen plaatsvinden. Het onderzoek zal zich tevens richten op de kinderopvang in het algemeen.” Gunning e.a. 2011, p.9. 76 Gunning e.a., 2011, p.147. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 122 kunnen worden, anderzijds omdat camera’s een extra risico kunnen vormen als de beelden in verkeerde handen vallen.77 Vierogenprincipe Een van de aanbevelingen van Gunning et al. betreft het aanscherpen van de beroepskracht-kindratio. De Commissie constateert dat de aanwezigheid van één volwassene op de groep een groot risico vormt voor de veiligheid van kinderen.78 In het huidige systeem is het echter mogelijk om een aantal uren per dag af te wijken van de regel dat er twee beroepskrachten op een groep werken. Concreet wordt aanbevolen dat er altijd twee volwassenen zijn die de kinderen in een groep kunnen zien of horen.79 Manieren om het vierogenprincipe verder kracht bij te zetten zijn het wegnemen van bouwkundige beletselen, bijvoorbeeld door het plaatsen van glazen wanden in groepsruimtes. Hierbij moet worden aangetekend dat het van belang is een goede balans te vinden tussen de voordelen van dit soort preventieve maatregelen, afgezet tegen het risico van ongegronde verdachtmakingen over fysiek en emotioneel contact tussen volwassenen en kinderen.80 De Commissie Gunning beveelt ook aan om permanent een babyfoon in de slaapruimtes te plaatsen, ook wanneer een medewerker bij de kinderen blijft.81 Registratiesysteem Eind juni 2011 ging het College Bescherming Persoonsgegevens akkoord met een registratiesysteem voor leden van vrijwilligersorganisaties die gesanctioneerd zijn wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag.82 Met het registratiesysteem kunnen organisaties voorkomen dat mensen van de ene naar de andere organisatie overstappen, wanneer ze betrapt zijn op seksueel misbruik. Het registratiesysteem vormt een aanvulling op de verklaring omtrent het gedrag83 aangezien het registratiesysteem iedereen meldt waartegen maatregelen zijn getroffen, ook wanneer ze geen strafbare feiten gepleegd hebben.84 Ook de Commissie Gunning boog zich over de mogelijkheden van een risicoregister, maar dan gericht op kinderdagverblijven. In een dergelijk register zouden bijzonderheden zoals ontslag bij een kinderdagverblijf en klachten of meldingen die in verband kunnen worden gebracht met seksueel misbruik worden opgenomen.85 Een dergelijk register komt derhalve grotendeels overeen met het registratiesysteem voor vrijwilligersorganisaties. Aan een registratiesysteem of register zijn ook nadelen verbonden. Zo kan het register false positives bevatten, terwijl het tegelijkertijd geen sluitende garantie biedt dat iedere persoon die een risico vormt in het register is opgenomen. Ondanks deze nadelen acht de Commissie de preventieve effecten van een dergelijk register van zodanig belang dat zij toch nader onderzoek aanbeveelt.86 77 Gunning e.a., 2011, p.148. 78 Gunning e.a., 2011, p.137. Zie ook Smallbone e.a., 2008, p.169; Gallagher, 2000. 79 Gunning e.a., 2011, p.143. Dit wordt ook wel het vierogenprincipe genoemd, zie pp.136-137. 80 Zie ook Smallbone e.a., 2008, p.169. 81 Gunning e.a., 2011, p.148. 82 Voor meer informatie over het registratiesysteem, zie website NOV, www.nov.nl/125504/def/ (geraadpleegd 1 juli 2011). 83 Over de verklaring omtrent gedrag, zie §3.2.2. 84 Deelnemende organisaties dienen een tuchtreglement te hebben. Voor meer informatie over het tuchtrecht voor sportclubs vrijwilligersorganisaties zie website NOV, www.nov.nl/125503/def/ (geraadpleegd 1 juli 2011). 85 Zie ook Smallbone e.a., 2008, p.206 over de voordelen van een dergelijk register. 86 Gunning e.a., 2011, p.146. Uitvoering 123 3.2.5 Publieke preventie87 Bewustwordingscampagnes en voorlichting zijn de belangrijkste vormen van primaire publieke preventie.88 Uit evaluaties van publieke bewustwordingscampagnes blijkt dat de betreffende doelgroepen zich al zeer bewust waren van het feit dat seksueel misbruik een serieus maatschappelijk probleem is, maar dat er weinig kennis was over hoe seksueel misbruik van kinderen gedefinieerd en herkend kan worden, en wat men kan doen om de risico’s op misbruik te verkleinen.89 Publiekscampagnes waarin uitsluitend het bewustzijn over seksueel misbruik van kinderen en kinderpornografie wordt vergroot zijn dus niet toereikend; Smallbone et al. argumenteren dat de nadruk moet liggen op het specificeren van de aard van het probleem en op mogelijkheden voor ouders om hun kind te beschermen.90 Wanneer voor deze aspecten geen aandacht is in publiekscampagnes bestaat het risico dat angst over misbruik toeneemt, in plaats van dat de campagne een preventief effect heeft. Een ander aandachtspunt is dat bewustwordingscampagnes soms overschaduwd worden door blootstelling van het publiek aan mediaberichtgeving over de ernstigste gevallen van seksueel misbruik, waarbij veel nadruk ligt op ernstige details van dergelijk misbruik, met een stereotypering van de daders.91 Dergelijke berichtgeving kan leiden tot publieke onrust, terwijl het publiek geen handvatten krijgt om zichzelf te beschermen tegen misbruik.92 Public health model In de literatuur wordt het zogenoemde ‘public health model’ beschreven als kader voor publieke preventie.93 Uitgangspunt is dat seksueel misbruik van kinderen niet het exclusieve domein is van justitie, maar dat het moet worden gezien binnen het brede kader van volksgezondheid. Bij deze benadering ligt de nadruk op primaire preventie, waarbij situationele- en gedragsrisico’s worden geïdentificeerd, en waarmee het publiek wordt voorgelicht en gewezen op deze risico’s.94 InNederland is van een dergelijke benadering vanuit het kader van de volksgezondheid (nog) geen sprake. Zo bevat de website van het ministerie van VWS informatie over maatschappelijke thema’s als abortus, huiselijk geweld en drugs, en heeft het ministerie van OCW op haar website een webdossier homo-emancipatie, maar ontbreekt informatie over pedofilie op beide websites. Er bestaan veel misvattingen over met seksueel misbruik samenhangende fenomenen als kinderpornografie en pedofilie.Door de publieke reacties op grote misbruikzaken zoals die rond ‘Robert M.’ en ‘ Ben87 Artikel 8 van het Verdrag van Lanzarote verplicht verdragspartijen om publiekscampagnes te houden waarin informatie en voorlichting worden gegeven over seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen, zie Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58. De invulling hiervan ziet het kabinet in de periodieke publiekscampagne in het kader van het Actieplan aanpak kindermishandeling dat een algemeen bereik heeft en zich richt zowel op kinderen als op mensen in de omgeving van kinderen (zie §2.5.2). Ook wordt de voorlichtingscampagne DigiVaardig & DigiBewust genoemd die specifiek wijst op de gevaren die zich voor kinderen voordoen op het internet en bij gebruik van andere moderne communicatiemiddelen, Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3, p.6; zie ook §2.8. 88 Smallbone e.a., 2008, p.202. Voor een overzicht van beleidsprogramma’s, zie Hoofdstuk 2. 89 Smallbone e.a., 2008, p.203. 90 Smallbone e.a., 2008, p.193. 91 Smallbone e.a., 2008, p.203. Zie ook §1.4.2 voor meer informatie over daders. 92 Smallbone e.a., 2008, p.203. 93 Center for Sex Offender Management, 2007, pp.21-22. 94 Kaufman e.a., 2006, p.104. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 124 no L.’ kunnen pedofielen in een groterisolementraken.95 De afwezigheid van goede informatie en de negatieve houding van het publiek ten opzichte van pedofilie kunnen bestaande barrières voor pedofielen om hulp te vragen nog verder verhogen.96 Om dit te doorbreken en om daadwerkelijk preventief effectte hebben is het van belang dat mythes over daders van seksueel misbruik worden doorbroken en dat het publiek wordt voorgelicht over slachtoffer- en daderschap.97 3.2.6 Conclusie Evidence based preventiebeleid De twee grootste uitdagingen op het gebied van preventie van kinderpornografie en het daarmee nauw samenhangende bredere fenomeen seksueel misbruik van kinderen betreffen enerzijds de vertaling van kennis en expertise naar evidence based preventiebeleid, en ten tweede preventie op elk van de drie preventieniveaus. Het verdient dan ook aanbeveling een allesomvattende evidence based preventiestrategie te ontwikkelen die bestaat uit een combinatie van primaire, secundaire en tertiaire preventiemaatregelen. Preventie gericht op daders Bij de doelgroep daders ligt de focus voor preventie op reeds veroordeelde daders, en veel minder op preventie ten aanzien van personen die een verhoogd risico lopen om voor het eerst een seksueel delict tegen kinderen te plegen, maar die dit nog niet hebben gedaan. Een veelbelovende maatregel die zich (ook) richt op personen die zich nog niet hebben schuldig gemaakt aan vervaardiging, verspreiding of bezit van kinderpornografie of seksueel misbruik van kinderen is de invoering van de Britse hulplijn Stop it Now! in 2012 in Nederland. Preventie gericht op slachtoffers Bij de preventie van seksueel misbruik van kinderen ligt veel nadruk op de (potentiële) slachtoffers. Dit is niet geheel onomstreden. In de sociale wetenschap wordt kritiek geuit op het feit dat de verantwoordelijkheid voor preventie van seksueel misbruik bij kinderen wordt gelegd98, terwijl volwassenen verantwoordelijkheid zouden moeten dragen voor de veiligheid van kinderen.99 Daarnaast is weinig bekend over het daadwerkelijke preventieve effect van preventieprogramma’s gericht op kinderen, en ontbreekt in veel programma’s aandacht voor nieuwe media en de risico’s die deze voor jongeren met zich meebrengen. In alle preventieprojecten op het gebied van seksueel geweld dienen dan ook nadrukkelijk de gevaren van online gedrag, waaronder ook die in de sfeer van kinderpornografie, te worden behandeld. Situationele preventie Voor veel daders is een belangrijke reden om kinderen te misbruiken dat zij de mogelijkheid daartoe hebben.100 Bij situationele preventie gaat het er om deze mogelijkheid weg te nemen of het aantal 95 Uitzending RTL Nieuws, 1 januari 2011. 96 Center for Sex Offender Management, 2007b, p.21. Voor meer informatie over daders en slachtoffers, zie §1.4.2 en §1.4.3. 97 Center for Sex Offender Management, 2007b, pp.21-22. 98 Smallbone e.a., 2008, pp.140-142. 99 Smallbone e.a., 2008, p.137. 100 Smallbone e.a., 2008, p.160. Zie ook §1.4.3. over het onderscheid tussen preferentiële en situationele plegers. Uitvoering 125 mogelijkheden te verminderen. Op het gebied van situationele preventie heeft de Commissie Gunning een aantal maatregelen voorgesteld, waaronder maatregelen ter uitvoering van het vierogenprincipe en een registratiesysteem voor medewerkers van kinderdagverblijven. Hoewel de Commissie Gunning zich uitsluitend richtte op kinderdagverblijven, zouden dergelijke maatregelen ook in andere sectoren waar men met kinderen werkt hun toepassing kunnen c.q. moeten vinden. Publieke preventie Een vierde doelgroep waarop preventie zich kan richten is het algemene publiek. Hoewel seksueel misbruik van kinderen en kinderpornografie geen onbekende fenomenen zijn voor het grote publiek, bestaan er veel misvattingen over daders en slachtoffers van deze delicten. Details over grote misbruikzaken kunnen bovendien leiden tot publieke onrust, terwijl het publiek geen handvatten worden aangereikt om zichzelf en hun kinderen te beschermen tegen misbruik. Daartoe zou een benadering als die van een public health model, waarin seksueel misbruik van kinderen wordt gezien binnen het brede kader van volksgezondheid nuttig kunnen zijn. Zo’n model kan zich richten op voorlichting en het identificeren van risico’s, en kan ook dadergericht zijn. De afwezigheid van goede informatie en de houding van het publiek ten opzichte van pedofilie kunnen bestaande barrières voor pedofielen om hulp te vragen nog verder verhogen. Om dit te doorbreken en om daadwerkelijk preventief effect te hebben is het van belang dat het publiek wordt voorgelicht over slachtoffer- en daderschap. Van een dergelijke benadering is in Nederland nog geen sprake. 3.3 Signalering & registratie In de vorige paragraaf (§3.2) is de primaire en secundaire preventie van seksueel geweld tegen kinderen, waaronder kinderpornografie, besproken. De preventie van seksueel geweld is op die plek behandeld tot aan het moment dat seksueel geweld – offline en/of online101 – daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Vanaf dit moment is het van belang dat recidive en revictimisatie wordt voorkomen, anders gezegd, dat ingezet wordt op de tertiaire preventie volgens het preventiemodel van Smallbone.102 De signalering van seksueel geweld tegen kinderen, en specifieker, kinderpornografie, maakt een nadrukkelijk onderdeel uit van de tertiaire preventie. Immers, wanneer seksueel geweld niet wordt opgemerkt kunnen ook geen interventies worden ingezet om verder geweld te voorkomen. Tertiaire preventie begint dus met het herkennen van signalen en, in het verlengde hiervan, het melden van de signalen bij de juiste instanties. In deze paragraaf wordt dit voor de Nederlandse situatie uiteengezet. Hierbij wordt ook gekeken in hoeverre de betrokken instanties ‘digibewust’, ‘digibereikbaar’ en ‘digibekwaam’ zijn – wat vereisten zijn om aan te sluiten bij de huidige leefwereld van kinderen/jongeren.103 De interventies die naar aanleiding van gemelde signalen ingezet worden ter voorkoming van verder seksueel geweld komen aan de orde in de paragraaf over nazorg en toezicht (§3.6). Deze paragraaf richt zich uitsluitend op de fase van signalering binnen de tertiaire preventie van kinderpornografie – of breder: van seksueel geweld tegen kinderen. Signalering kan plaatsvinden ten aanzien van daders, slachtoffers en/of content. Deze paragraaf is ingericht op basis van dit onderscheid. In §3.3.1 wordt de signalering van daders beschreven en in §3.3.2 de signalering van slachtoffers. Beide subparagrafen richten zich op de beantwoording van de volgende vragen: 101 Zie §1.2.3, Tabel 1.1 & Tabel 1.2. 102 Zie §3.2.1 voor de beschrijving van het preventiemodel volgens Smallbone. 103 Subsidieaanvraag ten behoeve van Plan van aanpak “Naar een digibekwame politiële jeugdtaak”, Expertgroep Digikids, 19 augustus 2011. Zie hierover meer in §3.8.3.1. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 126 – Wie zijn de mogelijke signaleerders van daders, respectievelijk, slachtoffers? – In hoeverre zijn de signaleerders in staat om signalen van daderschap, respectievelijk, slachtofferschap te herkennen? – Bij welke instanties kunnen de signaleerders de door hen opgevangen signalen melden? Vervolgens zijn van de genoemde instanties waarbij signalen gemeld kunnen worden de cijfermatige data, indien beschikbaar, weergegeven. Op deze manier kan een beeld verkregen worden van het aantal gemelde signalen met betrekking tot seksueel geweld tegen kinderen/kinderpornografie in Nederland. In §3.3.3 gaat het om de signalering van kinderpornografiecontent. Deze signalering vindt niet per se plaats in de directe omgeving van daders en/of slachtoffers, maar met name op internet. Hierdoor is het signaleringsbereik van kinderpornografisch materiaal relatief groot in vergelijking tot daders en slachtoffers. De instanties waar gesignaleerde content gemeld kan worden komen aan de orde, evenals de beschikbare data. Tot slot worden in §3.3.4 de samenvatting en conclusies ten aanzien van de signalering en registratie van kinderpornografie in Nederland weergegeven. Voor enkele initiatieven gericht op de signalering van kinderpornografie ontwikkeld door publieke en private partijen samen wordt verwezen naar §3.8. 3.3.1 De signalering van daders Als mogelijke signaleerders van daderschap (buiten de politie) kunnen in ieder geval twee groepen personen worden onderscheiden; – de daders zelf en; – personen uit de directe omgeving van daders.104 In Nederland is tot nu toe weinig tot niet ingezet op het creëren van bewustzijn in de samenleving ten aanzien van het herkennen van signalen van (potentieel) daderschap en het hierop volgend handelen. Het is niet bekend in hoeverre (potentiële) daders zelf en personen uit de omgeving van daders in staat zijn om signalen als zodanig te herkennen. Ook is onbekend of en hoe signaleerders handelen bij een vermoeden van daderschap. Waar kunnen ‘dadersignaleerders’ de opgevangen signalen melden? Daders van seksueel geweld tegen kinderen/kinderpornografie die nog niet bekend zijn bij de autoriteiten of potentiële daders die bezorgd zijn om hun eigen gedachten en/of (toekomstig) (internet)gedrag105 kunnen in Nederland nog nergens terecht.106 Onder meer in het Verenigd Koninkrijk en Ierland bestaat voor deze personen het project: Stop it Now! Het ambulant forensisch centrum de Waag en het Meldpunt 104 Met de directe omgeving wordt ook de online omgeving bedoeld. 105 Dit betreft dus ook secundaire preventie volgens het preventiemodel van Smallbone (zie §3.2.1). 106 Zie in dit kader art. 7 van het Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58. Dit artikel verplicht staten tot het volgende: “Each Party shall ensure that persons who fear that they might commit any of the offences established in accordance with this Convention may have access, where appropriate, to effective intervention programmes or measures designed to evaluate and prevent the risk of offences being committed.” In de MvT wordt ten aanzien van dit artikel gesteld dat in de reguliere geestelijke gezondheidszorg interventie- en behandelingsmogelijkheden reeds bestaan in Nederland (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 808, nr. 3, p.6). Echter, deze lijken niet toereikend en zijn met name gericht op de behandeling van personen die reeds seksueel geweld tegen kinderen (offline of online) hebben gepleegd. Uitvoering 127 Kinderporno op Internet107 zijn momenteel bezig met het opzetten van een soortgelijk project in Nederland.108 Om deze reden is in §3.3.1.1 aandacht besteed aan Stop it Now! UK & Ireland, inclusief de aantallen meldingen die zij hebben ontvangen.109 Personen uit de directe omgeving van daders die signalen opvangen van seksueel geweld tegen kinderen/kinderpornografie kunnen dit vanzelfsprekend doorgeven aan de politie. De politie is dus één van de instanties waar signalen ten aanzien van daderschap gemeld worden en daarnaast signaleert de politie ook zelf. Voor meer informatie over meldingen met betrekking tot kinderpornografie bij de politie en de signalering/opsporing door de politie wordt verwezen naar §3.4.2. Echter, vaak hebben signaleerders uit de directe omgeving van een dader een familie- of vriendschappelijke relatie met de dader en is de stap naar de politie (te) groot. Bij Stichting M. kunnen ze hun melding anoniem doen en in de toekomst kunnen ook zij mogelijk terecht bij de Nederlandse versie van Stop it Now!. Stichting M. en de jaarlijkse aantallen kinderpornografiemeldingen die ze ontvangt, zijn in §3.3.1.2 nader beschreven. 3.3.1.1 Stop it Now! UK & Ireland Stop it Now! UK & Ireland110 is één van de projecten van The Lucy Faithfull Foundation en is opgericht in 2002. De activiteiten van Stop it Now! zijn gebaseerd op het eerder genoemde preventiemodel van Smallbone.111 Er wordt dan ook ingezet op de primaire, secundaire en tertiaire preventie van seksueel geweld tegen kinderen, waarbij de nadruk ligt op de secundaire en tertiaire preventie van (potentieel) daderschap. Om deze reden is het project in §3.2.2 reeds genoemd. Omdat vroegsignalering112 door Stop it Now! wordt gezien als één van de belangrijkste aspecten in de preventie van initieel of herhaald daderschap is ervoor gekozen om het project op deze plaats te behandelen in plaats van bij nazorg en toezicht van daders (§3.6). Voor volwassenen die zich zorgen maken om hun eigen of andermans seksuele gedachten en/of gedrag113 107 Het Meldpunt Kinderporno op Internet is ook al belast met het behandelen van meldingen over (mogelijke) kinderpornografiecontent en via Helpwanted.nl met het behandelen van meldingen van slachtoffers van online misbruik. Het is derhalve van belang dat deze nieuwe taak strikt gescheiden van de andere taken zal worden uitgeoefend. Dit om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. 108 Naar verwachting zal dit project in 2012 van start gaan. Mondelinge informatie Meldpunt Kinderporno op Internet, 17 maart 2011; mondelinge informatie Stop it Now!, werkbezoek 9 maart 2011; ministerie van Veiligheid en Justitie, Eerste voortgangsbericht 2011 over de aanpak van kinderpornografie, 4 maart 2011; ‘Toezicht nodig voor zedenplegers’, Dagblad de Pers, 25 mei 2011. 109 Voor een vertaling van deze cijfermatige gegevens naar de Nederlandse situatie wordt opgemerkt dat het aantal inwoners in het Verenigd Koninkrijk en Ierland in 2009 ongeveer vier keer zo groot was als het aantal inwoners in Nederland (ongeveer 65,5 miljoen t.o.v. 16,5 miljoen). Daarnaast moet ook bijvoorbeeld rekening worden gehouden met verschillen in de internetdichtheid (van invloed op online gedrag – kinderpornografie) tussen de landen (zie §1.2.3). 110 Zie www.stopitnow.org.uk (geraadpleegd 8 september 2011). 111 Zie §3.2.1. 112 Het signaleren van mogelijk toekomstig strafbaar gedrag (seksueel geweld tegen kinderen – offline of online) voordat het heeft plaatsgevonden (secundaire preventie) of voordat het weer plaatsvindt (tertiaire preventie). 113 Denk aan: personen die nog geen strafbaar feit hebben begaan, maar zich zorgen maken over gedachten/(toekomstig) gedrag – offline of online (secundaire preventie); personen (al dan niet bekend bij de autoriteiten) die al wel seksueel geweld tegen kinderen – offline of online – gepleegd hebben (tertiaire preventie), en; familieleden en vrienden van (potentiële) daders (zowel secundaire als tertiaire preventie). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 128 bestaat binnen Stop it Now! een gratis, anonieme114 hulplijn (telefoon en e-mail). Het is een veilige plek om vertrouwelijk te praten, advies te krijgen en te beslissen over wat er moet gebeuren.115 De hulplijn is van maandag tot en met donderdag bereikbaar tussen negen en 21 uur en op vrijdag tussen negen en 19 uur. Stop it Now! biedt de personen die contact op hebben genomen tevens hulp, bijvoorbeeld in de zin van therapie.116 Croga Croga is een gratis en anonieme ‘zelfhulpwebsite’117 speciaal voor mensen die bezorgd zijn om hun eigen seksuele gedrag online118 en hierbij geholpen willen worden. Croga is een samenwerkingsverband tussen Stop it Now!, the Lucy Faithfull Foundation en twee Universiteiten119, en is gefinancierd door de EU. Croga geeft informatie over kinderpornografie op internet – ook ten aanzien van de gevolgen voor dader en slachtoffer, identificeert problematisch gedrag op internet bij de persoon die de site bezoekt en helpt diegene om dit gedrag te veranderen. Croga wordt door Stop itNow! beschouwd als een zeer waardevol instrument dat echter wel sterk is verouderd. Naast een update van Croga pleit Stop it Now! ook voor een Croga speciaal voor familieleden en vrienden van daders.120 De registratie door Stop it Now! Vanaf juni 2002 tot januari 2011 heeft Stop it Now! meer dan 20.000 telefoontjes ontvangen. In 2010 zijn gemiddeld 354 telefoontjes per maand – afkomstig van 147 verschillende personen – binnengekomen en 111 e-mails.121 In Tabel 3.1 is te zien hoeveel verschillende personen de hulplijn van Stop it Now! hebben gecontacteerd in de periode van juni 2005 tot en met november 2009 (4,5 jaar). Ook is weergegeven om welke reden de personen contact hebben gehad. 114 Indien degene die contact opneemt met de hulplijn persoonlijke gegevens verstrekt, kan door Stop it Now! de politie ingeschakeld worden. Dit gebeurt met name wanneer sterke vermoedens zijn dat een kind gevaar loopt. 115 Overigens merkt Finkelhor ten aanzien van een hotline voor (potentiële) daders het volgende op. De vertrouwelijkheid die de (potentiële) daders in dit verband wordt geboden past moeilijk in het huidige vergeldende klimaat van de samenleving en is ethisch mogelijk lastig te verantwoorden (Finkelhor, 2009). 116 Zowel groepstherapieën – bijvoorbeeld speciaal voor personen die alleen online zedendelicten hebben gepleegd (delicten zoals het kijken van kinderpornografie op internet en grooming zonder de intentie om de minderjarige daadwerkelijk te ontmoeten) of speciaal voor familieleden en vrienden van daders – als individuele therapie. 117 Zie www.croga.org (geraadpleegd 8 september 2011). Momenteel beschikbaar in het Engels, Spaans, Italiaans en Pools. Er wordt gewerkt aan een Finse vertaling. 118 Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het kijken naar kinderpornografie op internet of grooming of de behoefte hiertoe. 119 University College Cork, Ierland en Universidad de Almeria, Spanje. 120 Mondelinge informatie Stop it Now!, werkbezoek 9 maart 2011. In België bestaat een site voor ouders, kinderen of partners van zedenplegers, zie www.familievan.be (geraadpleegd 8 september 2011). 121 Mondelinge informatie Stop it Now!, werkbezoek 9 maart 2011. Uitvoering 129 Tabel 3.1 Aantal personen dat de hulplijn van Stop it Now! heeft gecontacteerd (juni 2005 t/m november 2009) 122, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130 Reden van contact met Stop it Now! Aantal verschillende personen N % (t.o.v. subcategorie) % (t.o.v. totaal) Volwassene over zichzelf - zedendelict gepleegd offline - bezorgd over gedachten offline - zedendelict gepleegd online - bezorgd over gedrag online 1.960122 436 368 1.080 76 100% 22% 19% 55% 4% 35% Volwassene over andere volwassene - partner van betreffende persoon - (stief)ouder van betreffende persoon - ex-partner van betreffende persoon - kind van betreffende persoon - vriend van betreffende persoon - (schoon-/stief-)broer of zus van betreffende persoon - overige relaties met betreffende persoon123 - relatie met betreffende persoon onbekend 1.497124 ≈466125 ≈240 ≈120 ≈107 ≈107 ≈93 ≈200 165 100% 31% (35%126) 16% (18%) 8% (9%) 7% (8%) 7% (8%) 6% (7%) 13% (15%) 11% 27% Volwassene over minderjarige 311127 100% 6% Overig128 1.866129 100% 33% Totaal 5.634130 n.v.t. 100% Bron: Stop it Now!, 2010 In de totaal 4,5 jaar is door 5.634 verschillende personen 11.975 keer contact opgenomen met de hulplijn van Stop it Now!. 35% van de personen nam contact op vanwege zorgen om eigen gedachten of gedrag – offline of online. Het gaat hier met name om mannen (98%) die gemiddeld genomen drie 122 Zij namen in totaal 6.043 keer contact op. Dit betreft 50% van 11.975 – het totaal aan telefoontjes (inclusief e-mails) in de periode juni 2005 tot en met november 2009. 123 Waaronder: kennissen, overige familieleden, buren en collega’s van de betreffende persoon of vreemden. 124 Zij namen in totaal 3.013 keer contact op – dit betreft 25% van 11.975. 125 In het Helpline Report staan de absolute aantallen niet genoemd. De absolute aantallen zijn berekend op basis van de gegeven percentages. Om deze reden betreffen het benaderingen in plaats van exacte aantallen. 126 In het Helpline Report staat dit percentage genoemd, echter hierbij is uitgegaan van 1.332 als 100% – dus exclusief de categorie ‘onbekend’. 127 Zij namen in totaal 533 keer contact op – dit betreft 4% van 11.975. 128 Waaronder: volwassenen die bezorgd zijn om een (potentieel) slachtoffer, professionals, slachtoffers die inmiddels volwassen zijn, personen die algemene informatie willen en kinderen. 129 Zij namen in totaal 2.386 keer contact op – dit betreft 20% van 11.975. 130 Zij namen in totaal 11.975 keer contact op. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 130 keer contact zochten.131 Ze zijn verantwoordelijk voor de helft (50%) van alle telefoontjes en e-mails aan Stop it Now!. Van de (potentiële) offline daders was het merendeel nog niet gearresteerd of in contact met de autoriteiten.132 Bij de (potentiële) online daders was sprake van het omgekeerde.133 27% van de personen nam contact op vanwege zorgen om het gedrag van een andere volwassene. Deze groep bestaat grotendeels uit vrouwen (80%)134 die meestal een partner-, familie- of vriendschappelijke relatie hebben met de persoon om wie het gaat. Ze nemen 25% van alle contacten met Stop it Now! voor hun rekening. Slechts 6% van de personen nam contact op vanwege zorgen om het gedrag van een minderjarig kind135, hetgeen 4% van alle contacten met de hulplijn representeert. Deze groep bestaat voor het grootste deel uit de ouders van het betreffende kind en 79% is vrouw. De minderjarigen om wie het gaat zijn meestal jongens, bij wie de leeftijdscategorie 13-15 jaar het best vertegenwoordigd is.136 Het aantal verschillende personen dat contact op heeft genomen met Stop it Now! is in de loop van de jaren toegenomen.137 Het aantal volwassen personen dat vanwege zorgen over zichzelf de hulplijn heeft gecontacteerd is zelfs verdubbeld in het weergegeven tijdsbestek. Binnen deze groep speelt online gedrag – met name kinderpornografie en grooming – een steeds groter wordende rol.138 Wanneer Stop it Now! of het onderwerp seksueel geweld tegen kinderen aandacht krijgt in de media neemt het aantal telefoontjes bij Stop it Now! voor enige tijd sterk toe. Dit impliceert dat als er meer en constante publiciteit zou zijn, de hulplijn van Stop it Now! nog veel vaker gebruikt zou worden.139 3.3.1.2 Stichting M.140 Stichting M. is een onafhankelijke stichting met als doel het betrekken van burgers bij de aanpak van criminaliteit. De stichting wordt financieel ondersteund door onder andere het ministerie van Veiligheid en Justitie, het ministerie van BZK, het Verbond van Verzekeraars en de Raad van Korpschefs. Stichting M. heeft een gratis meldlijn (0800-7000) waar mensen anoniem informatie kunnen geven (in het Nederlands, Engels en Duits) over misdrijven – waaronder kinderpornografie. De meldlijn is van maandag tot en met vrijdag bereikbaar tussen 8 en 24 uur en in het weekend en op feestdagen tussen 10 en 18 uur. De meldingen worden door Stichting M. doorgestuurd naar publieke en private partners, zoals bijvoorbeeld de politie. De gemelde informatie wordt daar onderzocht en in gemiddeld één op de negen gevallen141 kan uiteindelijk worden overgegaan tot acties, waaronder aanhoudingen. 131 Stop it Now!, 2010, p.17. 132 Stop it Now!, 2010, p.17. 133 De politie en reclassering verwijzen steeds vaker door naar Stop it Now! (Stop it Now!, 2010). 134 Stop it Now!, 2010, p.26. 135 In de zin van het kind als dader. De hulplijn is niet voor slachtoffers – zij worden doorverwezen. 136 Stop it Now!, 2010, p.30. 137 Van ongeveer 275 personen (met ongeveer 410 contactmomenten) in de periode juni tot en met augustus 2005 naar ongeveer 425 personen (met ongeveer 970 contactmomenten) in de periode september tot en met november 2009. Stop it Now!, 2010, pp.12-13. 138 Van ongeveer 75 contactmomenten in de periode juni tot en met augustus 2005 naar ongeveer 390 contactmomenten in de periode september tot en met november 2009 (Stop it Now!, 2010, p.21). 139 Mondelinge informatie Stop it Now!, werkbezoek 9 maart 2011; Stop it Now!, 2010, p.17. 140 Zie www.meldmisdaadanoniem.nl (geraadpleegd 8 september 2011). 141 Op basis van 31% terugkoppeling. Uitvoering 131 De registratie door Stichting M. In Tabel 3.2 is het aantal meldingen over kinderpornografie bij Stichting M. te zien voor de jaren 2009 en 2010. Het betreffen ‘behandelbare’ meldingen die door de stichting zijn doorgestuurd aan de politiekorpsen. Tabel 3.2 Aantal kinderpornografiemeldingen bij Stichting M. (2009-2010) 2009 2010 N 44 55 Bron: Stichting M. (verstrekte informatie op verzoek van BNRM) In 2009 was sprake van 44 anonieme meldingen over kinderpornografie. Gemiddeld ging het dus om drie à vier meldingen in de maand.142 In 2010 zette deze trend zich door tot en met november. In december 2010 ontving de stichting namelijk maar liefst 18 anonieme meldingen. Het totaal aantal meldingen in 2010 betreft daarom 25% meer dan in 2009 (N=55143 t.o.v. N=44). Deze plotselinge toename is te verklaren door de Amsterdamse zedenzaak. Naar aanleiding hiervan zijn bij Stichting M. veel meer meldingen dan gebruikelijk over seksueel geweld tegen kinderen en kinderpornografie binnengekomen. Het is helaas niet bekend wat de opvolging is van de kinderpornografiemeldingen die door Stichting M. zijn gegenereerd. Op het gebied van terugkoppeling door de politie aan Stichting M. is dan ook nog terrein te winnen. Van alle doorgestuurde kinderpornografiemeldingen in 2009 en 2010 (N=99) zijn er slechts drie teruggekoppeld. 3.3.2 De signalering van slachtoffers Als mogelijke signaleerders van slachtofferschap kunnen drie groepen personen worden onderscheiden; – de slachtoffers zelf; – personen uit de privéomgeving van slachtoffers en; – professionals uit de directe omgeving van slachtoffers. Ten aanzien van deze laatste twee groepen is door de Nederlandse overheid ingezet op de bewustzijnsvergroting ten aanzien van de signalering van slachtofferschap en het handelen na signalering. De signalering van slachtofferschap door personen uit de privéomgeving van slachtoffers144 In dit kader moet de publiekscampagne ‘Kindermishandeling, wat kan ik doen?’ genoemd worden. Deze campagne is in 2009 gestart door het ministerie voor Jeugd en Gezin en wordt op dit moment gevoerd door het ministerie van VWS. De campagne richt zich op het herkennen van signalen van kindermishandeling (waaronder seksueel misbruik van kinderen), bijvoorbeeld aan de hand van de op 20 juni 2011 gelanceerde online signalentest.145 Daarnaast richt de campagne zich ook op het ondernemen van actie na signalering, waarbij contact met een Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) het meest voor de hand ligt. Unicef stelt echter ten aanzien van deze publiekscampagne dat kindermishandeling nog 142 Bereik: één melding in april 2009 en zeven meldingen in juli 2009. 143 Bereik: nul meldingen in augustus 2010 en 18 meldingen in december 2010. 144 Zie in dit kader art. 8 van het Verdrag van Lanzarote. Dit artikel verplicht staten tot het volgende: “Each Party shall promote or conduct awareness raising campaigns addressed to the general public providing information on the phenomenon of sexual exploitation and sexual abuse of children and on the preventive measures which can be taken.” 145 Site wijst op kindermishandeling, Spits, 21 juni 2011. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 132 steeds te vaak niet wordt opgemerkt.146 De Rijksvoorlichtingsdienst/Dienst Publiek en Communicatie heeft naar aanleiding van de campagne een onderzoek laten uitvoeren naar het meldgedrag van potentiële omstanders van kindermishandeling – niet zijnde professionals. Bouwstenen voor de campagne Kindermishandeling147 In het kader van de campagne ‘Kindermishandeling, wat kan ik doen?’ heeft Motiveaction tussen april en mei 2010 onderzoek gedaan naar de vraag waarom er zo weinig vermoedens van kindermishandeling worden gemeld en wat hierbij de belangrijkste twijfels en onzekerheden zijn. Het onderzoek heeft zich specifiek gericht op mogelijke omstanders van kindermishandeling – niet zijnde professionals. De uiteindelijke steekproef bestond uit 831leden van Stempunt.nu tussen de 16 en 70 jaar oud die online een vragenlijst hebben ingevuld. Uit het onderzoek bleek onder andere dat mogelijke omstanders van kindermishandeling vrijwel allemaal actie zouden ondernemen bij vermoedens van kindermishandeling.148 Het belang van het kind en het plichtsbesef om te handelen spelen hierbij een grote rol. Echter, veel respondenten gaven aan alleen actie te ondernemen wanneer ze er zeker van waren dat sprake was van kindermishandeling. Dit terwijl in meer dan de helft van de gevallen waarbij sprake was van een vermoeden van kindermishandeling, uiteindelijk ook bleek dat dit inderdaad het geval was.149 De respondenten waren over het algemeen goed bekend met sommige signalen van kindermishandeling, maar lang niet met alle. Zo rekende maar 42% van de respondenten seksueel uitdagend gedrag van een kind tot de mogelijke signalen van kindermishandeling.De respondenten waren niet heel goed op de hoogte van waar ze met hun signalen van kindermishandeling terecht zouden kunnen. Van de 679 respondenten die wel (enigszins) een idee hadden van wat ze zouden kunnen doen, werd maar door 20% (N≈136) het AMK genoemd. De signalering van slachtofferschap door professionals uit de directe omgeving van slachtoffers150 Voor het herkennen van signalen van slachtofferschap door professionals bestaan verschillende mid146 Unicef Nederland & Defence for Children, 2011, p.23. 147 Motiveaction, 2010. 148 Slechts 1% geeft aan geen enkele actie te ondernemen. Deze groep betreft 6% wanneer uitsluitend het meer passieve: ‘het in de gaten houden van de situatie’ onder de categorie ‘geen actie’ wordt gecategoriseerd. NB: het is denkbaar dat sociale wenselijkheid een rol speelt bij de beantwoording van deze vraag. 149 18% (N≈150) van de totaal 831 respondenten heeft ooit een vermoeden gehad van kindermishandeling. Bij 57% (N≈86) bleek dit vermoeden volgens eigen zeggen uiteindelijk juist te zijn. Slechts in 6% (N≈9) van de gevallen bleek het vermoeden onterecht en in 30%(N≈45) is nooit duidelijk geworden of het vermoeden gegrond was. 150 Zie in dit kader art. 5 van het Verdrag van Lanzarote. Dit artikel verplicht staten tot het volgende: “1. Each Party shall take the necessary legislative or other measures to encourage awareness of the protection and rights of children among persons who have regular contacts with children in the education, health, social protection, judicial and law-enforcement sectors and in areas relating to sport, culture and leisure activities.” en “2. Each Party shall take the necessary legislative or other measures to ensure that the persons referred to in paragraph 1 have an adequate knowledge of sexual exploitation and sexual abuse of children, of the means to identify them and of the possibility mentioned in Article12, paragraph 1.” In de MvT wordt ten aanzien van dit artikel gesteld dat binnen de RAAK-aanpak (in het kader van het Actieplan aanpak kindermishandeling) de deskundigheidsbevordering van professionals en vrijwilligers die met kinderen werken een concreet aandachtspunt is (Kamerstukken II, 2008/2009, 31 808, nr. 3, p.6). Voor meer informatie over de RAAK-aanpak, zie §2.5.2. Uitvoering 133 delen die hen handvatten bieden. Het Vlaggensysteem is hier een voorbeeld van. De lijst met seksuele gedragingen stelt professionals (en ouders) in staat om het seksuele gedrag van een minderjarige in een gezond of juist in een grensoverschrijdend kader te plaatsen.151 Daarnaast werken beroepsgroepen die signalen van kindermishandeling – waaronder seksueel misbruik van kinderen – binnen kunnen krijgen vaak met een meldcode152 of een hiervan afgeleid protocol153. 154 Ook hierin staan AMK’s genoemd als belangrijkste instanties om contact mee op te nemen na signalering. Onderzoek zou uitgewezen hebben dat hulp- en zorgverleners en leraren die met een meldcode werken drie keer zo vaak ingrijpen als collega’s waar zo’n code niet voorhanden is.155, 156 Naar verwachting zal binnenkort de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking treden. Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Op dit moment ligt er een wetsvoorstel157 waarin is vastgelegd dat professionals in de gezondheidszorg, ouderenzorg, gehandicaptenzorg, jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, kinderopvang en justitie verplicht zijn om met een meldcode te werken wanneer ze beroepshalve te maken hebben met een signaal van huiselijk geweld of kindermishandeling (waaronder seksueel geweld).158 De meldcode is een stappenplan waarin staat wat een professional het beste kan doen bij een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling. In het basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling bestaat de tweede stap uit de 151 Movisie, 2011. 152 Zie voor enkele voorbeelden ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2009; KNMG, 2008. 153 Bijvoorbeeld: het Centrum School en Veiligheid verwijst naar het Protocol kindermishandeling voor alle beroepskrachten die werken met kinderen tot 19 jaar en/of hun ouders (Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Amsterdam, Bureau Jeugdzorg NoordHolland, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Noord-Holland, 2010). 154 O.a. als gevolg van de RAAK- en de RAK-aanpak. Zie voor meer informatie over deze aanpakken, §2.5.2. 155 Unicef & Defence for Children, 2011, p.23. 156 Eén van de voorlopige conclusies van de Commissie-Samson is dat wanneer kinderen rapporteerden wat hen was overkomen (seksueel misbruik) er in tweederde van de gevallen niets is gedaan met de signalen van het kind. Dit zou niet wezenlijk zijn verbeterd in de loop van de jaren. Deze waarneming zal nog uitgebreid worden getoetst in de wetenschappelijke deelonderzoeken waar expliciet onderzocht wordt hoe overheidsinstanties gereageerd hebben op signalen van seksueel misbruik (zie het vierde openbare bericht van de Commissie-Samson, beschikbaar via: www.onderzoek-seksueelkindermisbruik.nl/documenten/openbareberichten/ (geraadpleegd 8 september 2011). 157 Zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-geweld/vraag-en-antwoord/wat-is-de-overheid-vanplan-met-de-meldcode-huiselijk-geweld-en-kindermishandeling.html (geraadpleegd 8 september 2011): “Het gaat om voorgenomen beleid. Naar verwachting treedt de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling begin 2012 in werking. De inwerkingtreding is afhankelijk van goedkeuring door de Tweede en de Eerste Kamer en publicatie in het Staatsblad.” 158 Overigens is het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) kritisch over het concept wetsvoorstel. Het CBP onderschrijft in algemene zin de keuzes die in het wetsvoorstel zijn gemaakt over de inzet van instrumenten, maar heeft de nodige juridisch-technische bezwaren tegen bepalingen in het wetsvoorstel die zien op de verwerking van persoonsgegevens en op de rechten van betrokkenen. Zie voor deze bezwaren van het CBP: www.cbpweb.nl/Pages/adv_z2011-00174.aspx (geraadpleegd 8 september 2011). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 134 collegiale consultatie en het zo nodig raadplegen van het AMK als het gaat om minderjarigen. Uiteindelijk dient de professional, als deze zelf niet voldoende bescherming kan bieden, de minderjarige te melden bij het AMK.159 Deze verplichte meldcode is dus geen meldplicht. Professionals zijn niet verplicht om signalen bij een AMK te melden, maar verplicht om een stappenplan te volgen waarbij ze zelf in kunnen schatten of contact met of melding bij het AMK nodig is. Voor professionals met een beroepsgeheim (denk aan (kinder)artsen etc.) bestaat het meldrecht160. Dit ziet erop dat artsen informatie aan Bureau Jeugdzorg (in het bijzonder het AMK) kunnen verstrekken zonder toestemming van degene die het betreft “als dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken”. 161 Wanneer bij een professional een vermoeden van kindermishandeling – waaronder seksueel geweld – bestaat dient, naast het volgen van een meldcode of protocol, ook overwogen te worden of in de verwijsindex risicojongeren (VIR) een melding moet worden gemaakt. Door registratie in de VIR kunnen verschillende signalen samenkomen en kunnen vervolgstappen op elkaar afgestemd worden. Registratie in de VIR wordt dan ook in het Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling genoemd en ook de Commissie Gunning beveelt aan hiervan meer gebruik te maken.162 Verwijsindex risicojongeren (VIR) Per1 augustus 2010 is aan de Wet op de jeugdzorg hetHoofdstuk Ia: Landelijke verwijsindex toegevoegd.De verwijsindex risicojongeren (VIR) is een digitaal systeem datrisicosignalen van hulpverleners ten aanzien van jongeren tot 23 jaar bij elkaar brengt.163 Gebruik van de verwijsindex draagt bij aan effectiever samenwerken van hulpverleners en gemeenten.164 De VIR is een risicosignaleringsinstrument. Er moeten dus aanwijzingen zijn dat er echt iets aan de hand is voordat tot melding aan de verwijsindex kan worden overgegaan.165 In de wettekst is dit als volgt geformuleerd: “Een meldingsbevoegde kan zonder toestemming van de jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger en zo nodig met doorbreking van de op grond van zijn ambt of beroep geldende plicht tot geheimhouding, een jeugdige melden aan de verwijsindex indien hij een redelijk vermoeden heeft dat de jeugdige door een of meer van de hierna genoemde risico’s166 in de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid daadwerkelijk wordt bedreigd.”167 159 Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, 2009. Overigens valt huiselijk geweld en/of kindermishandeling gepleegd door beroepskrachten niet onder het bereik van het basismodel. De Commissie Gunning (onder meer aangehaald in §3.2.3 en §3.2.4) gaat hier wel uitgebreid op in. 160 Zie art. 53 lid 3 Wet op de jeugdzorg (WJZ). 161 KNMG, 2008. 162 Gunning e.a., 2011, p.150. 163 Ziewww.rijksoverheid.nl/onderwerpen/verwijsindex-risicojongeren (geraadpleegd 8 september 2011). 164 Wet Verwijsindex risicojongeren van kracht op 1 augustus 2010, rijksoverheid.nl, 9 juli 2010, beschikbaar via: www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2010/07/09/wet-verwijsindex-risicojongeren-van-kracht-op-1-augustus-2010.html (geraadpleegd 8 september 2011). 165 Hiervoor bestaat een handreiking voor professionals, beschikbaar via: www.meldcriteria.nl (geraadpleegd 8 september 2011). 166 Zoals kindermishandeling, waaronder seksueel geweld ten aanzien van de jeugdige. 167 Art. 2j Wet op de jeugdzorg. Uitvoering 135 Op deze plaats volgen een aantal conclusies van Unicef en enkele onafhankelijke onderzoekscommissies ten aanzien van de hiervoor beschreven signalering van slachtofferschap door professionals. Ten aanzien van de signalering van slachtofferschap door professionals: – “Om de bewustwording en signalering onder professionals te verbeteren moet er in hun opleiding structureel aandacht zijn voor het herkennen van kindermishandeling.”168 – De Commissie-Samson169 concludeert vooralsnog170 dat:“heftige scholing nodig is ten aanzien van het herkennen van signalen van seksueel misbruik door hulpverleners.”171 – De Commissie Gunning172 stelt het volgende: “De commissie heeft geconcludeerd dat medewerkers van kinderdagverblijven signalen vaak niet herkennen of niet de juiste actie ondernemen. Dit geldt ook voor ouders en anderen uit het netwerk van het kind, en evenzeer voor huisartsen en andere hulpverleningsinstanties.”173 Ten aanzien van het handelen na signalering van slachtofferschap door professionals: – “Het is van groot belang dat alle beroepsgroepen die met kinderen werken zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid om kindermishandeling te signaleren en direct te handelen bij vermoedens van kindermishandeling.” […] “Het is belangrijk dat iedere beroepsgroep die met kinderen werkt zo snel mogelijk de beschikking heeft over een meldcode.”174 – De Commissie Gunning beveeltin dit kader het volgende aan: “Als seksueel misbruik van kinderen – in of buiten het kinderdagverblijf – wordt vermoed, zal dit moeten leiden tot contact met instanties die op dit terrein expertise in huis hebben. Het AMK ligt het meest voor de hand. De commissie is geen voorstander van een meldplicht, maar wel van een verplichting om het AMK te raadplegen voor advies.”175 Resumerend: er zijn al flinke stappen gezet ten aanzien van de signalering van slachtofferschap van seksueel geweld tegen kinderen en het hierop volgend handelen door omstanders – privé en beroepsmatig. Echter, het is van belang dat deze aanpak doorgezet en verder ontwikkeld wordt. Unicef concludeert dan ook het volgende: “Alleen door een actieve opstelling van de overheid, deskundigen en betrokken professionals en door een alerte houding van de hele samenleving kan kindermishandeling worden voorkomen.”176 Hierbij moet opgemerkt worden dat seksueel geweld tegen kinderen steeds vaker gerelateerd is aan ICT. Aldus is het van belang dat omstanders van kinderen ook oog hebben voor mogelijke digitale signalen van slachtofferschap.177 Waar kunnen ‘slachtoffersignaleerders’ de opgevangen signalen melden? Slachtoffers van seksueel geweld tegen kinderen/kinderpornografie kunnen, indien gewenst anoniem, 168 Unicef & Defence for Children, 2011, p.23. 169 De Commissie-Samson doet momenteel onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst, zie verder: www.onderzoek-seksueel-kindermisbruik.nl (geraadpleegd 8 september 2011). 170 De definitieve onderzoeksresultaten zijn medio 2012 te verwachten. 171 Misbruik jeugd slecht herkend, De Telegraaf, 20 juni 2011. 172 De Commissie Gunning heeft onderzoek gedaan naar de Amsterdamse zedenzaak. 173 Gunning e.a., 2011, p.137. 174 Unicef & Defence for Children, 2011, p.23. 175 Gunning e.a., 2011, p.138. 176 Unicef & Defence for Children, 2011, p.23. 177 Nyman, 2008. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 136 onder andere terecht bij de Kindertelefoon (§3.3.2.1) en, specifiek voor online misbruik, bij Helpwanted.nl (§3.3.2.2). Het programma Digivaardig & Digibewust (ECP-EPN) is in samenwerking met o.a. het Meldpunt Kinderporno op Internet en de Kindertelefoon op het moment van schrijven bezig met de ontwikkeling van een online meldknop voor slachtoffers van online misbruik.178 Hierover is meer informatie te vinden in de subparagraaf over Helpwanted.nl. Personen uit de directe omgeving van slachtoffers – zowel personen uit de privéomgeving als professionals – die signalen opvangen van seksueel geweld tegen kinderen/kinderpornografie kunnen terecht bij verschillende organisaties. Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) liggen het meest voor de hand.179 In §3.3.2.3 wordt hier dan ook uitgebreid aandacht aan besteed. De hiervoor genoemde drie instanties (de Kindertelefoon, Helpwanted.nl en de AMK’s) registreren de signalen van onder andere seksueel geweld tegen kinderen die bij hen binnenkomen. In de volgende subparagrafen is bekeken in hoeverre daarbij ook oog is voor kinderpornografie. 3.3.2.1 De Kindertelefoon180 De Kindertelefoon is opgericht in 1979 en is een onderdeel van Bureau Jeugdzorg. Het is een organisatie waarmee kinderen tussen de acht en 18 jaar gratis telefonisch181 of via de chat/MSN contact kunnen zoeken om, indien gewenst anoniem, te praten over problemen – waaronder seksueel geweld. De Kindertelefoon heeft momenteel 18 locaties in Nederland en werkt met name met vrijwilligers die allemaal dezelfde opleiding hebben gevolgd bij de Kindertelefoon Academie. De Kindertelefoon is 365 dagen per jaar van 14 uur tot 20 uur bereikbaar en geeft kinderen informatie of advies of biedt ondersteuning aan. In 2008 is de Kindertelefoon begonnen met het actief doorverwijzen naar Bureau Jeugdzorg wanneer een kind zich in een bedreigde positie bevindt en met de doorverwijzing instemt.182 De registratie door de Kindertelefoon In 2009 is de Kindertelefoon 298.537 keer gebeld, is 115.271 keer gechat en telt de site183 1.721.751 pageviews. Van alle telefoon- en chatgesprekken waren er 141.112 serieus184, dit betreft maar 34% van het 178 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Eerste voortgangsbericht 2011 over de aanpak van kinderpornografie, 4 maart 2011; Meldpunt Kinderporno op Internet, 2011; mondelinge informatie ECP-EPN, 16 mei 2011; programma Digivaardig & Digibewust (schriftelijke informatie ontvangen op verzoek van BNRM, 17 juni 2011). 179 Er worden dus ook signalen gemeld bij (of opgevangen door) andere instanties, zoals de Bureaus Jeugdzorg. In sommige gevallen melden deze instanties vervolgens bij een AMK, maar dit is zeker niet altijd het geval. 180 Landelijk Bureau Kindertelefoon, 2010. 181 Sinds 2009 is ook mobiel bellen gratis hetgeen heeft geleid tot een sterke toename van het aantal telefoontjes (helaas ook van het aantal ‘niet-serieuze’ telefoontjes). 182 “Kinderen en jongeren die zich in een bedreigde positie bevinden en contact opnemen met de Kindertelefoon worden in een driegesprek ‘warm’ overgedragen aan een medewerker van Bureau Jeugdzorg. Dit kan alleen gebeuren nadat het kind hiermee instemt en zijn anonimiteit opgeeft. Bij Bureau Jeugdzorg neemt een professionele hulpverlener het gesprek over en wordt het kind direct geholpen om de veiligheid te waarborgen.” (Landelijk Bureau Kindertelefoon, 2010). 183 Zie www.kindertelefoon.nl (geraadpleegd 8 september 2011). 184 82.184 telefoongesprekken en 58.928 chatgesprekken. Het komt regelmatig voor dat ‘niet-serieus’ gebeld of gechat wordt, dit zijn dan met name ‘stillen’ (mogelijk kinderen die niets durven te zeggen), testgesprekken of daadwerkelijk ‘niet-serieuze’ gesprekken. Uitvoering 137 totaal aantal gesprekken. Er nemen meer meisjes dan jongens185 contact op met de Kindertelefoon en de leeftijdscategorie twaalf tot en met 15 jaar is het best vertegenwoordigd. 8% van alle kinderen die serieus contact op hebben genomen met de Kindertelefoon praatten over ‘geweld’. Dit betreft vooral lichamelijke mishandeling, maar ook seksueel geweld valt onder deze categorie. Informatie over kinderpornografie is niet voorhanden. De Kindertelefoon is lid van Child Helpline International (CHI) – het internationale netwerk van child helplines. In 2010 heeft CHI onder andere het Violence against children: Fourth Child Helpline International Report gepubliceerd. Dit rapport geeft informatie over alle gevallen van misbruik en geweld186 die door kinderen aan 62 helplines (57% van alle CHI-leden – waaronder de Kindertelefoon in Nederland) zijn gemeld in 2009. Ook is van 13 helplines – waaronder de Kindertelefoon in Nederland – informatie over meldingen van online misbruik187 verzameld. In Tabel 3.3 staan enkele relevantie cijfers afkomstig uit bovengenoemd onderzoek van CHI weergegeven. Tabel 3.3 Meldingen over misbruik en geweld en online misbruik188 62 helplines 13 helplines De Kindertelefoon T.o.v. de Kindertelefoon T.o.v. het totaal aan helplines N % N % N % % Misbruik en geweld 250.484 100% N.v.t. N.v.t. 26.580188 100% 11% Seksueel misbruik 39.513 16% N.v.t. N.v.t. 4.958 19% 13% Online misbruik N.v.t. N.v.t. 2.255 100% 298 100% 13% Bron: Child Helpline International, 2010 en verstrekte aanvullende informatie door CHI op verzoek van BNRM 185 De verhouding meisjes:jongens is bij telefoongesprekken ongeveer 2:1 en bij chatgesprekken 3:1. 186 Onder te verdelen in lichamelijke mishandeling, pesten, seksueel misbruik, emotionele mishandeling, verwaarlozing en lijfstraffen. 187 Onder te verdelen in online pesten, schadelijke seksuele content, schadelijke gewelddadige content, overige schadelijke content, contact met seksuele ‘predators’, online dwingen om iets te doen, informatieverzoeken over online misbruik en andere kwesties gerelateerd aan online misbruik. 188 Wanneer dit cijfer wordt vergeleken met het Jaarverslag 2009 van de Kindertelefoon (Landelijk Bureau Kindertelefoon, 2010) valt het volgende op. Volgens het jaarverslag gaat het om 141.112 serieuze meldingen waarvan 8,1% seksueel misbruik en 12,2% pesten betreft. Dit zou neerkomen op ongeveer 28.646 meldingen, waarschijnlijk inclusief de 298 gevallen van online pesten. Uiteindelijk betreffen dit zodoende 28.348 misbruik- en geweldmeldingen volgens de definitie van het Violence against children report (Child Helpline International, 2010), terwijl het volgens dit onderzoek gaat om 26.580 kinderen die hierover gemeld hebben bij de Kindertelefoon. Waarschijnlijk is dit verschil te verklaren doordat sommige kinderen zowel melding doen van seksueel misbruik als van pesten. In het jaarverslag van de Kindertelefoon (Landelijk Bureau Kindertelefoon, 2010) zijn deze kinderen bij zowel de categorie ‘geweld’ als bij de categorie ‘pesten’ meegeteld, terwijl ze bij het Violence against children report (Child Helpline International, 2010) maar één keer in de categorie ‘misbruik en geweld’ zijn meegenomen. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 138 Bij de Kindertelefoon zijn in 2009 4.958 gevallen van seksueel misbruik gemeld, dit betreft 19% van alle meldingen over misbruik en geweld bij de Kindertelefoon. Er is helaas geen informatie beschikbaar met betrekking tot het fenomeen kinderpornografie bij de seksueel misbruikmeldingen. De 298 meldingen over online misbruik bij de Kindertelefoon betreffen alle online pesten. In Tabel 3.4 is de geslachts- en leeftijdsverdeling te zien van de kinderen die bij de Kindertelefoon melding hebben gemaakt van seksueel misbruik in 2009. Tabel 3.4 Seksueel misbruikmeldingen bij de Kindertelefoon naar geslacht en leeftijd Mannelijk Vrouwelijk Onbekend Totaal N N N N % 0-6 jaar 0 0 0 0 - 7-9 jaar 17 54 1 72 1% 10-12 jaar 155 746 50 951 19% 13-15 jaar 427 2.513 125 3.065 62% 16-17 jaar 194 494 18 706 14% 18+ 40 71 2 113 2% Onbekend 10 36 5 51 1% Totaal N 843 3.914 201 4.958 Totaal % 17% 79% 4% 100% Bron: Child Helpline International, 2010 en verstrekte aanvullende informatie door CHI op verzoek van BNRM In het geval van seksueel misbruikmeldingen bij de Kindertelefoon is nog vaker dan bij andere gemelde problemen sprake van meisjes (de verhouding meisjes:jongens is hier ongeveer 4:1). De leeftijdscategorie 13-15 jaar is, net als bij andere problemen het grootste. Een vijfde deel is jonger. 3.3.2.2 Helpwanted.nl189 Halverwege 2007 is Helpwanted.nl opgericht binnen het Meldpunt Kinderporno op Internet als gevolg van het aanzienlijke aantal meldingen dat het Meldpunt van jongeren ontving. Deze meldingen hadden betrekking op seksueel misbruik op profielsites en via chat en webcam. Bij Helpwanted.nl kunnen jongeren tussen de twaalf en de 18 jaar via een meldformulier, indien gewenst anoniem, melding doen van online seksueel misbruik. Ook kunnen directe vragen via de mail of tijdens een chatsessie190 gesteld worden. Daarnaast geeft Helpwanted.nl informatie over veilig internetten en hulpinstanties waar kinderen en jongeren (en opvoeders) terecht kunnen als ze via internet worden lastiggevallen. Helpwanted. nl heeft dus niet alleen een signalerende, maar ook een voorlichtende taak (primaire en/of secundaire preventie). 189 Meldpunt Kinderporno op Internet, 2009, 2010a, 2011. 190 Eind 2010 is deze zes maanden durende pilot gestart. Inmiddels zijn de chatmogelijkheden uitgebreid en kan op maandag tot en met vrijdag van 14-18 uur gechat worden. Helpwanted.nl is ook regelmatig aanwezig in virtuele werelden (zoals GoSuperModel.nl en een keer per week in Habbo). Uitvoering 139 De registratie door Helpwanted.nl In Tabel 3.5 is het aantal meldingen191 bij Helpwanted.nl te zien voor de jaren 2008 tot en met 2010. Tabel 3.5 Aantal meldingen Helpwanted.nl 2008 2009 2010 Totaal N 255 171 327 753 Bron: Meldpunt Kinderporno op Internet, 2009, 2010a, 2011 (Jaarverslagen 2008 tot en met 2010) In 2008 is veel aandacht gegenereerd voor Helpwanted.nl met de campagne ‘Cyberlokkers laten niet los’. Ook in 2010 zijn meerdere acties gevoerd. Dit is dan ook duidelijk zichtbaar in de cijfers. Niet alle meldingen die bij Helpwanted.nl binnenkomen hebben (uitsluitend) betrekking op online seksueel misbruik.192 – In 2008 betrof 47% van alle meldingen online seksueel misbruik en 5% de confrontatie met kinderpornografie. – In 2009 betrof 43% van alle meldingen seksueel misbruik via de chat en 10% de confrontatie met kinderpornografie. – In 2010 betrof 25% van alle meldingen webcammisbruik en 2% de confrontatie met kinderpornografie.193 Online Meldknop voor jongeren Eurocommissaris Kroes pleit voor een virtuele noodknop voor jongeren. In Nederland wordt dit momenteel ontwikkeld. Online meldknop194 De initiatiefnemers van de Nederlandse online meldknop zijn het Meldpunt Kinderporno op Internet en het programma Digivaardig & Digibewust.195 Op dit moment werken diverse organisaties samen aan de ontwikkeling van de online meldknop.196 In Nederland zijn diverse instanties waar jongeren problemen op internet kunnen melden en hulp kunnen krijgen. Om aan zichtbaar191 Alleen meldingen die gedaan zijn op basis van het meldformulier via de site worden hier meegeteld. Informatie ontvangen via de chat of e-mail etc. is hier niet meegenomen. 192 Enkele voorbeelden van andersoortige meldingen: cyberpesten, portretrecht, hacken etc. 193 De daling van deze relatieve cijfers is met name het gevolg van de enorme toename van het aantal absolute meldingen over cyberpesten in dit jaar. 194 Programma Digivaardig & Digibewust (schriftelijke informatie ontvangen op verzoek van BNRM, 17 juni 2011). 195 Gezamenlijk vormen zij het nationale Awareness Center in Nederland, mede gesubsidieerd vanuit het Europese Safer Internet Programma van Eurocommissaris Kroes. 196 Meldpunt Kinderporno op Internet, Pestweb.nl, Meldpunt Discriminatie, politie (met vraaghetdepolitie.nl, de online vraagbaak voor jongeren) en Kindertelefoon. Ook partijen als Hyves.nl, Habbo.nl, gosupermodels.nl en Microsoft (Windows Live Messenger) zijn betrokken. De organisaties streven ernaar mogelijke andere, relevante partijen bij dit initiatief te betrekken. Te denken valt aan meldpunten, hulpinstanties of online jongerenplatforms. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 140 heid te werken en tegelijkertijd versnippering tegen te gaan, slaan diverse instanties de handen ineen om te komen tot een gezamenlijke online ingang voor jongeren die problemen ervaren op internet en daar hulp bij nodig hebben. De nationale online meldknop vormt voor jongeren het voorportaal naar specifieke hulp. De betrokken partijen streven ernaar in het najaar 2011 de online meldknop in een basisversie te kunnen lanceren. Deze knop kan als applicatie gedownload worden en is geschikt voor de belangrijkste internetbrowsers. Wanneer een jongere op de meldknop klikt komt hij/zij op een website waar hij/zij met zijn/haar specifieke hulpvraag bij een hulpinstantie terecht kan (veelal anoniem) via telefoon, e-mail of chat (afhankelijk van het aanbod van de betreffende instantie).197 De basisversie wordt daarna stap voor stap verder uitgebouwd. Daarnaast zal er een meldknop worden ontwikkeld die websites zelf kunnen plaatsen. Zo kunnen jongeren, wanneer zij een website bezoeken direct op de meldknop klikken om hulp in te schakelen voor hun probleem. 3.3.2.3 Advies- & Meldpunten Kindermishandeling198 In Nederland bestaan 21 AMK’s die de toegang tot de Bureaus Jeugdzorg vormen. Bij een AMK kan iedereen terecht die kennis of een vermoeden heeft van een geval van kindermishandeling – waaronder seksueel geweld.199 Een AMK geeft advies, eventueel gevolgd door een consult, of start een onderzoek. Bij advies en consult blijft de persoon die contact heeft opgenomen met het AMK verantwoordelijk voor het ondernemen van verdere stappen. Indien het AMK een onderzoek start is sprake van een melding en ligt de verantwoordelijkheid bij het AMK. Als uit het AMK-onderzoek blijkt dat sprake is van kindermishandeling zorgt het AMK voor de nodige hulp en bescherming. De meldingen van kindermishandeling bij het AMK zijn het vaakst en steeds vaker afkomstig uit de beroepsomgeving van minderjarigen200 (denk hierbij aan onderwijsinstellingen, artsen, ziekenhuizen, jeugdgezondheidszorg, politie201 etc.). De registratie door de Advies- & Meldpunten Kindermishandeling In 2009 gaven de AMK’s ruim 1.740202 eenmalige adviezen ten aanzien van seksueel misbruik203 en ondersteunden ze ruim 750204 keer met een consult ten aanzien van seksueel misbruik205. De AMK’s startten in 197 Het is van belang dat deze ‘achterkant’ van de meldknop goed georganiseerd is. Jongeren moeten binnen korte tijd een reactie op een melding ontvangen. Het is daarom zaak dat partijen achter deze meldknop op elkaar aansluiten en zich duidelijk kunnen onderscheiden. Ook dienen de organisaties dit extra kanaal voor hulp goed in te bedden in hun organisatie zodat zij aan de hulpvraag kunnen voldoen. 198 MOgroep Jeugdzorg, 2010. 199 Andere vormen van kindermishandeling die genoemd worden zijn: lichamelijke mishandeling, lichamelijke verwaarlozing, psychisch geweld, affectieve verwaarlozing, getuige van geweld in gezin, Münchhausen-by-proxy, pedagogische verwaarlozing en overig/anders (MOgroep Jeugdzorg, 2010). 200 In 2006 betrof dit ongeveer twee derde van alle meldingen en in 2009 ongeveer drie kwart. 201 De politie meldt bijvoorbeeld kinderen bij het AMK aan als getuige van huiselijk geweld. Maar ook in het kader van surveillance op het internet (bijvoorbeeld Habbo) kan de politie slachtoffers van seksueel misbruik (en kinderpornografie) signaleren. Hierover is meer informatie te vinden in §3.8.3.1. 202 Het betreft 5,36% van 32.501 (MOgroep Jeugdzorg, 2010). 203 Al dan niet in combinatie met een andere vorm van kindermishandeling (MOgroep Jeugdzorg, 2010). 204 Het betreft 7,26% van 10.364 (MOgroep Jeugdzorg, 2010). 205 Al dan niet in combinatie met een andere vorm van kindermishandeling (MOgroep Jeugdzorg, 2010). Uitvoering 141 ditzelfde jaar ruim 400206 onderzoeken naar seksueel misbruik.207 Meer informatie over deze adviezen, consulten en meldingen over seksueel misbruik is helaas niet voorhanden bij Jeugdzorg Nederland.208 AMK’s registreren bij de seksueel misbruikmeldingen niet of mogelijk ook sprake is van beeldmateriaal van dit misbruik, oftewel kinderpornografie. Ten aanzien van kinderpornografie bestaat in dit kader dus geen cijfermateriaal. Echter, beeldmateriaal van seksueel misbruik vormt een extra dimensie van slachtofferschap,209 waar aandacht voor zou moeten zijn en wat gevolgen zou moeten hebben voor de in te zetten hulpverlening210. In Duitsland is hiernaar onderzoek gedaan. Care and Treatment of Child-Victims of Child Pornographic Exploitation (CPE) in Germany211 Van oktober 2004 tot september 2007 heeft ‘Innocence in Danger’ onderzoek gedaan naar de behandeling van slachtoffers van kinderpornografie in Duitsland. Alle Duitse, in seksueel kindermisbruik gespecialiseerde, hulpverleningsinstanties zijn hiervoor benaderd. In het onderzoek wordt onder andere geconcludeerd dat vanwege onzekerheid en een groot gebrek aan kennis, hulpverleners nalaten om de kwestie van beeldmateriaal bij seksueel misbruikgevallen aan de orde te stellen. Aldus blijven waarschijnlijk veel kinderpornografieslachtoffers onopgemerkt. Desondanks erkennen de hulpverleners wel dat slachtoffers van seksueel misbruik waarvan ook beeldmateriaal is gemaakt extra getraumatiseerd zijn en hiervoor specifieke hulpverlening nodig hebben. Iedereen die (beroepsmatig) verantwoordelijk is voor het welzijn van kinderen moet kennis hebben van de leefwereld van kinderen. Vandaag de dag maken kinderen veelvuldig gebruik van internet en experimenteren online met seks en relaties. Aan seksueel gedrag op internet zitten risico’s verbonden die de kans op seksueel misbruik kunnen vergroten. Om deze reden is het belangrijk dat, naast kinderpornografie, ook andere ‘digitale signalen’212 door AMK-medewerkers worden opgemerkt. BNRM heeft een verkennend onderzoek gedaan om te achterhalen in hoeverre kinderpornografie, en breder, ‘digitale signalen’ van seksueel misbruik op het netvlies van AMK-medewerkers staan. De resultaten van dit verkennende onderzoek worden op deze plaats weergegeven. Voor de onderzoeksverantwoording wordt verwezen naar Bijlage 2. Resultaten verkennend AMK-onderzoek AMK-medewerkers vragen bij meldingen van seksueel misbruik niet standaard door of ook sprake is van beeldmateriaal van het misbruik (kinderpornografie). Enkele AMK’s geven expliciet aan dat dit weliswaar 206 Het betreft 2,45% van 16.574 (MOgroep Jeugdzorg, 2010). 207 Al dan niet in combinatie met een andere vorm van kindermishandeling (MOgroep Jeugdzorg, 2010). 208 Alleen over het totaal aan adviezen, consulten en meldingen is meer informatie bekend (denk aan het aantal kinderen waarover gemeld is (één melding kan immers gaan om meerdere kinderen), de leeftijd, het geslacht en de woonsituatie van de kinderen etc.) (MOgroep Jeugdzorg, 2010). 209 Zie §3.7. 210 Overigens bestaat nog geen hulpverlening in Nederland die toegespitst is op deze extra dimensie van slachtofferschap, zie §3.7. 211 Von Weiler e.a., 2010. Zie voor meer resultaten uit dit onderzoek §3.7.3. 212 Denk hierbij aan: afwijkend seksueel gedrag van het kind in chats, op sociale netwerksites, voor de webcam of aan door het kind zelfgemaakt pornografisch materiaal (sexting, zie meer hierover in §1.4.3) etc. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 142 niet standaard gebeurt, maar wel als er aanleiding toe is. Bij de meeste AMK’s wordt door een melder wel eens/incidenteel kinderpornografie genoemd, zonder dat hiernaar gevraagd wordt door de AMKmedewerker. De schattingen ten aanzien van het jaarlijks aantal meldingen per AMK waarbij sprake is van kinderpornografie lopen uiteen van nul tot en met 30.213 Drie AMK’s hebben geen aantal genoemd omdat ze hier geen zicht op hebben. Sommige AMK-medewerkers vragen bij meldingen van seksueel misbruik (indien daar aanleiding toe is) ook naar ‘digitale signalen’ die het vermoeden van misbruik kunnen ondersteunen. “Er wordt doorgevraagd, maar dit lijkt afhankelijk van de gemelde zorgen en de leeftijd van het gemelde kind. Wanneer het gaat om internetgedrag bij pubers (chatten met webcam, afspreken met internetvrienden, …) zijn de medewerkers alert op het doorvragen naar ‘digitale signalen’. Er wordt bij meldingen van (vermoedens van) seksueel misbruik, van met name jongere kinderen, niet standaard doorgevraagd of er beeldmateriaal gemaakt zou kunnen zijn. Wel is men alert op het doorvragen naar het kijken naar of bezitten van (kinder)porno, indien dit relevant lijkt.” Bij de meeste AMK’s wordt er door een melder wel eens specifiek ‘digitale signalen’ genoemd, zonder dat hiernaar gevraagd wordt door de AMK-medewerker.214 De schattingen ten aanzien van het jaarlijks aantal seksueel misbruikmeldingen per AMK waarbij sprake is van ‘digitale signalen’ lopen uiteen van nul tot en met 50.215 Zes AMK’s hebben geen aantal genoemd omdat ze hier geen zicht op hebben; twee AMK’s merkten wel op dat het aantal toeneemt. “4 à 5 keer per jaar. Een enkele keer gaat het dan om vermoedens van misbruik van jongere kinderen (in de meeste gevallen gaan die zaken snel door naar de politie) en een paar keer per jaar gaat het om jongens en meisjes (meestal meisjes) die nietsvermoedend zichzelf tonen.” De kennis van AMK-medewerkers ten aanzien van mogelijke ‘digitale signalen’ van seksueel misbruik verschilt per AMK en per medewerker. Verschillende AMK’s geven aan dat sommige medewerkers hier al wel voldoende kennis van hebben, maar zeker niet alle medewerkers. Dit is meestal het gevolg van (te) weinig ervaring met internet. Bij de meeste AMK’s is ook nog niet plenair aandacht besteed aan dit onderwerp in de zin van een cursus of training. Sommige AMK’s merken hierbij op dat dit wel een punt van aandacht zou moeten zijn in de toekomst en één AMK geeft aan dat hier mogelijk ook een rol ligt voor Jeugdzorg Nederland, met name ten aanzien van de landelijke AMK-basiscursus. Echter, helaas erkennen niet alle AMK’s het belang hiervan.216 Eén AMK waarin het onderwerp al wel plenair besproken is geeft aan: “Toch is verdere deskundigheidsbevordering op zijn plaats, omdat de ontwikkeling van de ‘sociale media’ erg snel gaat.” 213 Drie AMK’s geven aan dat dit nooit voorkomt (nul keer per jaar). Elf AMK’s schatten het jaarlijks aantal meldingen waarbij sprake is van kinderpornografie tussen de één en de 30 keer, waarbij het negen keer gaat om niet meer dan tien gevallen per jaar (incl. ‘niet veel’ en ‘een paar’). 214 Eén AMK noemt in dit kader met name scholen als melder. 215 Eén AMK geeft aan dat dit nooit voorkomt (nul keer per jaar). Tien AMK’s schatten het jaarlijks aantal seksueel misbruikmeldingen waarbij sprake is van ‘digitale signalen’ tussen de één en de 50 keer, waarbij het acht keer gaat om niet meer dan tien gevallen per jaar (incl. ‘een paar’, ‘vermoedelijk een klein aantal’ en ‘er is wel eens sprake van meldingen naar aanleiding van uitingen van kinderen/jongeren op de sociale media (of bijv. een aanstaande moeder die haar kind op internet te koop aanbiedt), maar niet van meldingen met informatie over chats of beeldmateriaal van/over jongeren’). 216 Zo wordt er gesteld dat hiernaar ook geen vraag is/dat AMK-medewerkers onderzoek doen in het gezin en niet op internet etc. Uitvoering 143 Op de vraag naar hoe AMK-medewerkers handelen217 in geval van een melding waarbij sprake is van kinderpornografie is door de meeste AMK’s kort het handelingsprotocol bij seksueel misbruikmeldingen beschreven. Dit lijkt te betekenen dat de aanwezigheid van beeldmateriaal van het seksueel misbruik van een kind meestal niet als een specifieke hulpvraag wordt erkend. Eén AMK geeft dan ook aan dat er geen expliciet beleid bestaat ten aanzien van kinderpornografie. Bijna alle AMK’s geven aan contact op te nemen met de politie. Sommige AMK’s hebben hierbij expliciet genoemd dat ze de melder bewegen om aangifte te doen en indien dit niet lukt, aan te geven dat het AMK zelf aangifte zal doen. Eén AMK noemt in dit kader ook het recent getekende protocol218 tussen de Bureaus Jeugdzorg, de politie en het OM, hetgeen er toe moet leiden dat in de toekomst meer politiemeldingen door AMK’s worden gedaan. In het protocol zijn samenwerkingsafspraken opgenomen die de politiemeldingen vanuit AMK’s vereenvoudigen. Er is nu sprake van een standaard meldingsformulier en er is een regelmatige informatieuitwisseling tussen politieambtenaren en hulpverleners, hetgeen zowel het opsporingsonderzoek als de hulpverlening ten goede komt.219 Daarnaast geven veel AMK’s aan, indien nodig, passende hulpverlening in te zetten. Hierbij spreekt niet één AMK over een specifiek hulpaanbod ten aanzien van seksueel misbruik waarbij sprake is van beeldmateriaal. Eén AMK merkt het volgende op: “We beoordelen of hulp nodig is, maar vaak is het voor het politieonderzoek nodig zaken zuiver te houden en nog geen inmenging van hulpverlening te hebben in het stadium van melden.” Hopelijk zullen dit soort situaties in de toekomst minder vaak voorkomen door een betere informatie-uitwisseling tussen politie en hulpverlening (zie eerdergenoemd protocol). Verder zijn door enkele AMK’s nog de volgende aspecten aangehaald; – Het veilig stellen van/bescherming bieden aan slachtoffers (‘Signs of Safety’); – Het gezamenlijk behandelen van een melding van seksueel misbruik; – Het zoeken naar behandeling (in een gedwongen kader) voor de dader; – Het doen van onderzoek naar het vermeende seksuele misbruik220 “Onderzoek naar seksueel misbruik omvat altijd het bevragen van ouders op toegang tot internet/tv/papieren pornografie, het (laten) onderzoeken van kinderen op signalen of verbale uitingen van grensoverschrijdend seksueel gedrag.”; - Het samenwerken met meerdere ketenpartners in het geval van meerdere slachtoffers “Bij meerdere slachtoffers zal ook samenwerking worden gezocht met de gemeente waar een scenario zedenzaken is en waar de GGD een belangrijke rol in speelt.” Concluderend – Kinderpornografie als extra dimensie van slachtofferschap van seksueel misbruik wordt binnen AMK’s nog niet voldoende erkend. Door AMK-medewerkers wordt niet standaard doorgevraagd of hiervan sprake zou kunnen zijn. Het is goed denkbaar dat hiervan sprake is bij veel meer seksueel misbruikgevallen dan verwacht. Daarnaast ontbreekt een toegespitste hulpverlening in dit kader, mogelijk dat 217 Zowel ten aanzien van de hulpverlening, als ten aanzien van de politie. 218 Het protocol ‘Meldingen kindermishandeling door Bureaus Jeugdzorg bij de Politie en het Openbaar Ministerie’, getekend op 12 april 2011. 219 Integrale aanpak kindermishandeling jeugdzorg, politie en OM, ANP Perssupport, 12 april 2011, beschikbaar via: new.perssupport.nl/apssite/persberichten/full/2011/04/12/Integrale+aanpak+kindermishandeling+je ugdzorg,+politie+en+OM (geraadpleegd 8 september 2011). 220 Overigens vindt onderzoek naar seksueel misbruik bij elk AMK plaats als sprake is van een melding. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 144 Nederland hiervoor kennis uit het buitenland zou kunnen halen.221 Ook kan kinderpornografie dienen als ondersteuning/bevestiging van vermoedens van misbruik.222 – Ook op het gebied van kennisverwerving door AMK-medewerkers ten aanzien van kinderpornografie, en breder, ‘digitale signalen’ van seksueel misbruik is nog terrein te winnen. Een vereiste hiervoor is wel dat AMK-medewerkers het belang hiervan inzien en dat is helaas nog niet bij alle AMK’s het geval. Van belang is ook dat de verworven kennis up to date gehouden wordt. – Ten aanzien van de verbetering van de samenwerking tussen AMK’s en de politie zijn al flinke stappen gezet, met als resultaat het protocol ‘Meldingen kindermishandeling door Bureaus Jeugdzorg bij de Politie en het Openbaar Ministerie’. Hopelijk is het succes hiervan in de toekomst zichtbaar. 3.3.3 De signalering van content De belangrijkste signaleerders van kinderpornografiecontent zijn internetgebruikers. Personen die (ongewenst) geconfronteerd worden met (vermeende) kinderpornografie op internet kunnen dit melden bij het particuliere Meldpunt Kinderporno op Internet (§3.3.3.1) of bij het Meldpunt Cybercrime van de politie (§3.3.3.2). 3.3.3.1 Het Meldpunt Kinderporno op Internet223 In 1996 is het Meldpunt Kinderporno op Internet officieel geopend en vanaf de oprichting in 1999 is het aangesloten bij INHOPE – het internationale netwerk van hotlines.224 De voornaamste taak van het Meldpunt is het behandelen van meldingen over vermeende kinderpornografie op internet. De meldingen die het Meldpunt ontvangt zijn afkomstig van twee bronnen: – Internetgebruikers kunnen via de website225 vermeende strafbare content op internet melden, indien gewenst anoniem. – Collega-hotlines die zijn aangesloten bij het INHOPE-netwerk sturen meldingen door indien sprake is van kinderpornografie226 dat op een Nederlandse server staat. Het Meldpunt registreert alle meldingen in haar database en sinds januari 2010 ook in de INHOPE-database. De gemelde content wordt gecategoriseerd volgens de Aanwijzing Kinderpornografie227 om te beoordelen of sprake is van strafbaar materiaal/kinderpornografie.228 Van al het strafbare materiaal wordt achterhaald vanuit welk land het wordt verspreid. Indien sprake is van in het buitenland gehoste kinderpornografie, dan stuurt het Meldpunt de melding door naar de collega-hotline in het betreffende land via de INHOPE-database.229 Indien sprake is van in Nederland gehoste kinderpornografie, dan maakt het Meldpunt hiervan melding bij de politie. Het Meldpunt controleert vervolgens of het materiaal daadwerkelijk is verwijderd. Na vijf dagen stuurt het Meldpunt een reminder aan het KLPD. Indien 221 Bijvoorbeeld USA (CAC’s) en Zweden (Barnahus), zie §3.7.2. 222 Zie §1.2.3 – kadertekst: Digitale kinderpornografie en ICT als kans. 223 Meldpunt Kinderporno op Internet, 2006, 2007, 2008, 2009, 2010a, 2011 (jaarverslagen 2005 tot en met 2010). 224 Voor meer informatie over INHOPE, zie §1.5.3. 225 Zie www.meldpunt-kinderporno.nl (geraadpleegd 8 september 2011). 226 Volgens de nationale wetgeving in het betreffende land van melding. 227 Zie §1.4.1.1. 228 Bij twijfel wordt overlegd met de politie. 229 Bestaat in het betreffende land geen collega-hotline dan wordt de melding doorgegeven aan de politie die vervolgens contact opneemt met de politie in het betreffende land. Uitvoering 145 de content na een week niet is verwijderd stuurt het Meldpunt een notice naar de provider. In Engeland wordt door de collega-hotline: International Watch Foundation (IWF) rechtstreeks contact opgenomen met isp’s – dus niet via de politie. De content wordt daar vervolgens binnen enkele uren verwijderd.230, 231 De registratie door het Meldpunt Kinderporno op Internet Figuur 3.1 toont de ontwikkeling van het aantal meldingen (inclusief dubbel gemelde content) dat het Meldpunt Kinderporno op Internet in de periode 2005-2010 heeft ontvangen.232 Figuur 3.1 Jaarlijks aantal meldingen bij het Meldpunt Kinderporno op Internet – inclusief dubbel gemelde content (2005-2010) 0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10000 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Aantal Jaar Aantal meldingen In 2006 is het Meldpunt overgegaan op een ander meldformulier. Dit verklaart waarschijnlijk de trendbreuk die in dat jaar zichtbaar is. Vanaf 2006 is elk jaar sprake van een toename van het aantal meldingen – tot 9.164 meldingen in 2010. Dit betreffen overigens geen unieke meldingen. Het komt voor dat verschillende meldingen betrekking hebben op dezelfde content.233 Het alsmaar groeiende aantal meldingen is waarschijnlijk te verklaren door de volgende factoren: de exponentiële groei van het aantal internetgebruikers, het steeds groter wordende INHOPE-netwerk,234 de stijging van de hoeveelheid kinderpornografie op internet en de toenemende bekendheid van het Meldpunt. 230 Internet Watch Foundation, 2010, 2011 (annual reports 2009 en 2010). 231 Zie §3.8.3.2 – kadertekst: Perspectief op verwijderen. 232 Voor de tabel met het volledige en gedetailleerde overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.1. 233 Mondelinge informatie Meldpunt Kinderporno op Internet, 17 maart 2011. 234 Het aandeel meldingen afkomstig van INHOPE is in de loop van de tijd steeds groter geworden. Ter illustratie: in 2007 was een tiende deel van alle meldingen afkomstig van INHOPE en in 2010 betrof dit een derde deel (zie Bijlage 4, Tabel B4.1). Dit aanzienlijke aandeel benadrukt het belang van het internationale samenwerkingsverband van hotlines. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 146 Figuur 3.2 toont de ontwikkeling van de twee voornaamste vindplaatsen van vermeende kinderpornografie welke bij het Meldpunt zijn gemeld235 in de periode 2005-2010.236 Figuur 3.2 Jaarlijkse meldingen – inclusief dubbel gemelde content – naar vindplaats (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar E-mail Website Aantal In het weergegeven tijdsbestek is het grootste deel van alle gemelde, vermeende kinderpornografie gevonden op websites of ontvangen via e-mail – tussen de 84% in 2006 en de 95% in 2009. Tot en met237 het jaar 2005 was het aandeel vermeende kinderpornografie ontvangen via e-mail het grootst. Echter, sinds 2006 speelt e-mail nog maar een geringe en steeds kleiner wordende rol – van 12% in 2006 naar 1% in 2010. Het is mogelijk dat kinderpornografie daadwerkelijk steeds minder vaak via e-mail verspreid wordt. Maar ook de introductie van het nieuwe meldformulier bij het Meldpunt kan (deels) een verklarende rol hebben ten aanzien van deze trendbreuk.238 Overige vindplaatsen zijn bijvoorbeeld nieuwsgroepen, chat, peer-to-peer etc. In Figuur 3.3 is het aandeel unieke meldingen dat volgens het Meldpunt Kinderporno op Internet daadwerkelijk betrekking heeft op kinderpornografie ten opzichte van het totaal aantal unieke meldingen – dus zonder dubbel gemelde content – weergegeven voor de jaren 2007 tot en met 2010.239 Deze informatie is niet voorhanden voor eerdere jaren. 235 Inclusief dubbel gemelde content. 236 Voor de tabel met het volledige en gedetailleerde overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.2. 237 Dit geldt namelijk ook voor de hier niet weergegeven jaren 2001-2004 (Meldpunt Kinderporno op Internet, 2003, 2004, 2005 (jaarverslagen 2002 tot en met 2004). 238 Mondelinge informatie Meldpunt Kinderporno op Internet, 12 april 2011. 239 Voor de tabel met het volledige en gedetailleerde overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.3. Uitvoering 147 Figuur 3.3 Aandeel unieke meldingen met betrekking tot kinderpornografie ten opzichte van het totaal aantal unieke meldingen (2007-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2007 2008 2009 2010 Jaar Meldingen met betrekking tot kinderpornograe Het jaarlijks aandeel daadwerkelijke kinderpornografiemeldingen varieert in de weergegeven periode tussen de 31% (N=2.336) en de 43% (N=3.787). Overige meldingen hadden bijvoorbeeld betrekking op niet-strafbare kindererotica, kindernudisme, volwassen pornografie etc. Ook is elk jaar een deel van de meldingen onvindbaar of niet toegankelijk – tussen de 15% in 2008 en 2009 en de 31% in 2007. In Figuur 3.4 is het aandeel unieke kinderpornografiemeldingen dat vanuit Nederland verspreid wordt ten opzichte van het totaal aantal unieke kinderpornografiemeldingen te zien voor de periode 2005-2010.240 Figuur 3.4 Aandeel unieke kinderpornografiemeldingen op Nederlandse servers ten opzichte van het totaal aantal unieke kinderpornografiemeldingen (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Meldingen met betrekking tot kinderpornograe op Nederlandse server Voor 2007 was veelal sprake van kinderpornografiemeldingen met betrekking tot in het buitenland gehoste kinderpornografie. Het Nederlandse aandeel betrof niet meer dan 3%. De laatste jaren is er echter aanzienlijk vaker melding gedaan over kinderpornografie op Nederlandse servers – in 2010 betrof het 240 Voor de tabel met het volledige en gedetailleerde overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.4. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 148 Nederlandse aandeel zelfs 48% (N=1.260).241 Veel van deze in Nederland gehoste kinderpornografie wordt aangeboden via uploadservices.242 De 1.260 meldingen in 2010 die betrekking hadden op kinderpornografie gehost op Nederlandse servers zijn door het Meldpunt doorgestuurd aan de politie. De politie heeft in deze gevallen243 de hostingproviders benaderd om het materiaal te verwijderen en heeft uiteindelijk vijf processen-verbaal ten aanzien van Nederlandse244 verdachten opgemaakt.245 Op verzoek van BNRM heeft het Meldpunt Kinderporno op Internet informatie geleverd ten aanzien van de slachtoffers die worden getoond in de gemelde kinderpornografie op Nederlandse servers. In Figuur 3.5 en Figuur 3.6 is van hen de geslachts- en leeftijdsverdeling te zien. Figuur 3.5 Geslachtsverdeling van de slachtoffers getoond in de in 2010 gemelde kinderpornografie op Nederlandse servers 4% 61% 10% 25% Vrouwelijk Beide Mannelijk Onbekend Bron: door het Meldpunt Kinderporno op Internet verstrekte aanvullende informatie op verzoek van BNRM Er waren in 2010 vaker meisjes (61% + 10%) betrokken bij de gemelde kinderpornografie op Nederlandse servers (N=1.260) dan jongens (4% + 10%). 241 De Verenigde Staten is in 2010 verantwoordelijk voor een kwart van de gemelde kinderpornografie en Rusland voor 13% (Meldpunt Kinderporno op Internet, 2011). 242 Meldpunt Kinderporno op Internet, 2010b. 243 Exclusief de gevallen waarin het materiaal inmiddels verwijderd was of waarin het volgens de politie geen strafbare kinderpornografie betrof. 244 De eigenaren van de betreffende sites verblijven vaak in het buitenland en hebben niet de Nederlandse nationaliteit (Meldpunt Kinderporno op Internet, 2010b; Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 106. 245 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 106. Uitvoering 149 Figuur 3.6 Leeftijdsverdeling van de slachtoffers getoond in de in 2010 gemelde kinderpornografie op Nederlandse servers 3% 55% 18% 24% 3-12 jaar 13-18 jaar 0-2 jaar Onbekend Bron: door het Meldpunt Kinderporno op Internet verstrekte aanvullende informatie op verzoek van BNRM De prepuberale leeftijdscategorie drie tot en met twaalf jaar is het best vertegenwoordigd (56%).246 3.3.3.2 Het Meldpunt Cybercrime247 Het Meldpunt Cybercrime is een politiemeldpunt op internet waarbij kinderpornografie (inclusief het seksueel benaderen van kinderen), kindersekstoerisme of terrorisme op of via internet en afkomstig uit Nederland gemeld kan worden. Het Meldpunt Cybercrime is begonnen als project in 2007 op initiatief van de ministeries van Justitie en BZK en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Sinds november 2009 maakt het onderdeel uit van het KLPD. Een melding bij het Meldpunt Cybercrime is geen aangifte. Een melding via de site komt binnen bij de unit intake van het KLPD (112-alarmcentrale), waar 24/7 naar de meldingen gekeken wordt. De melders (burgers) categoriseren de meldingen op ‘kinderpornografie’, ‘kindersekstoerisme’, ‘haatzaaiing en terrorisme’ en ‘overig’. De medewerkers van de unit intake valideren dit en geven de urgentie aan. De meldingen komen vervolgens terecht bij de backoffice voor de inhoudelijke behandeling. In het geval van kinderpornografie betreft dit het Team Beeld en Internet van de dienst IPOL. Dit team heeft contact met isp’s, sociale netwerksites etc. om strafbare content zo snel mogelijk te laten verwijderen (‘notice and takedown’). Uiteindelijk wordt de melding doorgestuurd naar een regiokorps die het onderzoek verder in behandeling neemt. De registratie door het Meldpunt Cybercrime In Tabel 3.6 is het aantal meldingen bij het Meldpunt Cybercrime over kinderpornografie248 te zien voor 246 Overigens zijn deze leeftijdscategorieën afgeleid van de labels ‘infant’, ‘pre-pubescent’ en ‘pubescent’ zoals geregistreerd door hotlines via INHOPE. Het is mogelijk dat in andere landen andere leeftijdscategorieën gelden ten aanzien van deze labels, waardoor Figuur 3.6 enigszins een vertekend beeld kan geven. 247 Zie www.meldpuntcybercrime.nl (geraadpleegd 8 september 2011); mondelinge informatie Meldpunt Cybercrime, 4 mei 2011. 248 Op basis van de grove categorisatie door de 112-medewerkers (unit intake). Let op: één melding kan informatie bevatten over meerdere feiten. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat sprake is van verschillende meldingen met betrekking tot hetzelfde feit. Dubbelingen worden namelijk pas door het Team Beeld en Internet (backoffice) opgemerkt en nog niet in de fase van intake. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 150 de jaren 2008 tot en met 2010. Deze kinderpornografiemeldingen hebben grotendeels betrekking op grooming-gerelateerde zaken.249 Tabel 3.6 Aantal kinderpornografiemeldingen Meldpunt Cybercrime 2008 2009 2010 Totaal N 536 430 401 1.367 Bron: Meldpunt Cybercrime (verstrekte informatie op verzoek van BNRM) Het is duidelijk in de cijfers terug te zien dat in 2008 meer aandacht is geweest voor het Meldpunt Cybercrime dan in de twee jaren erna. Maar ook actualiteiten, zoals de Amsterdamse zedenzaak250 hebben invloed op het aantal meldingen. Zo is het aantal meldingen over kinderpornografie in de maanden december 2010 en januari 2011 ongeveer een verdubbeling van het aantal meldingen in de maanden ervoor.251 Het Meldpunt Kinderporno op Internet versus het Meldpunt Cybercrime – Het Meldpunt Kinderporno op Internet is een onafhankelijk particulier meldpunt waarbij anoniem gemeld kan worden (2.602 meldingen in 2010 die strafbare kinderpornografie betroffen waarvan er1.260 op eenNederlandse server stonden).Dit meldpunt maakt onderdeel uit van het internationaal overkoepelende INHOPE-netwerk en richt zich ook op voorlichting. – Het Meldpunt Cybercrime is een politiemeldpunt waar meldingen 24/7 bekeken worden en waar in principe niet anoniem gemeld kan worden (401 kinderpornografiemeldingen in 2010 die vooral betrekking hadden op grooming). Het uiteindelijke doel van dit meldpunt is om in de toekomst een generiek politiemeldpunt te worden waarbij de burger digitaal terecht kan met alle soorten (cybercrime-)meldingen.252 249 Er is door het Meldpunt Cybercrime niet geregistreerd op subcategorieën binnen de categorie kinderpornografie. Daarom is niet precies bekend hoeveel meldingen binnen de categorie kinderpornografie betrekking hebben op grooming etc. Het Meldpunt Cybercrime zal in de toekomst wel meer registreren en alle meldingen vanaf 2007 laten hercategoriseren, zodat meer inzicht verkregen kan worden in de aard van de meldingen. Uit de voorlopige analyse is gebleken dat de kinderpornografiemeldingen vanaf maart 2007 tot en met maart 2011 in 80% van de gevallen een vorm van grooming betreffen. De ‘echte’ kinderpornografiemeldingen betreffen in 15%-20% van de gevallen ook volgens de politie strafbare kinderpornografie (door burgers vermeende kinderpornografie komt dus niet altijd overeen met de strafrechtelijke definitie van kinderpornografie en daarbij komt het ook geregeld voor dat gemelde kinderpornografie niet meer is terug te vinden op de aangeven internetlocatie). Mondelinge en schriftelijke informatie Meldpunt Cybercrime, 4 mei, 24 en 27 juni 2011. 250 Zie voor meer informatie over deze zaak §3.7.5. 251 In december 2010 ging het om 66 kinderpornografiemeldingen ten opzichte van minimaal 20 en maximaal 39 kinderpornografiemeldingen in de maanden januari tot en met november 2010. In januari 2011 was sprake van 62 kinderpornografiemeldingen. NB: Momenteel wordt extra geïnvesteerd in de bekendheid van het Meldpunt Cybercrime. 252 Mondelinge informatie Meldpunt Cybercrime, 4 mei 2011. Uitvoering 151 3.3.4 Conclusie De signalering van kinderpornografie vormt een belangrijk onderdeel van de tertiaire preventie van kinderpornografie. Signalering kan plaatsvinden ten aanzien van daders, slachtoffers en content. Signalering van daders Daders zelf en personen uit hun directe omgeving kunnen signalen opvangen van daderschap. Tot op heden is nog niet ingezet op het herkennen van potentieel daderschap en het hierop volgend handelen. Hier dient aandacht voor te komen. Het in Nederland op te zetten Stop it Now!-project is in dit kader van belang. Het Meldpunt Kinderporno op Internet dat, samen met het ambulant forensisch centrum de Waag, bezig is met het opstarten van dit project, moet deze nieuwe taak (de signalering van daders) dan wel strikt gescheiden vervullen van de andere taken (de signalering van content en, via Helpwanted.nl, van slachtoffers). Ook kunnen omstanders van daders anoniem melding doen van opgevangen signalen bij Stichting M. Op het gebied van terugkoppeling door de politie aan Stichting M. is terrein te winnen. Signalering van slachtoffers Slachtoffers, personen uit hun privéomgeving en professionals uit de directe omgeving van slachtoffers kunnen signalen opvangen van slachtofferschap. Er zijn al flinke stappen gezet ten aanzien van de signalering van slachtofferschap van seksueel geweld tegen kinderen en het hierop volgend handelen door omstanders – zowel privé als beroepsmatig. Het is belangrijk dat ontwikkelde publiekscampagnes worden doorgezet waarbij ook aandacht komt voor digitale signalen. Daarnaast is de verwachting dat de aankomende Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ervoor kan zorgen dat professionals niet langer handelingsverlegen zijn. Met een meldcode zal bij vermoedens vaker worden ingegrepen. Omstanders van slachtoffers – privé en beroepsmatig – kunnen terecht bij meerdere instanties waarbij AMK’s het meest voor de hand liggen. BNRM heeft een verkennend onderzoek verricht waaruit bleek dat de extra dimensie van slachtofferschap bij kinderpornografie over het algemeen niet (h)erkend werd. AMK-medewerkers vragen niet standaard door naar kinderpornografie bij seksueel misbruikgevallen. Ook bestaat ten aanzien hiervan geen specifieke hulpverlening. Het ontbreekt AMKmedewerkers aan voldoende kennis over kinderpornografie, en breder, over digitale signalen van misbruik door een gebrek aan scholing. Het is van belang dat hier meer aandacht voor komt. Slachtoffers zelf kunnen onder andere terecht bij de Kindertelefoon. De Kindertelefoon registreert helaas niet op kinderpornografie binnen gevallen van seksueel geweld tegen kinderen. Een goede ontwikkeling is dat de Kindertelefoon kinderen tegenwoordig actief doorverwijst naar Bureaus Jeugdzorg. Daarnaast kunnen slachtoffers, specifiek voor online misbruik, melding doen bij Helpwanted.nl. Binnenkort zullen slachtoffers ook gebruik kunnen maken van een online meldknop die momenteel wordt ontwikkeld in het kader van het programma Digivaardig & Digibewust. Hierbij is het van belang dat met name de ‘achterkant’ van de meldknop goed georganiseerd is. Signalering van content Internetgebruikers kunnen geconfronteerd worden met kinderpornografie op internet. Ze kunnen deze gesignaleerde content melden bij het particuliere Meldpunt Kinderporno op Internet en/of bij het Meldpunt Cybercrime van de politie. Het is belangrijk dat gemeld kinderpornografisch materiaal zo snel mogelijk door isp’s verwijderd wordt. Om dit te bewerkstelligen moeten de afspraken tussen het Meldpunt Kinderporno op Internet en de politie herzien worden. Het Engelse collega-meldpunt the Internet Watch Foundation kan in deze als voorbeeld dienen. Een taakuitbreiding van het Meldpunt Kinderporno op Internet, bijvoorbeeld naar het monitoren en/of verstoren van fora en netwerken kan overwogen worden – mogelijk in het kader van het Stop it Now!-project (zie ook §3.8.4). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 152 3.4 Opsporing 3.4.1 Inleiding Deze paragraaf schetst het werkproces betreffende de opsporing van kinderpornografie. De organisatie binnen de politie ter zake opsporing van vervaardigers, verspreiders en bezitters van kinderpornografie en de werkwijzen van de verschillende politieonderdelen worden beschreven. De aanpak van kinderpornografie kent meerdere complicerende factoren, zoals een continue toestroom van zaken uit het buitenland en de onbekendheid van de aard van een zaak voordat die is onderzocht (is sprake van alleen bezit van kinderpornografie of zijn er indicaties voor vervaardiging en dus misbruik?) hetgeen het toekennen van prioriteit aan bepaalde onderzoeken in een vroeg stadium bemoeilijkt. Ook deze complicerende factoren worden besproken. Binnen de organisatie van de opsporing doen zich ten tijde van het schrijfproces diverse ontwikkelingen voor. In de eerste plaats wordt de nieuwe structuur van de toekomstige nationale politie ontwikkeld. Verder heeft de politie in samenwerking met het Openbaar Ministerie (OM) onderzocht hoe de huidige aanpak van kinderpornografie verbeterd kon worden, hetgeen zijn neerslag vond in onder andere het Programma Verbetering Aanpak Kinderpornografie. Deze paragraaf beschrijft de huidige werkwijze en probeert aan de hand van de huidige werkwijze verbeterpunten te formuleren. Niettemin zal ook op de nieuwe structuur, voor zover thans duidelijk, worden ingegaan. Tot slot zal worden aangegeven welke elementen de nieuwe structuur in ieder geval zal moeten bevatten teneinde de effectiviteit van de opsporing te verhogen. 3.4.2 Werkwijze in de opsporing Kinderpornografisch beeldmateriaal vervult een belangrijke functie in de opsporing: kenmerken van daders, slachtoffers en hun omgeving op het beeldmateriaal vormen immers belangrijke opsporingsindicaties. Indien kinderpornografie gevonden wordt op een computer kan dit aanleiding zijn voor een groot onderzoek waarbij slachtoffers worden ontzet en daders aangehouden. Kinderpornografisch beeldmateriaal bevat niet alleen indicaties voor de opsporing terzake artikel 240b Sr, het kan tevens als bewijs dienen dat het misbruik daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In zedenzaken is bewijsvoering vaak lastig.253 Ingevolge de Aanwijzing kinderpornografie dient bij opsporing en vervolging van kinderpornografie de focus primair gericht te zijn op de identificatie van slachtoffers en van daders van seksueel misbruik en op de vervaardiging van kinderpornografisch beeldmateriaal. Bezit van kinderpornografie (en kindererotica) kan dienen als opsporingsindicatie voor mogelijk misbruik en vervaardiging.254 In de praktijk is in de eerste fase de aard van het onderzoek (is sprake van een verspreider, vervaardiger of een bezitter van kinderpornografisch beeldmateriaal?) echter niet of nauwelijks in te schatten. Pas achteraf, na uitlezen van alle gegevensdragers, kan worden geconstateerd wat de aard (verspreiden, vervaardigen dan wel bezitten) van de zaak in onderzoek is. Het voorrang geven aan die onderzoeken die de meeste waarschijnlijkheid bieden om tot slachtofferidentificatie te komen is daarmee geen eenvoudige opgave. In de komende paragrafen wordt beschreven hoe opsporingsinstanties hiermee omgaan. 253 Van Wijk & Nieuwenhuis, 2011. 254 Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), 2010A025, Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. Uitvoering 153 Team Beeld en Internet KLPD/IPOL Het Team Beeld en Internet KLPD/IPOL (hierna te noemen het TBI) fungeert als informatieknooppunt in de gehele keten van opsporing. Het doel van het TBI is om slachtoffers te identificeren en vervaardigers van kinderpornografie op te sporen.255 Medewerkers van het team beheren de Landelijke Database Kinderpornografie, onderzoeken meldingen van kinderpornografie op internet en coördineren informatie op het gebied van kinderpornografie en pedoseksuele misdrijven.256 Het onderdeel heeft toegang tot diverse nationale en internationale databases, zodat de gegevens kunnen worden gecombineerd en op nationaal en internationaal niveau onderzoek kan worden verricht naar mogelijke relaties met andere onderzoeken.257 De (niet-veredelde) signalen kinderpornografie komen binnen bij het TBI, naast alle andere signalen rond kinderpornografie, zoals een verdachte die ontucht heeft gepleegd en mogelijk ook kinderpornografie bezit. De instroom van zaken kent vijf ingangen, te weten: 1 Vanuit het buitenland komen honderden onderzoeksverzoeken per jaar binnen en dit levert ook honderden onderzoeken op (zie verderop in deze paragraaf ). 2 Het TBI ontvangt en behandelt ook meldingen van verspreiding van kinderpornografie op internet in de breedste zin van het woord. Meldpunt Kinderporno op Internet258 is hiervoor een leverancier met meer dan duizend meldingen per jaar.259 3 Het TBI rechercheert ook zelf naar kinderpornografisch beeldmateriaal en pedoseksuele netwerken. Hierbij maakt het gebruik van diverse justitiële informatiebronnen, beeldmateriaal en ook van informatie van regiokorpsen en buitenlandse opsporingsinstanties.260 4 Van het Politiemeldpunt Cybercrime komen vele meldingen per jaar binnen, hetgeen enkele tientallen onderzoeken op jaarbasis oplevert, zie ook §3.3.3.2.261 5 Bij de zedenafdelingen van de regio’s komen door middel van aangiften rechtstreeks onderzoeken binnen.262 Deze onderzoeken kunnen bijvoorbeeld als aanleiding een ontuchtaangifte hebben waarbij in het studioverhoor naar voren komt dat de dader de ontucht heeft vastgelegd; ook schakelen computerreparatiebedrijven die op een computer kinderpornografisch beeldmateriaal aantreffen, de politie in. Deze onderzoeken kinderpornografie zouden ook bij het TBI gemeld moeten worden, maar dit gebeurt niet altijd.263 Het TBI maakt een eerste weging en betrekt daarbij de organisatiegraad (aanwezigheid netwerk), de mogelijke omvang, de recentheid van het beeldmateriaal en de internetomgeving van de verdachte. 255 Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), 2010A025, Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. 256 Van der Zee & Groeneveld, 2007. 257 Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), 2010A025, Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. 258 Meldpunt Kinderporno op Internet is een particulier initiatief. 259 Landelijk Expertisecentrum Kinderporno, Openbaar Ministerie en Politie, 2010 (niet openbaar). 260 Dit levert honderden onderzoeken op jaarbasis op voor de politie Nederland (regio of BR) en meerdere duizenden voor het buitenland die via Interpol en Europol aan de verantwoordelijke buitenlandse politiediensten worden overgedragen. Zie Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), 2010A025, Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. 261 Landelijk Expertisecentrum Kinderporno, Openbaar Ministerie en Politie, 2010 (niet openbaar). 262 Landelijk Expertisecentrum Kinderporno, Openbaar Ministerie en Politie, 2010 (niet openbaar). 263 In de Aanwijzing kinderpornografie staat dat binnen de politieregio onderzoeken ter kennisneming dienen te worden aangeboden aan de reguliere (regionale) stuur- en weegploeg. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 154 Een coördinator van de Landelijke Database Kinderpornografie beoordeelt of het inderdaad gaat om kinderpornografisch materiaal. Als het beeldmateriaal oud is, dan is de kans groot dat de seksuele handelingen (de ontucht) mogelijk verjaard zijn. Het starten van een opsporingsonderzoek naar misbruik heeft dan weinig zin. Als afbeeldingen recent zijn gemaakt, krijgt het onderzoek prioriteit. De kans dat het slachtoffer nog steeds wordt misbruikt is dan aanwezig. Op grond van de bevindingen maakt de coördinator zogenaamde expertiseprocessen-verbaal op. Hierin staat de actualiteit van het materiaal, de identificatie van slachtoffers, of het beeldmateriaal voldoet aan de criteria voor overtreding van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht en of het beeldmateriaal in de Landelijke Database Kinderpornografie bekend is.264 De internetidentiteiten en eventuele creditcardnummers worden vastgesteld. Van deze identiteiten kan worden vastgesteld of zij kinderpornografie hebben verspreid of hebben gedownload. Door middel van een vordering wordt de internetidentiteit of het creditcardnummer omgezet in naam-, adres- en woonplaatsgegevens. Hiermee is een verdachte geïdentificeerd en van dit technisch onderzoek wordt een proces-verbaal gemaakt.265 Het betreffende beeldmateriaal wordt veilig gesteld.266 Het technisch proces-verbaal en het proces-verbaal over het beeldmateriaal worden gekoppeld en dit gaat als onderzoeksvoorstel naar het loket van de Bovenregionale Recherche Noorden Oost Nederland (BR-NON) waar de zaken worden gedistribueerd of, indien direct ingrijpen vereist is, onmiddellijk naar de regio.267 Het merendeel van deze zaken wordt door de regio’s opgepakt en afgehandeld.268 De Landelijke Database Kinderpornografie269 De Landelijke Database Kinderpornografie is in beheer bij het TBI. In mei 2011 is een nieuwe database in gebruik genomen omdat de oude niet langer voldeed.270 De nieuwe database dient als instrument om efficiënter op te sporen en dubbel werk te voorkomen.271 Het doel is niet de omvang van het door de politie in beslag genomen kinderpornografische materiaal weerte geven.De nieuwe database is leeg opgeleverd en zal vanuit de regio’s gevuld worden. In juli 2011 bestonden reeds drie aansluitingen (Rotterdam,Utrecht en Twente) van waaruit afbeeldingen konden worden geüpload. Afbeeldingen worden als volgt geclassificeerd: ‘kinderpornografie’, ‘kinderpornografie met toelichting’ of ‘overig’. De eerste classificatie betreft onbetwistbare kinderpornografische afbeeldingen (prepuberale slachtoffers waarbij sprake is van penetratie en aanraking van genitaliën) en de tweede classificatie betreft de overige strafbare kinderpornografie volgens de Aanwijzing 264 Van der Zee & Groeneveld, 2007. 265 In veel gevallen is een abonneehouder geïdentificeerd die later niet de verdachte bleek te zijn. Schriftelijke informatie TBI, 5 september 2011. 266 Landelijk Expertisecentrum Kinderporno, Openbaar Ministerie en Politie, 2010 (niet openbaar). 267 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 268 Landelijk project kinderporno, 2008. 269 Mondelinge informatie KLPD, Team Beeld en Internet, 11 juli 2011. 270 De oude database bestond uit een afbeeldingen zonder specifieke informatie. Er bestond bijvoorbeeld geen onderscheid tussen kinderpornografische afbeeldingen en overige afbeeldingen. Daarbij waren ook de technische mogelijkheden zeer beperkt waardoor de koppeling met andere (toekomstige) relevante informatie niet mogelijk was. Verder werd de database niet consequent gevuld vanuit de regio’s omdat de afbeeldingen handmatig aangeleverd moeten worden. 271 De database kan een bijdrage leveren aan duidelijkheid omtrent het ‘grijze gebied’ tussen strafbaar en niet-strafbaar materiaal. Uitvoering 155 kinderpornografie.272 Wanneer vanuit een regio een afbeelding die nog niet voorkomt in de database wordt geüpload, dient de rechercheur de afbeelding te beoordelen. Deze afbeelding belandt vervolgens in het voorportaal van de database. Pas wanneer door drie verschillende rechercheurs uit drie verschillende regio’s dezelfde afbeelding op dezelfde manier is geclassificeerd, krijgt de afbeelding de betreffende classificatie en wordt opgenomen in de database.Op deze manier wordt een integere database gecreëerd met materiaal dat ertoe doet.273 Vooralsnog is de database gevuld met 50.000 afbeeldingen. In de toekomst zal het technisch mogelijk zijn om videomateriaal op te nemen, evenals specifieke informatie over afbeeldingen zoals kenmerken en identificatie van slachtoffers en verdachten.274 In de Korpsmonitor 2010275 wordt met name de werkdruk van het TBI geagendeerd. Het TBI zou graag (meer) willen investeren in infiltratie, pseudokoop en internet-rechercheren; de zogenoemde arbeidsintensieve BOB-middelen276 (zie §3.4.3). Maar vanwege de werkdruk, het gebrek aan capaciteit en de noodzaak om de primaire taken zoals internationale samenwerking uit te voeren, komen zij hier nauwelijks aan toe.277 Regiokorpsen De regiokorpsen krijgen via de Bovenregionale Recherche Noord- en Oost-Nederland (BR-NON) de onderzoeken binnen. Regio’s krijgen ook zaken binnen via wijkagenten, computerbedrijven en via eigen onderzoeken.278 Ook wordt een enkele keer in een zeden- of ontuchtzaak de computer van de verdachte in beslag genomen. Na het uitlezen van de computer blijkt de verdachte kinderpornografie in bezit te hebben (gehad). Dit kan aanleiding zijn voor nader onderzoek naar mogelijke slachtoffers of deelname aan een netwerk waarbinnen beeldmateriaal wordt uitgewisseld. Het in beslag nemen van de gegevensdragers is, als onderzoek daartoe aanleiding geeft, overigens geen standaardprocedure.279 De 25 regionale politiekorpsen voeren opsporingsonderzoeken kinderpornografie uit. In nagenoeg alle politieregio’s bestaan afdelingen commerciële zeden, waar men zich bezighoudt met alle zedenzaken 272 Het onderscheid tussen ‘kinderpornografie’ en ‘kinderpornografie met toelichting’ is o.a. gemaakt met het oog op mogelijke wetswijzigingen en internationale vergelijkingen. Ten aanzien van de categorie ‘kinderpornografie’ moet, in de toekomst, geen twijfel bestaan. Een rechter zou dan kunnen veroordelen op basis van het feit dat een afbeelding uit deze categorie afkomstig is zonder het beeldmateriaal zelf te hoeven beoordelen. 273 Dat een afbeelding nog niet voorkomt in de database is belangrijke informatie. Het is mogelijk nieuw materiaal met nieuwe slachtoffers of materiaal dat (nog) niet of niet meer verspreid wordt. 274 Te denken valt aan nieuwe labels als ‘virtuele kinderpornografie’, onderdeel van een serie, ‘grijs gebied’ etc. 275 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. De monitor bevat gegevens over het jaar 2010 en kwam uit in 2011. 276 Bijzondere opsporingsbevoegdheden. 277 Sinds de zomer van 2010 wordt hier wel meer prioriteit aan gegeven, maar dat gaat ten koste van binnenkomende meldingen. Schriftelijke informatie TBI, 5 september 2011. 278 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 279 Zie Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2010A26), Stcrt. 2010, nr. 19123 waarin geen aanwijzing wordt gegeven over inbeslagname van gegevensdragers. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 156 waarin het commerciële oogmerk een belangrijke rol speelt, zoals kinderpornografie, gedwongen prostitutie en mensenhandel. Ook zijn in alle regio’s kinderpornografiecoördinatoren benoemd die contacten met het TBI en de overige regio’s onderhouden. Landelijke Proeftuin Zambezi Binnen het korps Rotterdam-Rijnmond vond de Landelijke Proeftuin aanpak Kinderpornografie plaats, het zogenaamde Zambezi-project. Het team werkte nauw samen met Digitale Opsporing en hetOM, en ontwikkelde nieuwe werkmethoden en -processen die landelijk beschikbaar werden gesteld. Ook werden de grenzen van juridische kaders en de mogelijkheden van het aangaan van (nieuwe) samenwerkingsvormen met bedrijven en instellingen verkend. In samenwerking met de digitale werkgroep binnen de proeftuin werd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) nieuwe software ontwikkeld die alle in beslag genomen data van verdachten (op harddisk, DVD etc.) geautomatiseerd verwerkt.280 De proeftuin moet primair worden gezien als een voorwaardenscheppende omgeving die het rechercheren, vervolgen en bestraffen van malafide personen die met kinderpornografie bezig zijn mogelijk maakt.281 Er werd in de proeftuin ook gewerkt aan alternatieve afdoeningen onder de noemer Niets Doen Is Geen Optie (INDIGO) zie §3.5.1, bijvoorbeeld verplichte hulpverlening voor mensen die kijken naar kinderpornografie. Het komt dan niet direct tot een strafzaak. Het doel is deze zaken efficiënter maar toch effectief af te doen. Dit geldt met name voor first offenders. Verplichte hulpverlening biedt de mogelijkheid om bezitters te weerhouden opnieuw met kinderpornografie bezig te zijn. Hierdoor kan het aantal strafzaken beperkt worden. Deze manier van werken kan ook een preventief effect hebben.282 Het is duidelijk dat het werkaanbod aanhoudend groeit en dat de huidige configuratie, volgens de auteurs van de Korpsmonitor 2009, niet voldoet.283Dit wordt opnieuw bevestigd in de monitor van 2010.284 Proefnemingen zoals in de proeftuin Zambezi geven een doorkijk naar de toekomst.285 Een effect van de proeftuin Zambezi is dat het digitale proces in Rotterdam adequaat georganiseerd is. Nieuwe digitale ontwikkelingen die bij de proeftuin en de digitale recherche vandaan komen, zijn binnen afzienbare tijd bekend in de regio.286 De proeftuin is inmiddels afgesloten. Er zijn veel verschillen tussen de politieregio’s. Een beschrijving van een gemiddelde regio is dan ook niet eenvoudig. In sommige regio’s heeft het onderwerp prioriteit, in andere regio’s is er nauwelijks aandacht voor. De technische faciliteiten zijn eveneens verschillend.287 Er zijn geen uitgewerkte werkprocessen op het gebied van kinderpornografie. Veel regio’s maken voor een gedeelte gebruik van gestandaardiseerde werkprocessen. Een aantal regio’s draagt echter wel bij aan het ontwikkelen van standaardprocedures 280 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 281 WODC, 2010. 282 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 75. 283 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 284 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 285 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 286 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 287 Van der Zee & Groeneveld, 2007. Uitvoering 157 zoals Twente met een inbeslagnemingmodule en een standaard proces-verbaal, en Rotterdam met een prioriteringsmodel en een standaard procedure voor digitaal onderzoek. Veel werkzaamheden worden naar het inzicht van de individuele rechercheur uitgevoerd.288 Daar komt bij dat er zes verschillende organisatievormen bestaan binnen de 25 politieregio’s. Sommige korpsen hebben bijvoorbeeld een gespecialiseerd kinderpornografieteam (zedenrechercheurs die alleen belast zijn met kinderpornografiezaken, zoals TIJN289, Limburg-Zuid, Rotterdam en Amsterdam). Andere korpsen hebben een gecentraliseerde zedenafdeling op één locatie waarbij alle zedenrechercheurs kinderpornografiezaken doen en daarbij ondersteund worden door taakaccenthouders kinderporno (Haaglanden, Hollands-Midden, Gelderland-Zuid en Kennemerland). Een eenduidig beeld van alle organisatievormen is dus niet te schetsen. Ten slotte verschilt de focus per regio. Vijf van de 25 regio’s hanteren een focus die gericht is op slachtofferidentificatie. Zij zien kinderpornografie als een bijproduct van seksueel misbruik (TIJN) en/of willen door het slachtoffer te traceren de handeling stoppen (Amsterdam) en zoveel mogelijk slachtoffers uit het circuit halen (Rotterdam). De auteurs van de Korpsmonitor 2009290 concluderen in het algemeen dat in de meeste regio’s het kinderpornografie proces ingedeeld is om de toestroom van zaken onder controle te houden. Korpsen bekijken niet alle aangetroffen afbeeldingen voor eventuele opsporingsindicaties. Veelal wordt volstaan met een aantal afbeeldingen dat voldoende is voor een eventuele veroordeling. Door deze werkwijze wordt de kans om slachtoffers te vinden beperkt en worden vervaardigers en verspreiders niet achterhaald.291 De zedenrechercheurs zijn natuurlijk niet alleen belast met de aanpak van kinderpornografie. Kinderpornografie vormt slechts een onderdeel van het totale pakket aan zaken voor een afdeling (jeugd en) zeden.292 Bovenregionale Rechercheteams De bovenregionale rechercheteams (BRT’s) bestrijden sinds 2004 ernstige vormen van criminaliteit die de grenzen van een politieregio te boven gaan. BRT’s zijn samenwerkingsverbanden tussen (twee of meer) aangrenzende regio’s. Sinds 2009 worden vier BRT’s, voor de duur van twee jaar, (mede) uitgevoerd door de BR-NON en in samenwerking met de politieregio’s, ingezet voor het terugdringen van de werkvoorraad kinderpornografie.293 De aanleiding hiervoor was het afhandelen van tientallen zaken genaamd ‘Astral’: het betrof downloaders die met hun creditcard kinderpornografie hadden gekocht.294 Slechts een deel van een BRT houdt zich bezig met de aanpak van kinderpornografie. De regio’s waarbinnen het BRT valt lenen drie digitale rechercheurs en twee kinderpornografierechercheurs uit. Deze rechercheurs blijven op hun werkplek in de regio zitten. Uit de Korpsmonitor 2010 blijkt dat de BRT’s weinig kennis bezitten over zeden- en/of kinderpornografiezaken en dat zij daarvoor gebruik maken van ondersteuning van zedenrechercheurs uit de regio.295 Het zoe288 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 289 Samenwerkingsverband Twente, IJsselland, Noord-Oost Gelderland. 290 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 291 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 292 Verslag coördinatorenoverleg februari 2011. Zie ook Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 75, p.28. 293 Minister van Veiligheid en Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 4 maart 2011. 294 Zie www.om.nl/onderwerpen/verkeer/@153755/bovenregionale/ (geraadpleegd 23 augustus 2011) 295 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 158 ken naar slachtoffers is geen onderdeel van de werkwijze, hetgeen een bewuste beleidskeuze is geweest. De inzet van deze teams zou gecontinueerd worden totdat de nationale (in)richting van de aanpak kinderpornografie gerealiseerd zou zijn teneinde op een andere wijze vorm te geven aan de beheersing van de werkvoorraad.296 De BRT’s gaan zich in de toekomst niet meer toeleggen op de aanpak van kinderpornografie.297 Team High Tech Crime KLPD NR Het Team High-Tech Crime (THTC) van de Nationale Recherche, onderdeel van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), houdt zich landelijk bezig met het strafrechtelijk onderzoek naar en de bestrijding van high-tech crime, in het bijzonder waar het gaat om zware, georganiseerde criminaliteit en om innovatieve vormen van high-tech crime of incidenten met een belangrijke internationale component.298 De term ‘high-tech crime’ verwijst naar opsporingszaken met een vitaal belang (nationale veiligheid en economie) en/of waarbij georganiseerde misdaad is betrokken (met name de zwaardere vormen).299 Het team is, samen met de toen reeds bestaande groep Digitale Recherche (Team Digitaal & Internet van de NR), formeel sinds 1 januari 2007 operationeel. Het doel is om per jaar twee tot vier grote onderzoeken naar high-tech crime te verrichten. Het team fungeert 24 uur per dag als aanspreekpunt voor partners in binnen- en buitenland. Het team levert bij alle grote onderzoeken indien van toepassing een bestuurlijke rapportage aan en ontwikkelt nieuwe innovatieve opsporingsmethodieken. Het KLPD stelt periodiek de minister van Veiligheid en Justitie op de hoogte van de behaalde resultaten van het team.300 Een multidisciplinair team van het KLPD onder leiding van de teamleider van het THTC nam deel aan het onderzoek rond de Amsterdamse zedenzaak. De Amsterdamse zedenafdeling deed onder andere de analyse van het gevonden (kinderpornografisch) beeldmateriaal om aldus de slachtoffers te identificeren en ten behoeve van de (opsporing en) vervolging van Robert M. en zijn partner. Het TBI droeg bij aan kennis en expertise en detacheerde werknemers voor het multidisciplinaire team. Aldus werd een gelegenheidsstructuur gecreëerd die was afgestemd op de omvangrijke Amsterdamse zedenzaak. Er waren voldoende aanwijzingen aanwezig dat Robert M. een netwerk onderhield met gelijkgestemden. Dat leidde ertoe dat het multidisciplinaire team zich vooral toelegde op het in kaart brengen van het netwerk van Robert M, waarbij niet zozeer het kinderpornografisch beeldmateriaal het uitgangspunt was, maar veeleer het e-mail- en chatverkeer. Middels de analyse van het e-mail- en chatverkeer kon inzichtelijk gemaakt worden met wie Robert M. in contact had gestaan en wat uitgewisseld was. Deze werkwijze is bij uitstek dadergericht. Hoe de werkwijze van het multidisciplinaire team uiteindelijk geborgd zal gaan worden staat nog open, zie ook §3.4.4.301 Kinderporno op anonieme, diep verborgen websites De Nationale Recherche heeft in een onderzoek op internet grote hoeveelheden kinderpornografie aangetroffen op anonieme ontmoetingsplaatsen en diep verborgen websites. De aanleiding 296 Minister van Veiligheid en Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 4 maart 2011. 297 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 102. 298 Van der Hulst & Neve, 2008. 299 Van der Hulst & Neve, 2008. 300 Kamerstukken II 2007/08, 29 628 en 28 824, nr. 68. 301 Mondelinge informatie Teamleider van High Tech Crime Unit (KLPD), 4 juli 2011. Uitvoering 159 voor het onderzoek is de Amsterdamse zedenzaak. De Dienst Nationale Recherche van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft een multidisciplinair rechercheteam samengesteld om het (internationale) netwerk van zedenverdachte Robert M. in beeld te brengen. Het onderzoeksteam bestond uit digitale experts van de Dienst Nationale Recherche, de Dienst Specialistische Recherche Toepassingen (DSRT), de politie Amsterdam-Amstelland, zedenspecialisten van de Dienst IPOL en rechercheurs van andere KLPD-diensten. Het internet security bedrijf Fox-IT heeft het onderzoeksteam technische adviezen, infrastructuur en bijstand geleverd. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat Robert M. gebruik maakte van verborgen plaatsen, zogenoemde ‘hidden services’, op internet. Hij maakte daarbij gebruik van het Tor-netwerk, een wereldwijd netwerk dat het mogelijk maakt om anoniem op internet te surfen. De onderzochte ‘hidden services’ bestonden uit websites, fora en andere verborgen ontmoetingsplaatsen waar kinderpornografisch beeldmateriaal wordt uitgewisseld. Ook communiceren bezoekers er in chatkanalen over het misbruiken van kinderen en de productie en verspreiding van kinderpornografie. Onder verantwoordelijkheid van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie en met toestemming van de rechter-commissaris bij de Rechtbank Rotterdam zijn de rechercheurs twaalf ‘hidden services’ binnengegaan door de beveiliging te doorbreken. In totaal zijn in het onderzoek meer dan 220.000 afbeeldingen en video’s met kinderpornografie aangetroffen. Het belangrijkste doel bij de aanpak van kinderpornografie is het achterhalen en beëindigen van misbruik van kinderen en aanhouding van de producenten van het beeldmateriaal. In dit onderzoek wil de politie ook duidelijk maken dat anonimiteit binnen het Tor-netwerk en ook landsgrenzen de opsporing van kinderpornografie niet in de weg staan.302 Internationaal: Europol en Interpol Kinderpornografie is vanwege de verspreiding via internet vaak grensoverschrijdend en de commerciële vervaardiging van kinderpornografie betreft vaak een vorm van georganiseerde criminaliteit. Opsporingsonderzoeken hebben daarom meestal een internationaal karakter. Interpol303 en Europol304 faciliteren en coördineren internationale onderzoeken naar netwerken en hebben aldus een rol in de bestrijding van kinderpornografie.305 Bij Interpol is een specifiek team met de internationale coördinatie belast en worden regelmatig ‘specialist meetings’ georganiseerd waar informatie en kennis worden uitgewisseld.306 Interpol is in 2001 gestart met het aanleggen van een database met afbeeldingen uit opgeloste zaken. Met behulp van deze database worden kinderen geïdentificeerd die slachtoffer zijn (geweest) van seksueel misbruik en kinderpornografie. Via Interpol ontvangt het TBI veel informatie over het aantreffen van kinderpornografie waarbij Nederland is betrokken.307 302 www.om.nl/actueel-0/nieuws-persberichten/@156657/kinderporno-anonieme/ (geraadpleegd 5 september 2011). 303 Van der Zee & Groeneveld, 2007. 304 Van der Zee & Groeneveld 2007. 305 Van der Zee & Groeneveld, 2007. 306 Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 139. 307 Van der Zee & Groeneveld, 2007. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 160 Bij Europol is de aanpak van kinderpornografie onderwerp van één van de lopende analytical work files (AWF). Over bijna de hele wereld zijn landelijke politiediensten actief die zich, net als het TBI, bezighouden met de bestrijding van kinderpornografie. Evenals in Nederland het geval is, worden in die landen zaken tegen verdachten ook gegenereerd in andere landen. De zaaksgegevens worden via de geëigende kanalen naar die landen gestuurd. Als onderzoeken stuiten op internationale netwerken, kan dit aanleiding zijn tot Europese (door Europol) of soms wereldwijde (door Interpol en/of Europol) acties. In bijeengeroepen internationale vergaderingen wordt informatie uitgewisseld en worden afspraken over het (gezamenlijk) optreden gemaakt. Het TBI is dan aanwezig en coördineert de samenwerking, in nauw overleg met het LP van het OM en met de betrokken regionale politiekorpsen.308 In de Korpsmonitor 2010 staat niettemin dat de samenwerking met internationale partners beperkt is.309 Incidenteel wordt gebruik gemaakt van Interpol, Europol en Eurojust310. Bij internationale onderzoeken is zo nu en dan sprake van informatie-uitwisseling met buitenlandse politieorganisaties.311 De International Child Sexual Exploitation (ICSE) Image Database312 In maart 2009 is de Interpol Child Abuse Image Database (ICAID) na acht jaar vervangen door de Interpol International Child Sexual Exploitation (ICSE) ImageDatabase.De ICSE ImageDatabase is een instrument om dubbel werk te voorkomen en dient om slachtoffers en daders te identificeren. Lidstaten leveren het materiaal voor de database aan. Dit betreft materiaal waarbij daders en/of slachtoffers reeds geïdentificeerd zijn of waarvan het betreffende land (in geval vanNederland: het TBI) het van belang acht – bijvoorbeeld als sprake is van een internationale component. Materiaal dat voldoet aan de volgende omschrijving313 wordt in de database opgenomen: 1. Material or any image or movie or other media which forms part of a series which is in contravention of the definition as set out in Article 20 – of the Council of Europe Convention on the Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse 2007 “….any material that visually depicts a child engaged in real or simulated sexually explicit conduct or any depiction of a child’s sexual organs for primarily sexual purposes.” 2. Any other material which in the opinion of the member state or investigator, it is necessary to place in the database. Cijfers omtrent de omvang van het materiaal in de database worden niet gegeven. Niet al het materiaal voldoet aan de delictsomschrijving van kinderpornografie in de verschillende landen. Ook videomateriaal dat is opgebroken in vele afbeeldingen is opgenomen in de database. Hierdoor ontstaat een vertekend beeld.314 Wel wordt informatie gegeven over het aantal geïden308 Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 139. 309 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. Dit wordt weersproken door een medewerker van TBI. TBI werkt veel samen met buitenlandse partners zoals Interpol en Europol, bijna dagelijks. Voor politieregio’s is dit niet altijd zichtbaar. Schriftelijke informatie TBI, 5 september 2011. 310 Eurojust Factsheet, www.eurojust.europa.eu/childprotect_cases.pdf (geraadpleegd 30 juni 2011). 311 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 312 Schriftelijke informatie Interpol, juli 2011; Interpol, 2010; Interpol, 2011; Mondelinge informatie TBI, 11 juli 2011. 313 Aangezien bijvoorbeeld ook tekst onder deze definitie zou kunnen vallen, zal de omschrijving waarschijnlijk worden aangepast. 314 De EU heeft geld beschikbaar gesteld om de database te ontwikkelen zodat in de toekomst bijvoorbeeld ook videomateriaal als videomateriaal opgenomen kan worden. Uitvoering 161 tificeerde slachtoffers en daders vanaf de oprichting van de ICAID in 2001. De stand van zaken op 1 augustus 2011 betreft: 2.345 geïdentificeerde slachtoffers afkomstig uit 41 landen (waarvan 85 uit Nederland315) en 1.324 geïdentificeerde daders afkomstig uit 41 landen (waarvan 52 uit Nederland316). KMar De KMar (District Schiphol) heeft een unit commerciële zeden waar de bestrijding van kinderpornografie is ondergebracht. De nadruk binnen de opsporing voor kinderpornografie bij de KMar Schiphol ligt bij het afhandelen van reguliere incidenten en daarnaast op proactieve aanpak van de KIDS-actieweken in het kader van kindersekstoerisme. Op de luchthaven Schiphol worden met enige regelmaat KIDS-actiedagen gehouden. KIDS staat voor: Onderkenning en aanpak van Kinderpornokoeriers en Kindersekstoerisme door multidisciplinaire samenwerking op Schiphol. De KIDS-Strategie houdt intensieve samenwerking in van de Douane Schiphol en het TBI van IPOL met verschillende eenheden van de KMar, te weten Grensbewaking, Digitale Recherche, Beoordelaars Kinderporno en het Team Jeugd en Zeden. Tijdens de KIDS-actiedagen worden passagiers, rechtstreeks afkomstig uit bronlanden van kindersekstoerisme en/of vervaardigingslanden van kinderpornografie, extra gecontroleerd door de samenwerkende instanties.317 De KMar op Schiphol heeft in 2010 drie aanhoudingen verricht, primair vanwege het bezit, de invoer, de doorvoer en de uitvoer van kinderpornografie.318 Zo liep een 68-jarige Ier in januari 2010 met kinderpornografie tegen de lamp. De man kwam met een vlucht uit Bangkok. In zijn handbagage werden dvd’s en cd’s met filmpjes en beelden van kinderpornografie gevonden en kinderlingerie.319 Tot zover zijn de diverse onderdelen van de politie beschreven die zich bezighouden met de aanpak van kinderpornografie. De situatie waarin de politie zich bevindt kent ook enkele complicaties die nader zullen worden uitgewerkt. 3.4.3 Complicaties De aanpak van kinderpornografie kent enkele complicaties die al in meer of mindere mate in de voorgaande paragrafen naar voren zijn gekomen. Deze knelpunten zijn de focus in opsporingsonderzoeken, de werkvoorraad, prioritering van onderzoeken en knelpunten in de opsporing. Uitgaande van het doel slachtoffers te vinden en te ontzetten is de effectiviteit, als gevolg van deze knelpunten, te weten de mate waarin dat doel wordt bereikt, gering.320 315 Nederland neemt de achtste plek in (na de Verenigde Staten (840), Canada (232), Duitsland (178), Zweden (152), Noorwegen (132), het Verenigd Koninkrijk (114) en Frankrijk (103)). Deze 85 Nederlandse slachtoffers zijn niet afkomstig van de Amsterdamse zedenzaak. Deze zaakgegevens zijn (nog) niet doorgegeven aan Interpol (schriftelijke informatie Interpol, 1 september 2011). 316 Nederland neemt de vijfde plek in (na de Verenigde Staten (539), Canada (148), Duitsland (125) en Frankrijk (63)). 317 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 318 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 75. 319 Op jacht naar kinderporno, De Pers, 18 januari 2010. 320 Een uitzondering hierop vormt de Amsterdamse zedenzaak. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 162 Focus In de praktijk ligt de focus van opsporing thans op de downloaders hetgeen ten koste gaat van de aandacht voor kindermisbruikers, vervaardigers en commerciële verspreiders, maar ook ten koste van de aandacht voor het slachtoffer.321 In de Korpsmonitor Kinderporno 2010 wordt aandacht besteed aan de focus per regio. Vijf van de vijfentwintig regio’s hanteren, zoals al eerder beschreven, een focus die gericht is op slachtofferidentificatie. Zij zien kinderpornografie als een bijproduct van seksueel misbruik (TIJN) en/of willen door het slachtoffer te traceren de handeling stoppen (Amsterdam) en zoveel mogelijk slachtoffers uit het circuit halen (Rotterdam). In deze regio’s staat het slachtoffer centraal, hetgeen zich vertaalt in de aanpak en keuze voor inzet van opsporingsactiviteiten.322 Het onderzoek van Moran Een mogelijkheid zou kunnen zijn om de uitkomsten van het onderzoek van Moran te hanteren. Uit het onderzoek van Moran (zie §1.4.2) blijkt dat binnen de groep daders van kinderpornografie, zich ook hightech crime daders bevinden en dat juist binnen deze groep daders relatief recent vervaardigd materiaal wordt uitgewisseld.323 Deze uitkomst kan de basis vormen voor de opsporing: de aanpak dient vooral gericht te zijn op de high-tech crime daders en minder op de ‘eenvoudige’ downloaders. Door politie en OM wordt gewerkt aan het verleggen van de focus in de aanpak van kijkers en bezitters van afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen (de downloaders) naar de slachtoffers en de vervolging en opsporing van vervaardigers en verspreiders.324 Maar dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan. In de eerste plaats kost deze benadering meer capaciteit. Een opsporingsonderzoek met ‘misbruik focus‘, zal bij benadering vier maal meer tijd in beslag nemen dan een onderzoek naar een downloader.325 De digitaal specialisten moeten het beeldmateriaal, met de focus op misbruik, veel intensiever analyseren.326 Bij gelijkblijvende capaciteit levert dit dus een probleem op. De werkvoorraad Politie en OM worden ook geconfronteerd met de omvang van de werkvoorraad. De werkvoorraad is het totaal van alle zaken dat wel in behandeling is met daarbij opgeteld het aantal zaken dat niet in behandeling is, gemeten vanaf het moment van binnenkomst.327 Aan het einde van het 3e kwartaal van 2010 bevatte de werkvoorraad 991 zaken. Aan het einde van het vierde kwartaal 2010 bevatte de werkvoorraad 770 zaken.328 Deze terugloop kan zo weer omslaan door een toestroom van nieuwe onderzoeken uit het buitenland. Gemiddeld genomen bestaat de werkvoorraad ieder jaar uit ongeveer 700 zaken, zo laat de Korpsmonitor 2010 zien.329 321 Landelijk project kinderporno, 2008. 322 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 323 Moran, 2010. 324 Minister van Veiligheid en Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 4 maart 2011. 325 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 326 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 327 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 328 Minister van Veiligheid en Justitie, Voortgang aanpak kinderpornografie, 4 maart 2011. 329 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. Bijlage B, p.50. Uitvoering 163 De werkvoorraad is vooral opgebouwd uit buitenlandse onderzoeken. Op jaarbasis komen er tussen de 800 en 1000 zaken binnen.330 Zo zorgt de Financial Coalition Against Child Pornography331 in Amerika voor een grote instroom: creditcardmaatschappijen verstrekken informatie over mogelijke downloaders van kinderpornografie.332 In het derde kwartaal van 2010 kwamen 359 rechtshulpverzoeken uit het buitenland.333 In het algemeen wordt een toename van zaken uit het buitenland verwacht.334 De werkvoorraad wordt mogelijk veroorzaakt doordat niet alle zaken behandeld kunnen worden. Volgens de auteurs van het PVAKP is het bestaan van de werkvoorraad vooral een effect van een gebrek aan capaciteit.335 Met de huidige sterkte is het mogelijk om jaarlijks rond de 700 onderzoeken te behandelen met als focus bezit van strafbaar materiaal, zo stellen zij. Per jaar blijven dan gemiddeld 100 tot 300 zaken liggen.336 Van de totale capaciteit van de politie wordt gemiddeld 1,3% benut voor de aanpak van zedenzaken, inclusief kinderpornografie. De politieregio’s Twente en Gelderland-Midden scoren met 2.1% hoog.337 Prioritering, weging en sturing Prioritering vindt bij aanvang van het onderzoek (ook onderzoeken die uit het buitenland afkomstig zijn) plaats, bij intake of bij melding.338 De prioritering wordt bepaald door middel van structureel geplande overleggen met de officier van justitie (OvJ), de Zeden Aanspreek Officier (ZAO) en/of via zaaksoverleg. Ook wordt met enige regelmaat, veelal aanvullend aan het (zaaks)overleg, de zakenlijst toegezonden aan het OM.339 Onderzoeken binnen de politieregio dienen tenminste ter kennisneming aangeboden te worden aan de reguliere (regionale) stuur- en weegploeg.340 Prioritering, weging en sturing kennen de nodige knelpunten. Prioritering in de onderzoeken is niet eenvoudig omdat in de meeste gevallen alleen maar kan worden vastgesteld dat een bepaalde internetidentiteit bezig is met het up- of downloaden van beeldmateriaal en niet of de verdachte een vervaardiger zou kunnen zijn of alleen een bezitter. De zwaarte van het onderzoek is dus a priori onbekend. Ook 330 Mondelinge informatie IPOL, 20 april 2011. 331 De Financial Coalition is een internationaal verbond, opgericht door banken, creditcardbedrijven en internetbedrijven die de strijd zijn aangegaan met vervaardigers en hun afnemers op internet. Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 139. 332 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 75. 333 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 75. 334 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 75. Dit is niet de ervaring van TBI. Incidenteel ontvangen zij onderzoeken waarin credit card nummers naar voren komen. De laatste onderzoeken dateren van meer dan twee jaar geleden, Astral. Commerciële kinderpornografie is overigens maar een zeer klein onderdeel van het totaal aantal zaken. Schriftelijke informatie TBI, 5 september 2011. 335 Landelijk project kinderporno, 2008. 336 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009. 337 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. Zij melden ook dat de capaciteit die is vrijgemaakt voor de aanpak van kinderpornografie vanwege de enorme diversiteit en verschillen van organisatievormen van de zedenafdelingen niet exact is te benoemen. 338 Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), 2010A025, Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. 339 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 340 Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), 2010A025, Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 164 gedurende het onderzoek blijft het complex om een onderscheid te maken tussen bezitters en vervaardigers.341 Een prioriteringsmodel is daarbij nodig, met behulp waarvan dan zo vroeg mogelijk in het opsporingsproces een afweging kan worden gemaakt. Tevens zijn instrumenten nodig om deze afweging objectief te kunnen maken. Deze instrumenten zijn nog niet breed beschikbaar, maar moeten worden (door)ontwikkeld. In de inmiddels afgeronde proeftuin Zambezi, zie §3.4.2, werd al geëxperimenteerd met een prioriteringsmodel.342 Door de regio’s worden verschillende modellen voor prioritering en criteria gebruikt. Het toegekend gewicht aan de criteria is veelal afhankelijk van de opvatting van de behandelend rechercheur. Er lijkt sprake van ‘willekeur’. Ook worden zaken nagenoeg niet behandeld door weeg- en stuurploegen. Dit gebeurt alleen bij een grootschalig onderzoek, maatschappelijke onrust, in geval van een bijzondere verdachte, of zodra een zaak de beschikbare capaciteit te boven gaat. Er wordt niet of nauwelijks gestuurd.343 Kinderpornografiezaken worden doorgaans meegenomen in de prioritering van zedenzaken, uitgezonderd in die regio’s die kinderpornografie-onderzoeken afzonderlijk georganiseerd hebben (Rotterdam, Amsterdam, Limburg-Zuid, TIJN). Voor alle overige regio’s betekent dit dat kinderpornografiezaken niet alleen tegen elkaar worden afgewogen, maar ook ten opzichte van overige zedenzaken. Kinderpornografiezaken leggen het dan ook soms af tegen zaken als verkrachting.344 De prioritering kent de volgende vraagstukken: a priori is onduidelijk wat de aard van de zaak is waardoor de prioritering moeilijk te maken is, de instrumenten ontbreken of er is sprake van willekeur, kinderpornografiezaken leggen het af tegen andere zedenzaken en de regio’s proberen de werkstroom beheersbaar te houden. De oorzaak hiervan is vooral gelegen in het specifieke karakter van kinderpornografiezaken: wat de politie uiteindelijk aantreft (bezit of vervaardiging) is van te voren onbekend. Knelpunten in de opsporing Een knelpunt in de opsporing is een gebrek aan tijd. De capaciteit is onvoldoende om alle taken uit te kunnen voeren en daardoor komt het uitvoeren van arbeidsintensieve BOB-middelen in de knel. Het TBI zou bijvoorbeeld meer willen investeren in proactief onderzoek op internet zoals infiltratie en pseudokoop.345 Een ander knelpunt in de opsporing is het gebrek aan mogelijkheden om te infiltreren in netwerken waarbinnen recent vervaardigd beeldmateriaal wordt uitgewisseld. Binnen deze netwerken, zo is het vermoeden, vinden de ergste vormen van misbruik plaats. Om toegang te krijgen tot dergelijke netwerken moet iemand nieuw materiaal aanbieden. De politie zou graag willen infiltreren, maar ervaart beperkingen. In de eerste plaats zijn dergelijk netwerken technisch afgeschermd met wachtwoorden, waardoor toegang niet eenvoudig is. In de tweede plaats is niet duidelijk wat de aard is van het uitgewisselde beeldmateriaal. Om in een netwerk te infiltreren moet een redelijke verdenking bestaan.346 In de 341 Landelijk Expertisecentrum Kinderporno, Openbaar Ministerie en Politie, 2010 (niet openbaar). 342 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, Businesscase bestrijding kinderporno. 343 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 344 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 345 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 346 Presentatie medewerker TBI, 19 mei 2011. Uitvoering 165 derde plaats wil de politie geen materiaal uitwisselen om in een netwerk te infiltreren: immers slachtoffers vastgelegd op beeldmateriaal worden aldus opnieuw in omloop gebracht.347 De mogelijkheid bestaat dat de politie niet al het kinderpornografisch beeldmateriaal vindt en/of in beslag neemt. Kinderpornografisch beeldmateriaal wordt niet altijd aangetroffen bij een verdachte, aangezien dit beeldmateriaal kan worden afgeschermd middels encryptie, op ‘internet’ kan worden bewaard (file hosting of online file storage), kan worden verborgen in huis of er wordt gebruik gemaakt van prepaid mobiel internet waardoor de gebruiker anoniem blijft. Tevens worden niet alle gegevensdragers in beslag genomen. Dit is sterk afhankelijk of de politie ageert op basis van artikel 110 Sv of artikel 551 Sv.348 Bij een doorzoeking op grond van artikel 110 Sv kunnen allerlei opsporingshandelingen worden toegepast, bijvoorbeeld het maken van foto’s in de woning en er kan overal grondig worden gezocht naar aanknopingspunten ten behoeve van de opsporing. Dit artikel biedt dus meer mogelijkheden dan artikel 551 Sv. Het is echter soms lastig toestemming van de rechter-commissaris te krijgen voor een doorzoeking op grond van artikel 110 Sv, met name als het oudere zaken betreft. In sommige regio’s wordt dan ook gekozen voor de mogelijkheden die artikel 551 Sv biedt. In dat geval wordt van de hoofdbewoner de uitlevering van de gegevensdrager gevorderd. De hoofdbewoner moet dan bereid zijn zijn medewerking te verlenen en te voldoen aan de vordering. (Andere) doorzoekingshandelingen zijn in dat geval dan echter niet mogelijk. Indien de verdachte weigert mee te werken, wordt de situatie bevroren en kan alsnog de RC erbij worden gehaald. Volgens de politieregio’s komt dit nauwelijks voor (o.a. Utrecht).349 Voordelen van het inzetten van artikel 551 Sv zijn in de eerste plaats dat deze optie minder arbeidsintensief is en dus een mindere belasting voor de capaciteit vormt. Niettemin kan, hoewel het onderzoek minder volledig is, toch ook bewijsmateriaal worden vergaard, kan naar slachtoffer identificatie worden gezocht en kunnen interventies ten aanzien van de dader worden ingezet. Ook leert de ervaring bij de betrokken opsporingsambtenaren dat verdachten, geconfronteerd met een vordering ex artikel 551 Sv, in de meeste gevallen hun medewerking verlenen en ook een verklaring afleggen.350 Als mogelijk nadeel van een actie op grond van artikel 551 Sv geldt, met name waar een groot team bij de actie is betrokken, dat wellicht de mate van vrijwilligheid van medewerking van een hoofdbewoner discutabel is. 347 Presentatie medewerker TBI 19 mei 2011. 348 In geval van verdenking van een strafbaar feit omschreven in art. 240b Sr staan aan politie en OM twee soorten bevoegdheden ter beschikking die kunnen leiden tot inbeslagname van onder meer gegevensdragers. Op grond van art.110 Sv kan in een woning een doorzoeking gedaan worden onder leiding van een RC (bij spoed art. 97 Sv). Daarnaast geeft art. 551 Sv, in geval van een strafbaar feit als omschreven in art. 240b Sr, aan de in artikel 141 Sv bedoelde ambtenaren de bevoegdheid te allen tijde ter inbeslagneming de uitlevering te vorderen en over te gaan tot in beslagneming van alle hiervoor vatbare voorwerpen, Aanwijzing kinderpornografie, par. 4.3. Veel regio’s maken gebruik van meer dan één juridische basis voor inbeslagname, waarbij zij zaaksafhankelijk te werk gaan, zoals blijkt uit de Korpsmonitor 2010, p. 20. 349 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011, p. 20. 350 Mondelinge informatie landelijk OvJ Kinderpornografie. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 166 Effectiviteit van de opsporing De focus in de opsporing dient gericht te zijn op de identificatie van slachtoffers, daders van seksueel misbruik en de vervaardiging van kinderpornografisch beeldmateriaal. In welke mate deze doelstellingen worden gehaald kan worden afgeleid aan de hand van het aantal slachtoffers dat is getraceerd. Uit de landelijke monitor kinderpornografie 2009 blijkt dat de regio’s in 2008 893 zaken verwerkten. Bij die 893 opsporingsonderzoeken werden in totaal iets meer dan 40 slachtoffers van seksueel misbruik en de vervaardiging van kinderpornografie getraceerd. In de laatste monitor over het jaar 2010 is het aantal slachtoffers niet vermeld. Het blijkt dat de geïdentificeerde slachtoffers voor ongeveer de helft toevalstreffers waren op basis van een aangifte van ontucht. Het slachtoffer gaf dan aan dat ook opnamen van het misbruik waren gemaakt of de verdachte kwam voor in het beeldmateriaal. Een gering aantal identificaties is het resultaat van langs de weg van internet ingezet recherchewerk.351 Naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak zijn wel veel slachtoffers geïdentificeerd, maar deze zaak is uitzonderlijk in omvang en ongekend in aard en kan dus nimmer representatief zijn voor het aantal geïdentificeerde slachtoffers via internet. Hoe effectief is dan de opsporing van slachtoffers via internet? De bovenstaande complicaties worden (deels) erkend door politie en OM, en mede om die reden heeft de minister van Veiligheid en Justitie een nieuwe structuur inzake de aanpak van kinderpornografie aangekondigd. De contouren van die nieuwe structuur worden hieronder beschreven en de nieuwe structuur zou bovenstaande complicaties moeten kunnen verhelpen. 3.4.4 De nieuwe structuur In het voorjaar van 2011 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een brief aan de Kamer gestuurd waarin plannen omtrent de nieuwe structuur aanpak kinderpornografie werden gepresenteerd.352 Op korte termijn komt er een landelijke stuurploeg kinderpornografie van het OM en de politie, die de centraal voorbereide onderzoeken weegt en prioriteert en daarna toedeelt aan de uitvoerende eenheden. Verdere weging op regionaal niveau zal niet plaatsvinden. De focus wordt gehandhaafd door de nationale stuurploeg, evenals de monitoring. Ook wordt een gezamenlijk (politie en OM) expertiseknooppunt kinderpornografie en kindersekstoerisme ingericht, gericht op het opbouwen en versterken van netwerken van experts bij politie en OM. Een landelijk team bestrijding kinderpornografie wordt opgericht dat belast is met de informatiecoördinatie, de uitvoering van de intelligencefunctie en een opsporingsfunctie (o.a. bijdrage aan internationale zaken). De landelijke stuurploeg deelt zaken toe aan de regionale eenheden. De focus ligt sterk op lokale daders en op het opsporen van slachtoffers van misbruik. Begin juni 2011 is deze nieuwe structuur nader beschreven in het rapport Kinderporno Aangepakt van het Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno. Dit rapport bevat een voorstel voor de landelijke inrichting van de organisatie van de aanpak en maakt onderdeel uit van de documentatie die de minister van Veiligheid en Justitie heeft aangeboden aan de Tweede Kamer. De nieuwe aanpak van kinderpornografie kent twee hoofdstromen. – Eén gericht op de bestrijding van het feitelijke misbruik; met name een taak voor de regio. 351 Landelijk Expertisecentrum Kinderporno, Openbaar Ministerie en Politie, 2010 (niet openbaar). 352 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 102. Uitvoering 167 – Eén gericht op de bestrijding van de vastlegging van misbruik: het kinderpornografische materiaal; met name op landelijk/nationaal niveau. Een landelijke eenheid legt zich, met gebruikmaking van de tactische en technische expertise, toe op de bestrijding van kinderpornografie. Het betreft een centraal gestuurde organisatie die bestaat uit één nationale unit en tien gedeconcentreerde units. Een zelfstandig onderdeel legt zich uitsluitend toe op het management en uitvoering van vier expertisefuncties (innovatie, communicatie, coördinatie, informatie), het algeheel leiding geven aan het geheel van de werkstroom, het faciliteren van landelijke prioritering, weging en sturing, het naleven van alle kwaliteitsbevorderende maatregelen en monitoring. Op het centrale nationale niveau wordt de verwerking van materiaal georganiseerd.353 Het landelijke onderdeel concentreert zich op de verwerking van het kinderpornografisch beeldmateriaal en ondersteunt de regionale eenheden bij de afhandeling van downloadzaken. De regio’s (gedecentraliseerde units) concentreren zich op het bestrijden van misbruik van kinderen en op het identificeren van slachtoffers, het bestrijden van vervaardigen, verspreiden en bezitten van kinderpornografisch beeldmateriaal en het doorrechercheren naar verdachten. In gezamenlijkheid met de zedenrecherche en de digitale expertise van de toekomstige regionale eenheden worden de onderzoeken naar seksueel kindermisbruik en kinderpornografie verricht. Aldus worden regionale zaken eerst regionaal opgepakt (met het oog op de focusverschuiving naar het ontzetten van slachtoffers), waarbij tegelijkertijd op nationaal niveau monitoring plaatsvindt. Het werkproces gericht op de aanpak van vervaardiging van kinderpornografie wordt zoveel mogelijk regionaal uitgevoerd. De regio moet een koppeling gaan maken tussen zedenzaken en kinderpornografiezaken. Het uitgangspunt, kinderpornografie is bijvangst en bewijs in misbruikzaken, is hierbij cruciaal. De regionale kinderpornografieteams sluiten aan bij lopende misbruikonderzoeken en nemen zo mogelijk de gegevensdragers in beslag.354 De aanpak van kinderpornografie maakt gebruik van een landelijk functionerend model voor prioritering, weging en sturing van zaken, op zowel nationaal als regionaal niveau. Het model fungeert op basis van het beleid dat wordt vastgesteld door de portefeuillehouder Zeden in de RKC en het College van PG’s, die beide deel uitmaken van de landelijke stuur- en weegploeg.355 Daarbij wordt ook gekeken naar andere manieren van afdoening. Teams met werknemers met verschillende capaciteiten worden opgericht, zo is het streven. Hiervoor is nodig: tactische capaciteit, gespecialiseerde medewerkers op het gebied van Zeden en Digitale Expertise, en algemeen management en administratieve krachten. 353 Dit vermogen dient er ook op het regionale niveau te zijn. 354 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. Kinderporno aangepakt. De organisatie van de aanpak van kinderporno bij de Politie. 355 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. Kinderporno aangepakt. De organisatie van de aanpak van kinderporno bij de Politie. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 168 3.4.5 Conclusie Prioritering In het algemeen kan geconcludeerd worden dat het merendeel van de regio’s en de BRT’s zich richten op het verwerken van onderzoeken zonder door te rechercheren naar het misbruik. Het TBI prioriteert in samenwerking met de landelijke coördinerend officier van justitie Kinderporno, maar deze prioritering is noch gestandaardiseerd, noch beschreven. De werkzaamheden inzake de aanpak van kinderpornografie door het multidisciplinaire team van het KLPD onder leiding van de teamleider van het THTC zijn van tijdelijke aard en zijn vooral dadergericht – hetgeen een extra dimensie aan het gehele werkproces heeft toegevoegd. Focus Kinderpornografisch beeldmateriaal in handen van de politie is bewijs dat seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. De focus in het opsporingsonderzoek moet gericht zijn op slachtofferidentificatie. In theorie is die er ook. De praktijk wijst echter uit dat dit in geringe mate lukt. De politie heeft a priori weinig informatie, vaak niet meer dan een internetidentiteit, over een mogelijke dader. De informatie die zij krijgt is slechts een IP-adres waarop activiteiten plaatsvinden in verband met kinderpornografie. Het is onbekend of hier (een) slachtoffer(s) bij betrokken is/zijn. De politie wordt echter geconfronteerd met honderden onderzoeksvoorstellen per jaar. Het verleggen van de focus, van de aanpak van bezitters naar de daadwerkelijke aanpak van vervaardigers, komt hierdoor lastig van de grond. Het zoeken naar slachtoffers van seksueel geweld via internet is mede hierdoor weinig effectief.356 Daarentegen, ieder gevonden slachtoffer maakt elke inspanning gegrond. De nieuwe structuur biedt wellicht een oplossing. Werkwijze en organisatie Een aantal mogelijke suggesties zouden soelaas kunnen bieden voor bovenstaande knelpunten. In de eerste plaats zou de nieuwe structuur in ieder geval zedenspecialisme moeten combineren met digitale en tactische expertise. De inzet van extra capaciteit is daarbij onontbeerlijk. De minister van Veiligheid en Justitie heeft aangekondigd dat extra capaciteit vrijgemaakt gaat worden voor de aanpak van kinderpornografie.357 Hierbij moet rekening worden gehouden hoe deze capaciteit verdeeld gaat worden. De bundeling van kennis en competenties zou de effectiviteit ook kunnen verhogen. Het multidisciplinaire team van het KLPD onder leiding van de teamleider van het THTC had een dadergerichte aanpak (analyse van e-mail- en chatverkeer van daders) en het TBI heeft een voornamelijk slachtoffergericht beleid (grotendeels analyse van de afbeeldingen).358 De combinatie van dadergerichte en slachtoffergerichte opsporing zou op een locatie moeten plaatsvinden, waarbij de digitale competenties zouden moeten gaan samensmelten met zedenexpertise. De nationale unit kan deze twee vormen van opsporing bundelen. Dadernetwerken dienen volledig onderzocht te worden, waarbij men ook oog moet hebben voor de op de afbeelding seksueel misbruikte kinderen. Inbeslagname gegevensdragers In de tweede plaats kan aansluiting worden gezocht bij ontuchtzaken, waarbij gegevensdragers altijd in beslag dienen genomen te worden. Immers, de identificatie van slachtoffers via internet is niet altijd 356 De Amsterdamse zedenzaak is wel begonnen met gevonden beeldmateriaal en leidde tot nieuwe onderzoeken waar daadwerkelijk misbruik plaats heeft gevonden. 357 Kamerstukken II 2010/11, 32 500, nr. 106. 358 TBI rechercheert ook op internet naar daders. Uitvoering 169 effectief en vindt veelal op basis van toeval plaats.359 Nu staat in de Aanwijzing kinderpornografie dat bij aangiften van vormen van seksueel geweld tegen kinderen in alle fasen van het onderzoek rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van de productie van kinderpornografisch beeldmateriaal en moet, zo mogelijk, een doorzoeking plaatsvinden. In de huidige Aanwijzing zeden wordt weliswaar in een bijlage360 gerefereerd aan digitale gegevensdragers in het kader van een informatief gesprek, maar een aanwijzing tot inbeslanname ontbreekt.361Door zowel in de Aanwijzing kinderpornografie, als de Aanwijzing zeden het belang van inbeslagname van gegevensdragers te benadrukken kan de effectiviteit van de opsporing worden verhoogd en de focus daadwerkelijk naar misbruik worden verlegd. In de derde plaats dient meer informatie over de effectiviteit van de opsporing te worden vergaard. Zo is het aantal slachtoffers dat bijvoorbeeld via internet wordt gevonden vrijwel onbekend. Slachtoffers dienen om die reden geregistreerd te worden. Hierdoor kan de effectiviteit van de opsporing inzichtelijk worden gemaakt, hetgeen consequenties kan hebben voor het te voeren beleid.362 Werkvoorraad De huidige werkvoorraad is een ballast voor politie en justitie. De voorgestelde nieuwe structuur biedt (nog) geen inzicht in de wijze waarop de werkvoorraad weggewerkt zou kunnen worden, behalve de alternatieve manieren van afdoen.363 Een analyse van de aard van de werkvoorraad ontbreekt, waardoor beleid vrijwel niet te ontwerpen is. De geringe capaciteit wordt als oorzaak van de werkvoorraad aangewezen. Dit is echter de vraag, want de werkvoorraad zou moeten groeien als er 100 tot 300 zaken per jaar bijkomen. Dit gebeurt niet, want de werkvoorraad is weliswaar onbeheersbaar maar niettemin relatief stabiel en daalt zelfs zo nu en dan. Een onderzoek van de instroom en uitstroom van de werkvoorraad zou inzicht kunnen bieden. Het bestaan van de werkvoorraad kan mogelijk het gevolg zijn van de geringe prioriteit die wordt toegekend aan kinderpornografiezaken, de gehanteerde werkwijze, of de toestroom van onderzoeken uit het buitenland. De aanname dat een gebrek aan capaciteit de oorzaak is van het bestaan van de werkvoorraad is deels ongegrond. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn om een internationaal prioriteringsmodel te ontwikkelen. Daartoe zouden mogelijkheden voor het maken van internationale afspraken hierover nader verkend kunnen worden. 3.5 Vervolging en berechting In deze paragraaf wordt eerst de vervolging van kinderpornografie besproken, en de daarop volgende berechting. Straffen en maatregelen zijn onderwerp van §3.5.3, waarbij in het oog moet worden gehouden dat artikel 240b Sr in de strafmaat niet differentieert tussen verschillende gedragingen zoals het in 359 In de jaren ’80 werd ook aanbevolen dat wanneer de politie stuitte op een geval van ontucht met kinderen, dat zij op de mogelijkheid van kinderpornografie bedacht zouden moeten zijn en het doen van huiszoeking in een zo vroeg mogelijk stadium diende te bevorderen, zie §2.2 en §3.5.1. 360 Bijlage 2, inhoud informatief gesprek. 361 Stcrt. 2010, nr. 19123. 362 In de Korpsmonitor van 2011 staat: “Een aandachtspunt met betrekking tot registratie en monitoring betreft ontzette en/of geïdentificeerde slachtoffers. Om deze aantallen beter te kunnen registeren, is het van belang dat er een eenduidige definitie van (de typen) slachtoffers komt.” 363 In welke mate dit geldt voor oude zaken is nog maar de vraag. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 170 bezit hebben, verspreiden of vervaardigen van kinderpornografie. Een apart onderdeel is vervolgens gewijd aan cijfermateriaal over vervolgingen, sepots, straffen en veroordelingen. Ook kenmerken van verdachten en veroordeelden komen hierbij aan de orde. Tot slot geeft deze paragraaf een aantal trends weer die uit de cijfers te destilleren zijn. 3.5.1 Vervolging Bij de opsporing en vervolging van kinderpornografie is voor de politie en het Openbaar Ministerie (OM) de Aanwijzing kinderpornografie van kracht.364 Daarnaast is de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik van belang (‘Aanwijzing zeden’). Laatstgenoemde Aanwijzing bevat beleidsregels met betrekking tot de opsporing en vervolging van seksueel misbruik in het algemeen en in afhankelijkheidsrelaties, en ook voor de bejegening van aangevers van zedendelicten.365 De vorige Aanwijzing kinderpornografie 2007 – die van kracht was tot eind 2010 – gaf een hoge prioriteit aan prepuberale kinderpornografie, kinderpornografie waar geweld in het spel is, kinderpornografie waarbij sprake is van een ‘evidente afhankelijkheidsrelatie’ en aan de grootschalige verspreiding en commerciële productie van (post)puberale kinderpornografie. In de meest recente Aanwijzing – die op 1 januari 2011 in werking is getreden – wordt dit onderscheid niet meer gemaakt. Het onderscheid tussen kinderen en pubers is bewust verwijderd uit de nieuwe Aanwijzing, omdat de impact van misbruik op kinderen van alle leeftijden groot is.366 Daarbij geeft de landelijk coördinerend officier kinderpornografie aan dat “[h]et aantal zaken waarbij pubers betrokken zijn groeit, ook door de introductie van webcams en mobiele telefoons.”367 In de huidige Aanwijzing wordt uitvoerig stil gestaan bij een aantal beoordelingscriteria om te kunnen vaststellen of er sprake is van strafbaar materiaal zoals bedoeld in artikel 240b Sr.368 Wel vermeldt de nieuwe Aanwijzing kinderpornografie (2011) dat bij de opsporing 364 Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), 2010A025, Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. 365 De Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2010A26, Stcrt. 2010, nr. 19123) bevat regels die van overeenkomstige van toepassing zijn op kinderpornografiezaken, tenzij in de Aanwijzing kinderpornografie anders wordt aangegeven. Slachtofferzorg is onderwerp van een aparte paragraaf in de Aanwijzing zeden, waarbij wordt verwezen naar de Aanwijzing slachtofferzorg (2010A029), Stcrt. 2010, nr. 20476. 366 Openbaar Ministerie, 2011, beschikbaar via, www.jaarberichtom.nl/jaarverslag-2010/typeinfo.cijf/ aDU1045_Landelijke-expertisecentrum-kinderporno-vroegtijdig-ingrijpen.aspx (geraadpleegd 20 juni 2010). Zie ook §1.4.3. 367 Sexting is het delen van seksueel expliciete afbeeldingen door middel van elektronische technologie (mobiele telefoon, internet), zie §1.4.3. In de Aanwijzing kinderpornografie staat geen aanwijzing met betrekking tot het fenomeen sexting. Niettemin zal gelet op de groei van de omvang van dit fenomeen hierover nagedacht moeten worden, zie ook Weesepoel, 2011. 368 De meest recente Aanwijzing verschilt ook van de vorige Aanwijzing op een aantal andere punten. Dit houdt verband met het feit dat de wetgeving rond de aanpak van kinderpornografie de afgelopen jaren verschillende keren is aangepast voor wat betreft de strafmaat, en is uitgebreid als gevolg van nieuwe wetgeving onder de strafbaarstelling van grooming. Kinderpornografisch beeldmateriaal wordt vooral via internet verspreid. In de Aanwijzing wordt daarom ook veel aandacht besteed aan de behandeling van het in beslag genomen materiaal, Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. Overigens is het opvallend dat in de Aanwijzing zeden niet wordt gerefereerd aan het inbeslagnemen van gegevensdragers of materiaal, terwijl juist in ontuchtzaken hieruit belangrijke opsporingsindicaties kunnen worden gehaald. Uitvoering 171 en vervolging van kinderpornografie de focus primair gericht dient te zijn op slachtoffers, daders van seksueel misbruik en de productie van kinderpornografisch beeldmateriaal. Bezit van kinderporno (en kindererotica) kan dienen als opsporingsindicatie voor mogelijk misbruik en productie.369 Ten aanzien van prioriteren vermeldt de Aanwijzing dat dit van belang is om te komen tot slachtofferidentificatie, en dat de ernst van een onderzoek naar kinderpornografie in de eerste fase moeilijk is in te schatten (zie §3.4.3). Binnen het OM bestaat een Expertisecentrum Kinderporno onder leiding van de landelijk coördinerend officier kinderpornografie.Het Expertisecentrum is ondergebracht bij het arrondissementsparket Rotterdam. Daarnaast bestaat een Platform Zedenaanspreekofficieren, voorgezeten door de plaatsvervangend hoofdofficier van het arrondissementsparket Rotterdam, tevens voorzitter van de Commissie Zeden. De aanpak van kinderpornografie is een onderdeel van dit overleg. Het dossier kinderpornografie is niet belegd bij het Landelijk Parket.370 Bij het College van ProcureursGeneraal zijn de dossiers zeden en kinderpornografie bij verschillende PG’s ondergebracht. Alternatieve manieren van afdoen Kabinet en Tweede Kamer zijn het eens dat bij een focusverlegging naar verdachten van seksueel misbruik van kinderen en van vervaardiging en verspreiding van kinderpornografisch materiaal, ook aandacht moet blijven voor zogenaamde downloadzaken, waarbij het gaat om bezit van, dan wel het zich toegang verschaffen tot kinderpornografie. De minister van Veiligheid en Justitie geeft hierbij wel aan dat daarvoor dan ook andere afdoeningen moeten worden ingezet, ook buitengerechtelijk.371 Onderzoek naar kinderpornografie blijft ingewikkeld en tijdrovend.372 Voordat een zaak tot een behandeling ter terechtzitting komt, heeft het OM ook mogelijkheden om de zaak zelf af te doen. Op grond van de Wet OM-afdoening kan het OM een strafbeschikking geven waarin aanwijzingen staan waaraan de bestrafte moet voldoen.373 Als met de strafbeschikking ook (gedrags)aanwijzingen zijn gegeven kan de proeftijd overigens ten hoogste een jaar duren.374 Ook transacties komen voor.375 Daarnaast heeft het OM de mogelijkheid om de beslissing of vervolging plaats moet hebben onder het stellen van bepaalde voorwaarden voor een bepaalde tijd uit te stellen: een voorwaardelijk sepot. Ook deze weg – van voorwaardelijk niet vervolgen – biedt het OM mogelijkheden om zaken af te doen. Zo zoekt het Expertisecentrum Kinderporno naar nieuwe manieren om zo veel mogelijk zaken op te lossen met het initiatief 369 Aanwijzing kinderpornografie (art. 240b Sr), Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121, p.2. 370 Een uitzondering vormt hierop de bemoeienis van de unit High Tech Crime van het LP bij het huidige onderzoek inzake de Amsterdamse zedenzaak door het THTC van de NR. 371 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 10 juni 2011, Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 106. 372 Volgens het OM is het aantal zaken op jaarbasis bij de politie gegroeid, Openbaar Ministerie, 2011, beschikbaar via www.jaarberichtom.nl/jaarverslag-2010/typeinfo.cijf/aDU1045_Landelijke-expertisecentrum-kinderporno-vroegtijdig-ingrijpen.aspx (geraadpleegd 20 juni 2010). Vgl. §3.4.3. In het Voortgangsbericht van maart 2011 geeft de minister aan dat de totale werkvoorraad, met twee uitschieters naar boven, rond de 750 zaken jaarlijks stabiliseert, Eerste Voortgangsbericht 2011 over de aanpak van kinderpornografie, Kamerstukken II 2010/11, 32 500-VI, nr. 86. 373 De Wet OM-afdoening, Stb. 2006, 330, in werking getreden per 1 februari 2008. 374 Art. 257a lid 3 onder e Sv. 375 Art. 74 Sr. Zie §3.6.2. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 172 Niets Doen Is Geen Optie (INDIGO).376 Daarbij is het de bedoeling voldoende tijd en aandacht te houden voor ingewikkelde en zware zaken, zonder dat verdachten van relatief lichtere zaken ongemoeid blijven. Voor die zaken – bezit van en zich toegang verschaffen tot kinderpornografie – wordt dan gezocht naar alternatieven voor vervolging.377 Het project zoals dit in Rotterdam loopt, moet nog worden geëvalueerd. Daarnaast is nu een barrièremodel in ontwikkeling om samen met partnerorganisaties aan de ‘voorkant’ van het probleem in te grijpen en zo mogelijk kinderpornografiedelicten te voorkomen378 (zie §3.8.4). Naar verwachting wordt na de zomer een plan van aanpak kinderpornografie voor het OM vastgesteld, mede in het licht van recente ontwikkelingen bij de politie (zie §3.4.4). Het OM, het ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie en andere ketenpartners hebben de ambitie uitgesproken om de effectiviteit van de bestrijding van kinderpornografie te verhogen. Daartoe zijn gezamenlijk kaders voor een nieuwe aanpak geformuleerd. Voor de politie heeft dit gevolgen voor de inrichting, voor het OM zal dit in ieder geval gevolg hebben voor de wijze waarop vorm gegeven wordt aan de sturing, prioritering en vervolging van kinderpornografiezaken. Met behoud van ieders rol en verantwoordelijkheid stellen OM en politie ieder een plan van aanpak op waarbij wordt ingezet op uniformiteit, het gebruik van andersoortige afdoeningsmodaliteiten, het bundelen van kennis bij politie en OM in een gezamenlijk expertisecentrum en het investeren in innovatie en onderzoek. De realisatie ervan vindt plaats in nauwe samenwerking met de ketenpartners. Het plan van aanpak voor het OM is naar verwachting na de zomer van 2011 gereed.379 3.5.2 Berechting Jaarlijks worden door de rechtbanken tussen de 250 en 350 strafzaken afgedaan waarin artikel 240b Sr ten laste is gelegd, mede naast andere delicten.380 Kinderpornografiezaken worden in eerste aanleg in beginsel afgedaan door alle rechtbanken. Bij het Gerechtshof Den Haag is in 2009 het Kenniscentrum Cybercrime ZM opgericht dat ten aanzien van kinderpornografiezaken niet alleen een (interne) jurisprudentiedatabank onderhoudt maar ook als helpdesk fungeert voor rechters in den lande.381 In strafzaken met betrekking tot kinderpornografie zitten afbeeldingen niet standaard in het dossier. Het OM wil namelijk het risico van verdere verspreiding van het materiaal minimaliseren. In plaats van het opnemen van het beeldmateriaal in het dossier omschrijft de politie in een proces-verbaal wat op het materiaal wordt afgebeeld en waarom het materiaal strafbare kinderpornografie zou zijn. De (in be376 INDIGO maakt deel uit van de proeftuin Zambezi, zie §3.4.2. 377 Openbaar Ministerie, 2011, beschikbaar via www.jaarberichtom.nl/jaarverslag-2010/typeinfo.cijf/ aDU1045_Landelijke-expertisecentrum-kinderporno-vroegtijdig-ingrijpen.aspx (geraadpleegd 20 juni 2010). 378 Kinderporno aangepakt, bijlage bij de brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 10 juni 2011, Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 106. 379 Schriftelijk informatie Secretaris Project versterking aanpak kinderporno bij het OM, 21 juli 2011. 380 Volgens de Raad voor de Rechtspraak hebben rechtbanken in 2009 ruim 150 zaken behandeld waarin uitsluitend kinderpornografie ten laste was gelegd op basis van art. 240b Sr, zie www.rechtspraak.nl/ Recht-In-Nederland/ThemaDossiers/kinderporno/Pages/Veelgestelde-vragen.aspx (geraadpleegd 16 juni 2011). 381 Het Kenniscentrum bestaat uit twee raadsheren en een secretaris, en wordt ondersteund door een aantal externe experts, onder wie wetenschappers. Uitvoering 173 ginsel maximaal 25) geselecteerde voorbeeld-afbeeldingen worden in een in overleg met de officier van justitie (OvJ) vast te stellen vorm beschikbaar gesteld aan de OvJ die ze als stuk van overtuiging behandelt, en deze zo nodig voorafgaand aan of op de zitting aan de zittingsdeelnemers kan tonen. Deze stukken worden niet aan het dossier toegevoegd en na de zitting door de OvJ weer ingenomen.382 Momenteel wordt ook gewerkt met een nieuwe manier van beschrijving van beeldmateriaal in een proces-verbaal en een standaard tenlastelegging. Daarbij is het de bedoeling om een totale collectie beter te kunnen beschrijven.383, 384 Slachtoffers in de strafprocedure385 Afbeeldingen van slachtoffers zullen op internet blijven circuleren en daarom moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat een naam aan een afbeelding kan worden gekoppeld. Anonimiteit is voor slachtoffers van kinderpornografie immers van groot belang en zij hebben er belang bij dat hun identiteit en persoonsgegevens zo veel mogelijk worden beschermd.386 De Amsterdamse zedenzaak rond Robert M. is een recent voorbeeld van bovengenoemd probleem. De advocaat van ouders van een aantal slachtoffers heeft onder andere in dagblad Trouw verklaard dat veel ouders spijt hebben van de gedane aangifte. De ouders willen koste wat kost de namen van hun kinderen uit de media houden en uit de dossiers van het strafproces zodat ze niet voor de rest van hun leven hierdoor achtervolgd zullen worden.387 Hoewel het OM dit probleem heeft erkend, blijkt het in de praktijk toch lastig om de afbeeldingen te anonimiseren. In eerste instantie gaf het OM aan bang te zijn de ouders van het slachtoffer voor het hoofd te stoten indien hun 382 Aanwijzing kinderpornografie, (art. 240b Sr), Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121, p.7. 383 Zie bijvoorbeeld Rb. Rotterdam, 31 maart 2011, LJN: BP9776 (Namens de verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding deels nietig is, omdat deze op dit punt onvoldoende feitelijk is. Er is sprake van een te algemene beschrijving van de seksuele gedragingen. Naar het oordeel van de Rechtbank is echter de feitelijke inhoud van de foto’s en films voldoende nader omschreven. “Die inhoud kan bijkans niet explicieter worden omschreven.”) 384 In Nederland is overigens geen onderzoek gedaan naar de mate waarin de straffen die voor kinderpornografie worden opgelegd door rechters die het beeldmateriaal zelf bekijken, verschilt van rechters die dit niet doen, zie www.rechtspraak.nl/Recht-In Nederland/ThemaDossiers/kinderporno/Pages/ Veelgestelde-vragen.aspx (geraadpleegd 14 april 2011). 385 Informatie over slachtoffers van kinderpornografie is te vinden in §1.4.2 en over hulpverlening aan slachtoffers in §3.7. 386 Het Europees Parlement heeft – in reactie op het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe Richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie – een amendement ingediend dat er toe strekt dat EU-lidstaten het recht op persoonlijke levenssfeer en beeldmateriaal van minderjarige slachtoffers moeten garanderen en de publieke verspreiding van informatie over hen die kan leiden tot hun identificatie, moeten voorkomen, omdat kinderen beschermd moeten worden tegen alle vormen van schendingen van hun persoonlijke levenssfeer, Draft European Parliament Legislative Resolution on the proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on combating sexual abuse, sexual exploitation of children and child pornography, repealing Framework Decision 2004/68/JHA, Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs (Rapporteur: Roberta Angelilli), 2010/0064(COD), 24 januari 2011, p.28. 387 Spreekrecht kan na kindermisbruik helend werken, Trouw, 17 juni 2011, pp.1-2. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 174 kind gereduceerd zou worden tot een nummer.388 Uiteindelijk is wel besloten de afbeeldingen van cijfers te voorzien en wordt op deze manier geprobeerd de anonimiteit van de slachtoffers in het strafproces te waarborgen. Op dit moment is er echter geen wettelijke of andere voorziening om in situaties als deze volledige anonimiteit van slachtoffers in het strafproces te garanderen en aldus de identiteit en persoonsgegevens van slachtoffers te beschermen. Onderzocht zou moeten worden op welke manier dit, zonder dat dit strijdig zou zijn met artikel 6 van het EVRM, kan worden gerealiseerd.389 Daarenboven kunnen ouders of verzorgers voor het dilemma staan de betrokken kinderen al dan niet te informeren over hetgeen hen is overkomen. Slachtoffers van ernstige misdrijven kunnen tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten voor hen hebben gehad. In de Amsterdamse zedenzaak ontstond discussie over de vraag of de ouders van de minderjarige slachtoffers in de strafzaak dit spreekrecht namens hun kinderen kunnen uitoefenen. De uitoefening van het spreekrecht is afhankelijk gesteld van leeftijd. Alleen kinderen vanaf twaalf jaar kunnen dit recht zelf uitoefenen en kinderen jonger dan twaalf kunnen van dit recht geen gebruik maken.390 Sinds juli 2011 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel in voorbereiding waarin het spreekrecht van kinderen jonger dan twaalf kan worden uitgeoefend door hun ouders.391 388 Ibidem. 389 Hiervoor kan wellicht aansluiting worden gezocht bij art. 8 van het EU- Kaderbesluit nr. 2001/220/ JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (Pb EG 2001, L82/1). Deze bepaling betreft de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers. Bescherming van slachtoffers tegen publiciteit en eventuele bedreigingen en intimidatie door de dader wordt in alle lidstaten zeer serieus genomen en meestal zijn er verschillende vormen van bescherming voorzien, Lauwaert 2011, p.88. In mei 2011 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een Richtlijn ingediend betreffende minimumstandaarden voor slachtoffers van misdrijven, Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council establishing minimum standards on the rights, support and protection of victims of crime, COM (2011) 275 final, ter vervanging van het huidige Kaderbesluit. In dit voorstel is ook een bepaling over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer opgenomen waarbij een inspanningsverplichting in het leven wordt geroepen om ervoor te zorgen dat justitiële autoriteiten tijdens een terechtzitting maatregelen kunnen nemen om de privacy en afbeeldingen van slachtoffers en hun familie te waarborgen. Daarnaast dienen de lidstaten de nationale media aan te moedigen zelfregulerende maatregelen te nemen waardoor ook zij de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun families respecteren. 390 Art. 51e lid 1 Sv jo. 51e lid 3 Sv. Zie ook Wetsvoorstel tot uitbreiding spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden (7 juli 2011), beschikbaar via www.defenceforchildren.nl/p/21/2149/mo89-mc21 (geraadpleegd 8 juli 2011). 391 Persbericht, 6 juli 2011, beschikbaar via www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2011/07/07/teeven-dader-gaat-betalen.html (geraadpleegd 24 augustus 2011). Zie ook Kamerstukken II 2010/11, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 247. De tekst van het voorstel (d.d. 6 juli 2011) is beschikbaar via www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/07/07/wijziging-vanhet-wetboek-van-strafvordering-ter-uitbreiding-van-het-spreekrecht-van-slachtoffers-en-nabestaanden-in-het-strafproces.html (geraadpleegd 22 juli 2011). Uitvoering 175 De vraag is of aan ouders van slachtoffers van kinderpornografie ook een zelfstandig spreekrecht zou moeten worden toegekend.392 Het misbruik van hun kind, dat zeker op jonge leeftijd geheel van hen afhankelijk is, kan voor hen op zich al bijzonder traumatiserend zijn. Het feit dat van het misbruik afbeeldingen zijn gemaakt verergert de traumatische impact (zie §1.4.3 en §3.7) en brengt voor de ouders stressverhogende dilemma’s met zich mee. Enerzijds willen ouders weten wat hun kind is aangedaan, anderzijds kan het zien van de beelden de relatie tussen ouder en kind negatief beïnvloeden. Het circuleren op het internet van afbeeldingen van een kind dat misbruikt wordt, kan worden gezien als seksueel geweld als zodanig, en als slachtofferschap dat zich telkens opnieuw manifesteert. Een belangrijke vraag is ook hoe recht kan worden gedaan aan slachtoffers wanneer er van uit wordt gegaan dat zij door verspreiding van kinderpornografie keer op keer slachtoffer worden (revictimisatie), en wat de consequenties zouden kunnen zijn van de mogelijkheid tot het krijgen van schadevergoeding. 3.5.3 Straffen en maatregelen Op artikel 240b Sr staat een gevangenisstraf van in beginsel maximaal vier jaar, of in beginsel maximaal acht jaar wanneer sprake is van het maken van een beroep of gewoonte van – bijvoorbeeld – het in bezit hebben van kinderpornografie.393 Artikel 240b Sr differentieert in de strafmaat niet tussen verschillende gedragingen zoals het in bezit hebben, verspreiden of vervaardigen van kinderpornografie.394 De in artikel 240b Sr bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, of indien het feit in een afhankelijkheidsrelatie is gepleegd. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, kan een gevangenisstraf van ten hoogste 15 jaren of geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Als een misdrijf als omschreven is in artikel 240b Sr de dood ten gevolge heeft, is de strafbedreiging een gevangenisstraf van ten hoogste 18 jaren of een geldboete van de vijfde categorie.395 392 Een slachtoffer is degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit nadeel heeft ondervonden, zie art. 51a lid 1 Sv: “Als slachtoffer wordt aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.” 393 In 2009 is het strafmaximum in art. 240b lid 2 Sr (gewoonte) verhoogd van zes naar acht jaar, Wet van 12 juni 2009, Stb. 245, in werking getreden per 1 juli 2009. Art. 248 Sr bepaalt mede de strafbedreiging. 394 Zie verschil in minimale maximumstraffen in het huidige EU kaderbesluit en het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe EU-Richtlijn. In het voorstel voor een nieuwe Richtlijn overweegt de Europese Commissie onder meer dat wat kinderpornografie betreft, de productie, die meestal het werven van en seksueel contact met het kind inhoudt, ernstiger zijn dan andere misdrijven zoals de distributie of het aanbieden van pornografie, die op hun beurt ernstiger zijn dan het bezit of de toegang, Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en tot intrekking van Kaderbesluit 2004/68/JBZ, COM (2010) 94 definitief, p.7. 395 Art. 248 Sr. Deze strafverzwarende omstandigheden worden ook genoemd in art. 28 Verdrag van Lanzarote als omstandigheden waarmee door de rechter rekening moet kunnen worden gehouden bij het bepalen van de op te leggen straf voor de in het Verdrag omschreven strafbare feiten. Zie ook art. 5 EU-Kaderbesluit, Council framework Decision 2004/68/JHA of 22 December 2003 on combating the sexual exploitation of children and child pornography, OJ L 013, 20 januari 2004. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 176 In plaats van een gevangenisstraf kan ook een taakstraf worden opgelegd.396 Straffen en maatregelen kunnen ook voorwaardelijk worden opgelegd.397 Naast deze hoofdstraffen kunnen ook bijkomende straffen worden opgelegd. Zo kan een veroordeling tot ontzetting uit bepaalde rechten worden uitgesproken.398 Als het misdrijf, bijvoorbeeld inzake kinderpornografie, in zijn beroep is begaan, kan een veroordeelde ook daaruit ontzet worden.399 Er zijn enkele uitspraken bekend waarbij deze straf is opgelegd, maar dit gebeurde niet, dan wel niet alleen op basis van overtreding van artikel 240b Sr.400 Uit een recent onderzoek blijkt dat ontzetting uit bepaalde rechten voornamelijk gevorderd en opgelegd wordt in zeden- en fraudezaken.401 Ook komt uit het onderzoek naar voren dat rechters en officieren van justitie vaak niet bekend zijn met de mogelijkheden van ontzetting uit rechten. In gevallen waarin het OM ontzetting uit beroep of ambt vorderde, werd dit in 88% van alle zedenzaken toegewezen (67 zaken). Dit onderzoek betrof zedenzaken waarin een ontzetting uit beroep of ambt was gevorderd in de periode 1995-2008. Hetzelfde onderzoek laat ook zien dat er bijna geen controle op de tenuitvoerlegging van de ontzetting plaatsvindt. Een verklaring hiervoor is dat uitspraken waarin een ontzetting is opgelegd moeilijk te vinden zijn, waardoor beroepsorganisaties hier vaak ook niet mee bekend zijn en dus ook geen passende maatregelen nemen. De Inspectie van Onderwijs controleert het meest op ontzettingen, in het bijzonder door het eisen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).402 In zedenzaken vormen beroepen in 396 Een taakstraf bestaat uit een werkstraf – het verrichten van onbetaalde arbeid – of een leerstraf, of een combinatie van beide, art. 9 lid 2 Sr. Op moment van schrijven ligt het voorstel bij de Eerste Kamer dat de leerstraf voor meerderjarigen als zelfstandige taakstraf komt te vervallen, Kamerstukken I 2010/11, 32 169 nr. A. 397 Een voorwaardelijke straf of maatregel biedt mogelijkheden om aan gedragsverandering te werken en zo eventueel recidive te voorkomen. Dat hangt echter niet zozeer af van de duur van – bijvoorbeeld – de voorwaardelijke gevangenisstraf, maar juist wel van de duur van de proeftijd. Die proeftijd is doorgaans twee jaar. Gedurende de periode van de proeftijd dient de veroordeelde zich te houden aan de bijzondere voorwaarden en staat onder reclasseringstoezicht. De dreiging van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf bij niet-navolging van de voorwaarden fungeert als een stok achter de deur. De bijzondere voorwaarden die bij voorwaardelijke straffen gesteld kunnen worden, komen nader aan de orde in §3.6.2. 398 Daarbij kan het gaan om het bekleden van een ambt, het dienen bij de gewapende macht, het zijn van raadsman of gerechtelijke bewindvoerder, art. 251 lid 1 Sr jo. art. 28 lid 1 sub 1 Sr. 399 Art. 251 lid 2 Sr. Zie ook art. 28 lid 1 sub 5 Sr. 400 Vgl. Hof Amsterdam, 12 oktober 2005, LJN: AU4229 (verdachte wordt veroordeeld voor schuld aan de dood van een baby na cardiologische interventie wegens het een gewoonte maken van het in voorraad hebben van kinderpornografie. Onder meer voorwaardelijke ontzetting uit het beroep van arts voor een periode van drie jaar met een proeftijd van drie jaar); Rb. Den Bosch, 19 juni 2001, LJN: AB2182 (verdachte wordt veroordeeld voor het in voorraad hebben van kinderpornografie, meermalen gepleegd, ontucht met een patiënt en ontucht met een pupil. Onder meer voorwaardelijk ontzet uit het beroep van huisarts voor een periode van vier jaar). 401 Malsch e.a., 2009. 402 Zie hierover nader §3.2.2. Uitvoering 177 de gezondheidszorg de grootste groep waarbij het OM ontzettingen vordert en de rechter ontzettingen oplegt.403 Exacte cijfers van het aantal opgelegde ontzettingen uit een beroep in kinderpornografiezaken zijn niet bekend. Veroordeelden in zedenzaken – waarbij ook overtreding van artikel 240b Sr aan de orde is – krijgen ook beperkingen van beroep en vrijwilligerswerk als bijzondere voorwaarde opgelegd. Deze bijzondere voorwaarde is dan gekoppeld aan een proeftijd gedurende welke ook toezicht kan worden uitgeoefend op het naleven van deze voorwaarde (zie §3.6.2).404 Een andere bijkomende straf die kan worden opgelegd is het verbeurd verklaren van – bijvoorbeeld – voorwerpen met behulp waarvan het feit is begaan.405 Het komt regelmatig voor dat in kinderpornografiezaken beslag wordt gelegd op bepaalde voorwerpen en dat deze door de rechter vervolgens verbeurd worden verklaard. Hierbij kan worden gedacht aan computers, telefoons en opnameapparatuur (zie hierna §3.5.4.2). Strafverzwarende omstandigheid ‘beroep of gewoonte’ Degene die van het plegen van een van de misdrijven inzake kinderpornografie een beroep of gewoonte maakt, kan worden veroordeeld tot een hogere straf: een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.406 Wanneer is er sprake van de strafverzwarende omstandigheid ‘beroep’ of ‘gewoonte’? Kan het daarbij gaan om enkelvoudig bezit van – bijvoorbeeld – 100.000 afbeeldingen, of moet het gaan om herhaaldelijk downloaden gedurende een bepaalde periode? Uit jurisprudentie blijkt dat een drietal aspecten hierbij een rol spelen: het stelselmatige karakter van – bijvoorbeeld – het bezit, de intensiteit (de hoeveelheid afbeeldingen), en de duur van het bezit. Het Hof Den Haag oordeelt in 2007 dat er sprake is van een gewoonte indien ‘men gewend is iets telkenmale gedurende een lange periode te doen.’407 Het Hof geeft hiermee een taalkundige uit403 Malsch e.a., 2011. 404 Zie bijvoorbeeld Rb. Utrecht, 9 februari 2011, LJN: BP3760 (ontucht met een minderjarige jongen, grooming, het vertonen van kinderpornografisch materiaal aan minderjarigen en het bezit van kinderpornografie. Onder meer de bijzondere voorwaarde opgelegd geen (vrijwilligers)werk gericht op kinderen gedurende een proeftijd van drie jaar); Rb. Den Bosch, 18 februari 2011, LJN: BP4903 (veroordeling terzake artt. 240b, 244 en 246. Onder meer de bijzondere voorwaarde opgelegd dat verdachte gedurende een proeftijd van drie jaar geen zang- en of pianoles aan huis mag geven). 405 Zie artt. 33 en 33a Sr. 406 Nog niet zo lang geleden – in 2009 – is het strafmaximum voor het beroepsmatig of uit gewoonte in bezit hebben, vervaardigen, verspreiden enz. van kinderpornografisch materiaal verhoogd van zes naar acht jaar. Een belangrijke consequentie van de aanpassing van het strafmaximum is het kunnen inzetten van meer opsporingsbevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering. 407 Hof Den Haag, 17 april 2007, LJN: BA3188. Vgl. Rb. Leeuwarden 26 maart 2009, LJN: BH9199. De rechtbank oordeelt i.c. dat de strafverzwarende omstandigheid van lid 2 niet aan de orde is. De verdachte heeft gedurende (minder dan) een jaar mede kinderpornografische afbeeldingen op zijn computer binnen gehaald waarna hij deze op de harde schijf en op andere gegevensdragers opsloeg. Op het moment van inbeslagneming van de desbetreffende computer is de omvang van het bezit duidelijk geworden. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is onvoldoende gebleken, oordeelt de rechtbank, van een zodanige duur, frequentie en intensiteit van het gebruik ervan, dat van een ‘gewoonte’ kan worden gesproken. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 178 leg. Niet vereist is dat het om een commercieel oogmerk gaat.408 In 2008 oordeelt de Rechtbank Dordrecht dat bij gewoonte sprake is van een stelselmatig karakter.409 De verdachte was al drie jaar kinderpornografie aan het downloaden en had vaste contacten met wie hij materiaal ruilde. In een zaak van de Rechtbank Zutphen hield de verdachte zich vrijwel iedere dag bezig met kinderpornografie en was dit voldoende reden voor de rechtbank om een gewoonte aan te nemen.410 Het kan ook zo zijn dat een verdachte een abonnement heeft op een kinderpornografische website gedurende een langere periode. Hieruit kan ook het stelselmatige karakter van de gedragingen blijken.411Iemand kan ook veroordeeld worden voor het hebben van een klein aantal afbeeldingen. Er wordt bij het vaststellen van een gewoonte ook gekeken naar de intensiteit en de duur van het bezit.412 Dit komt ook duidelijk naar voren in de recente zaak van de HR uit december 2010. Hierin overweegt de Hoge Raad onder meer dat ‘[h]et Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk uit de gebezigde bewijsmiddelen afgeleid dat de verdachte gedurende de bewezen verklaarde periode van bijna drie jaren telkens afbeeldingen en films heeft gedownload, opgeslagen en bewaard in vele mappen, op twee harde schijven en op honderden dvd’s en dat hij aldus zijn bezit van die afbeeldingen en gegevensdragers in de loop van die periode heeftuitgebreid en aangevuld tot een verzameling die ongeveer 41.213 kinderpornografische multimediafiles bevat. Daarvan uitgaande heeft het Hof kunnen oordelen dat de verdachte van in bezit hebben van die afbeeldingen en gegevensdragers als bedoeld in artikel 240b Sr “een gewoonte heeft gemaakt” in de zin van het tweede lid van die bepaling.’413 In zijn conclusie geeft de Advocaat-Generaal Vellinga in deze zaak onder meer aan dat in bezit hebben een toestand is die zich op zichzelf niet leent voor plurariteit, maar dat het gewoonte maken van in bezit hebben van een afbeelding of gegevensdrager reeds kan bestaan in het bezit van meerdere pornografische afbeeldingen of meerdere gegevensdragers met (een) pornografische afbeelding(en). De gewoonte kan ook spreken uit de duur van het bezit of de wijze waarop men het bezit verkregen heeft. Zo kan het zijn dat de verdachte de afbeeldingen stukje bij beetje heeft verzameld en hij dus steeds weer nieuwe afbeeldingen in bezit heeft gekregen, daarmee tot uitdrukking brengend dat hij een gewoonte heeft gemaakt van het verzamelen, dus van het in bezit hebben van pornografische afbeeldingen, aldus de AG. I.c. ligt in de gebezigde bewijsmiddelen besloten dat verdachte de bij hem aangetroffen multimediafiles in delen heeft verzameld. Er zijn 408 Zie ook Hof Amsterdam, 12 oktober 2005, LJN: AU4229. 409 Rb. Dordrecht, 14 oktober 2008, LJN: BF8894. 410 Rb. Zutphen, 18 april 2007, LJN: BA3253. 411 Rb. Leeuwarden, 30 mei 2006, LJN: AY5820. 412 Zie Van Koppen, 2009, pp.95-96. Zie Rb. Rotterdam, 22 oktober 2009, LJN: BK1007 (de rechtbank oordeelt dat, gelet op de verklaring van verdachte dat hij steeds vaker en steeds langer pornosites bezocht, alsmede gelet op de hoeveelheid afbeeldingen en de gestructureerde wijze waarop verdachte deze in verschillende mappen heeft opgeslagen, vaststaat dat verdachte van dat bezit een gewoonte heeft gemaakt). Zie ook Rb. Middelburg, 18 februari 2010, LJN: BL4440. Vgl. Rb. Groningen, 10 maart 2011, LJN: BP7372 (de rechtbank oordeelt dat het ‘slechts gedurende langere periode in het bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen en in beperkte mate verspreiden’ onvoldoende is om te kunnen spreken van een gewoonte). 413 HR 7 december 2010, LJN: BN8215, r.o. 2.4. Uitvoering 179 bij hem 41.213 multimediafiles aangetroffen, opgeslagen op een groot aantal verschillende media. Dat opslaan heeft niet in één keer kunnen geschieden, noch gelet op het aantal multimediafiles, noch gelet op hetfeit dat deze zijn opgeslagen op verschillende media. In de gebezigde bewijsmiddelen ligt dus besloten dat de verdachte de multimediafiles niet in één keer maar in delen in bezit heeft gekregen. Daarmee kan het bewezen verklaarde – gewoonte maken – zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Het gewoonte maken van het bezit van kinderporno kan ook blijken uit de omstandigheid dat de verdachte die afbeeldingen niet alleen heeftverzameld maar deze ook heeft geordend. Door zo met zijn bezit bezig te zijn brengt de verdachte tot uitdrukking dat hij niet alleen de afbeeldingen van internet heeft opgehaald en opgeslagen maar het voortduren van dat bezit door dat ordenen heeft geaccentueerd en het zo levend heeft gehouden, zeker gelet op de omvang van de verzameling en de tijd die het ordenen in beslag moet hebben genomen, aldus de AG. Veroordeling voor beroep of gewoonte is dus ook mogelijk wanneer sprake is van enkelvoudig bezit van – bijvoorbeeld – 100.000 afbeeldingen, of van herhaaldelijk downloaden gedurende een bepaalde periode. Strafeisenrichtlijn OM De Richtlijn voor strafvordering kinderpornografie (hierna: de Richtlijn)414 biedt een kader voor het OM voor de formulering van strafeisen. Zowel de Richtlijn als de Aanwijzing kinderpornografie neemt tot uitgangspunt dat zowel het kind dat direct bij de vervaardiging van kinderpornografie betrokken is, als het kind in het algemeen, beschermd moet worden. Dat geldt voor kinderen in Nederland maar ook daarbuiten. Veel materiaal wordt immers geproduceerd in landen waar dat relatief risicoloos kan en vervolgens, zeker via internet, in zeer korte tijd wereldwijd verspreid. Naast het onderscheid dat wordt gemaakt tussen bezit, verspreiding en vervaardiging, die elk een eigen strafmaat kennen in de Richtlijn, wordt in de Richtlijn ook rekening gehouden met drie specifieke factoren: de aard van de afbeeldingen, de leeftijd van de slachtoffers, en de periode gedurende welke de activiteiten werden verricht. Bij aard van de afbeeldingen zijn de poses van de kinderen relevant, en de vraag of er ontuchtige handelingen op staan, daadwerkelijke penetratie of anderszins gewelddadige foto’s. Bij leeftijd van de slachtoffers wordt de strafeis hoger naar mate de slachtoffers jonger zijn. Kinderpornografie met kinderen jonger dan twaalf jaar moet volgens de richtlijn het zwaarst worden bestraft. Bij de vaststelling van de periode gedurende welke de activiteiten zijn verricht wordt een onderscheid gemaakt tussen een korte tijd en een ruime tijd. Bij een korte periode moet gedacht worden aan hooguit één jaar, aldus de Richtlijn. Ten slotte wordt door het OM ook gekeken naar recidive in het geval dat de verdachte al eerder is veroordeeld voor een zedenmisdrijf. Het uitgangspunt bij het bezit van kinderpornografie als basisdelict is een eis van 120 punten oftewel 120 dagen gevangenisstraf. Volgens het Expertisecentrum Kinderporno wordt in de praktijk in het merendeel van de zaken een deel van de straf voorwaardelijk geëist, vanwege het belang van gedragsbeïnvloeding; via een bijzondere voorwaarde bij een proeftijd is immers reclasseringstoezicht en behandeling mogelijk.415 Themazitting bezit kinderpornografie Om aandacht te vragen voor de ernst van de feiten organiseert het OM ook zogenaamde themazittingen. Zo diende eind 2010 bij de Rechtbank Den Haag een themazitting waarbij in totaal zes 414 Richtlijn kinderpornografie, Stcrt. 24 april 2007, nr. 79, verlengd tot 31 oktober 2011, Stcrt. 23 maart 2011, nr. 4983. 415 Schriftelijke informatie Expertisecentrum Kinderporno, 11 augustus 2011. Zie hierover nader §3.6.2. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 180 verdachten terecht stonden voor het bezit van kinderpornografie.Hierdoor zijn zij volgens hetOM mede verantwoordelijk voor het in stand houden van het maken en het verspreiden van kinderpornografie. Een werkstraf of voorwaardelijke gevangenisstraf doet volgens hetOM onvoldoende recht aan de ernst van de feiten, en daarom eist hetOM in beginsel óók een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.416Uit de uitspraken blijkt dat de rechter deze eis nietin alle gevallen heeftgevolgd.417 Oriëntatiepunten Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) Oriëntatiepunten van het LOVS zijn bedoeld om verdachten zoveel mogelijk op uniforme wijze een straf op te leggen. De oriëntatiepunten inzake artikel 240b Sr kwamen tot stand in januari 2011.418 Het oriëntatiepunt voor bezit, het verwerven en het zich toegang verschaffen – door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst – tot kinderpornografie, is zes maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en 240 uur taakstraf. Voor het verspreiden, aanbieden, openlijk tentoonstellen, invoeren, doorvoeren en uitvoeren van kinderpornografie is het oriëntatiepunt één jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor vervaardiging van kinderpornografie is dat twee jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wanneer sprake is van een beroep of gewoonte maken, zijn de oriëntatiepunten navenant hoger.419 Bij het vervaardigen van kinderpornografie zal veelal sprake zijn van 416 Persbericht Parket Den Haag, ‘Themazitting bezit van kinderporno’, 5 november 2010, beschikbaar via www.om.nl (geraadpleegd 20 juni 2011). 417 Rb. Den Haag, 26 november 2010, LJN: BO5186 (180 uur werkstraf, zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van vijf jaar, waar tien maanden onvoorwaardelijk en zes maanden voorwaardelijk was geëist. De rechtbank overwoog met name dat verdachte de afbeeldingen maar kort in bezit had); BO5185 (verdachte had het beeldmateriaal ruim zeven jaar in bezit. Hij had ook voor de beelden betaald. Ook hier eiste de officier een onvoorwaardelijke celstraf, van acht maanden, en acht maanden voorwaardelijk. Ook hier legde de rechter een taakstraf op, van 240 uur, met negen maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en proeftijd van vijf jaar. De rechtbank overwoog hierbij dat de man vrijwillig in therapie was en dat een vrijheidsstraf die therapie zou doorkruisen); BO5184 (vrijspraak); BO5183 (verdachte had een relatief kleine collectie kindererotica in bezit. De eis van de officier –tien maanden onvoorwaardelijk, zes maanden voorwaardelijk en vijf jaar proeftijd – werd door de rechter mede om die reden niet gevolgd. De verdachte werd veroordeeld tot 180 uur werkstraf, zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar); BO5163 (verdachte had ruim twee jaar lang gezocht naar materiaal. En dat ook gevonden: bijna vijftienhonderd afbeeldingen. Maar ook bij deze verdachte ging het voornamelijk om kindererotica en niet om ‘zware’ kinderpornografie. De eis van de officier van justitie – achttien maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar – werd ook in deze zaak niet door de rechter gevolgd. De rechtbank vond een taakstraf (180 uur) en zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, voldoende). De uitspraak ten aanzien van de laatste verdachte is niet gepubliceerd. 418 Zie www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/Agenda-van-de-Rechtspraak-2011-2014/ Documents/20110211_OrientatiepuntenenafsprakenLOVS.pdf (geraadpleegd 16 juni 2011). 419 Eén jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij beroep of gewoonte maken van bezit; twee jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij beroep of gewoonte maken van het verspreiden, openlijk tentoonstellen, invoeren, doorvoeren en uitvoeren van kinderpornografie; vier jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij een beroep of gewoonte maken van het vervaardigen van kinderpornografie, LOVS Oriëntatiepunten, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/Agenda-van-de-Rechtspraak-2011-2014/ Documents/20110211_OrientatiepuntenenafsprakenLOVS.pdf (geraadpleegd 16 juni 2011). Uitvoering 181 samenloop met andere zedendelicten. Die gedragingen worden met aanzienlijk hogere strafmaxima bedreigd (zes tot twaalf jaar gevangenisstraf ) dan het enkele vervaardigen van kinderpornografie als bedoeld in artikel 240b lid 1 Sr waar de strafbedreiging, tenzij sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 248 Sr, maximaal vier jaar gevangenisstraf is. Wanneer bijvoorbeeld vervaardiging van kinderpornografie naast ontucht met een kind jonger dan twaalf jaar ten laste wordt gelegd en bewezen verklaard, zal de gevangenisstraf maximaal zestien jaar kunnen zijn.420 Strafverzwarende en strafverminderende factoren zijn onder meer het aantal afbeeldingen (fysiek dan wel digitaal), de periode waarin de verzameling van afbeeldingen is opgebouwd, de leeftijd van het slachtoffer, de aard van de afbeelding(en), het type afbeelding (bijvoorbeeld echt of virtuele productie), de professionaliteit (bijv. commercieel doeleinde, winstbejag), recidive en herhalingsgevaar. Ook bereidheid – dan wel niet – tot gedragsverandering, erkenning en inzicht in problematisch gedrag zijn factoren die strafverzwarend dan wel strafverminderend kunnen werken. Strafverzwarende factoren zijn onder meer dat het feit wordt gepleegd in een afhankelijkheidsrelatie – bijvoorbeeld met zijn minderjarig kind – of met een slachtoffer dat niet of nauwelijks in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden – bijvoorbeeld door een gebrekkige ontwikkeling van zijn of haar geestvermogens.421 Taakstraf In de OM Aanwijzing taakstraffen worden verdachten van kinderpornografie uitgesloten van in ieder geval een kale taakstraf.422 De oriëntatiepunten van het LOVS gaan uit van een taakstraf, maar dan naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, alleen in die gevallen waarin sprake is van het verwerven of bezit van, dan wel het zich toegang verschaffen tot kinderpornografie. Het komt voor dat kale taakstraffen worden opgelegd voor misdrijven als bedoeld in artikel 240b Sr (zie §3.5.4.2). Sinds 2009 wordt gesproken over een wetsvoorstel om de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen, te beperken voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven.423 In het wetsvoorstel werd aanvankelijk voorgesteld het niet meer mogelijk te maken een taakstraf op te leggen bij een veroordeling op grond van – onder meer – artikel 240b Sr, tenzij in combinatie met een al dan niet voorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. De keuze voor – onder meer – kinderpornografie is ingegeven door de wens om de ernst van dit misdrijf te onderstrepen en het belang te benadrukken van 420 Niet meer dan een derde boven het hoogste maximum wanneer sprake is van meerdaadse samenloop, art. 57 Sr. 421 Andere strafverzwarende omstandigheden zijn dat het feit wordt voorafgegaan door of gepaard gaat met folteringen of ernstige geweldpleging; en dat het misdrijf is gepleegd door twee of meer verenigde personen, conform artikel 248 Sr. 422 Aanwijzing taakstraffen 2008A025, Stcrt. 2008, nr. 235. In het geval van verdachten van ernstige gewelds- en zedendelicten wordt nadrukkelijk een gevangenisstraf overwogen, eventueel een geheel of deels voorwaardelijke, maar niet een kale taakstraf. “In ieder geval worden uitgesloten van een kale taakstraf verdachten van ernstige gewelds- en zedendelicten waarop een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en die een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit opleveren. In die gevallen dient de verdachte ook altijd gedagvaard te worden.” Naast deze gewelds- en zedendelicten dienen ook verdachten van onder meer art. 240b Sr, waarop een strafbedreiging van minder dan zes jaar staat, te worden uitgesloten van een kale taakstraf. “Ook deze verdachten dienen te worden gedagvaard.” 423 Kamerstukken II 2009/10, 32 169, nr. 2. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 182 de bescherming die deze bepaling beoogt te geven aan minderjarigen. Bij veroordeling voor artikel 240b Sr kan daarom geen kale taakstraf worden opgelegd, aldus de toelichting,424 ongeacht of het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. In november 2010 diende de minister van Veiligheid en Justitie een Nota van wijziging in waarmee het wetsvoorstel op twee onderdelen werd aangepast. Ten eerste zou de rechter geen taakstraf meer kunnen opleggen in combinatie met een (al dan niet voorwaardelijke) vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Ten tweede zou de discretionaire bevoegdheid van het OM inzake de tenuitvoerlegging van een (gedeeltelijk) mislukte taakstraf verdwijnen, zodat het OM in de toekomst in die gevallen de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis zou moeten bevelen. Als gezegd, werd in deze Nota van wijziging voorgesteld de mogelijkheid een taakstraf op te leggen in combinatie met een al dan niet voorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel af te schaffen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive,425 en dus geheel te schrappen. Daarbij geeft het kabinet aan het niet passend te achten ‘bij het karakter van de taakstraf dat deze toch zou kunnen worden opgelegd in geval van een veroordeling wegens een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf, zoals bedoeld in het onderhavige wetsvoorstel.’ Reclassering Nederland heeft in een reactie betoogd dat met het verdwijnen van de mogelijkheid een taakstraf op te leggen in combinatie met een voorwaardelijke straf, een verschraling optreedt voor de mogelijkheid van rechters om een bij het delict en bij de dader passende sanctie op te leggen, ook en mede ter voorkoming van recidive en dus nieuwe slachtoffers.426 Ook de Raad voor de Rechtspraak wijst op bezwaren voor de praktijk en noemt daarbij de verdere inperking van de rechterlijke straftoemetingsvrijheid zou in voorkomende gevallen kunnen leiden tot straffen die niet proportioneel zijn427 “Bovendien heeft het voorstel tot gevolg dat voor bepaalde misdrijven de specifieke mogelijkheden die taakstraffen bieden tot het bewerkstelligen van gedragsverandering en het doen verminderen van recidive, niet meer kunnen worden benut.”428 In maart 2011 verscheen uiteindelijk een gewijzigd voorstel van wet waarin een taakstraf niet meer mogelijk zou zijn, tenzij – alleen – in combinatie met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.429 Hierbij is alleen een combinatie met een vrijheidsstraf van niet meer dan zes maanden mogelijk.430 424 Kamerstukken II 2009/10, 32 169, nr. 3, p.10. 425 Kamerstukken II 2010/11, 32 169, nr. 9. Zie ook persbericht van het ministerie van Veiligheid en Justitie, ‘Streep door taakstraf bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven’, 18 november 2010. 426 Brief van Reclassering Nederland aan de leden van de VKC voor Veiligheid en Justitie, 7 februari 2011, www.reclassering.nl (geraadpleegd 16 juni 2011). Zie ook Kamerstukken I 2010/11, 32 169 nr. B, p.4. 427 Zie www.rechtspraak.nl (geraadpleegd 16 juni 2011). 428 De Raad voor de Rechtspraak heeft daarnaast aangegeven tegen een beperking van taakstraffen voor kinderpornozaken te zijn omdat daarmee de rechterlijke vrijheid wordt beperkt, hetgeen de kwaliteit en de doelmatigheid van de strafrechtspleging kan schaden. De rechter zou ruimte moeten houden om maatwerk te leveren, website Raad voor de Rechtspraak, www.rechtspraak.nl/Organisatie/RaadVoor-De-Rechtspraak/Wetgevingsadvisering/Adviezen%202011/brief-nota-van-wijziging-taakstraffen-2-2-2011.pdf (geraadpleegd 16 juni 2011). 429 Amendement van het lid Van Toorenburg, Kamerstukken II 2010/11, 32 169, nr. 12. In het voorliggende gewijzigde voorstel wordt ook voorgesteld het opleggen van een taakstraf ook niet meer mogelijk te maken – anders dan in combinatie met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel – in geval van veroordeling voor misdrijven omschreven in art. 248a Sr (verleiding van minderjarige) en 248c Sr (aanwezigheid bij seksshows met minderjarige). 430 Zie art. 9 lid 4 Sr. Uitvoering 183 Op het moment van schrijven wordt het wetsvoorstel besproken in de Eerste Kamer.431 Het kabinet is van mening dat het openhouden van de mogelijkheid om de taakstraf te combineren met een voorwaardelijke gevangenisstraf de deur te ver open zou zetten voor een bestraffing waarin de taakstraf te ver zou domineren en de daarnaast opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf aan de taakstraf ondergeschikt zou zijn. ‘Dat strijdt met het uitgangspunt dat de taakstraf geen passende straf is voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven.’432 3.5.4 Vervolging en berechting in cijfers Bij kinderpornografie is sprake van een groot dark number. Het aantal kinderpornografiezaken dat bij de politie bekend is representeert dus niet het totaal aantal gevallen van kinderpornografie in de samenleving. Afhankelijk van onder meer opsporingsindicaties en capaciteit wordt een deel van de bij de politie bekende kinderpornografiezaken succesvol afgesloten en doorgestuurd aan het OM. Deze paragraaf bevat cijfermatige gegevens over de bij het OM ingeschreven kinderpornografiezaken en de in eerste aanleg of hoger beroep afgedane kinderpornografiezaken. Hierbij gaat het om: – informatie afkomstig van het OM in §3.5.4.1 (over de vervolging van verdachten), §3.5.4.2 (over de berechting van verdachten in eerste aanleg) en in §3.5.4.4 (over achtergrondkenmerken van verdachten en in eerste aanleg veroordeelde personen); – informatie afkomstig van de Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD) in §3.5.4.3 (over de berechting van verdachten in hoger beroep). De verschillende gegevens in deze paragraaf betreffen geen cohort. Immers, niet alle zaken worden in het jaar van inschrijving bij het OM door het OM afgehandeld en eventueel door de rechter in eerste aanleg, en indien van toepassing in hoger beroep, afgedaan. Ook dient te worden opgemerkt dat de redactie van het wetsartikel betreffende kinderpornografie het helaas niet mogelijk maakt om op grond van artikelleden een onderscheid te maken tussen het bezit, de verspreiding en de productie van kinderpornografie. De cijfers afkomstig van het OM en de OBJD bieden aldus geen inzicht in dit zeer relevante onderscheid.433 3.5.4.1 Vervolging in cijfers Aantal bij het OM ingeschreven kinderpornografiezaken Figuur 3.7 toont de ontwikkeling van het jaarlijks aantal bij het OM ingeschreven kinderpornografiezaken tegen individuele verdachten in de periode 2005-2010.434 Met kinderpornografiezaken wordt bedoeld: zaken waarin in ieder geval sprake is van kinderpornografie. In veel gevallen is in deze zaken naast kinderpornografie ook sprake van andere delicten. 431 Kamerstukken I 2010/11, 32 169 nr. A. 432 Kamerstukken I 2010/11, 32 169 nr. C. 433 Tot slot: bij de interpretatie van kwantitatieve data moet altijd rekening gehouden worden met de specifieke context waarin de data zijn verzameld en met verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op de data. Voor de onderzoeksverantwoording wordt verwezen naar Bijlage 2: Verantwoording gebruikte onderzoeksmethoden: 2. Het OM-data- & OBJD-onderzoek. De toelichting op de in deze paragraaf weergegeven figuren, de in Bijlage 4 gepresenteerde aanvullende tabellen en de hierop van toepassing zijnde statistiek is te vinden in Bijlage 2. 434 Voor de tabel met het volledige overzicht (inclusief indexcijfers en de relatieve groei ten opzichte van het voorgaande jaar) van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.5. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 184 Figuur 3.7 Aantal ingeschreven zaken OM (2005-2010) 0 100 200 300 400 500 600 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Aantal Jaar Aantal ingeschreven zaken/ verdachten OM In totaal gaat het in de weergegeven periode om 2.595 bij het OM ingeschreven zaken. Het jaarlijks aantal ingeschreven zaken varieert tussen de 383 in 2007 en de 501 in 2005. De jaren 2009 en 2010 laten een duidelijke toename zien ten opzichte van de drie jaren ervoor.435 Deze recente toename is het gevolg van een intensievere aanpak van kinderpornografie door het OM sinds 2009, aldus het OM.436 Ingeschreven zaken per arrondissementsparket Figuur 3.8 geeft weer bij welke arrondissementsparketten de zaken – gedurende de totale periode 2005 tot en met 2010 – zijn ingeschreven.437 Figuur 3.8 Ingeschreven zaken per arrondissementsparket (totaal 2005-2010) 11% 10% 8% 8% 7% 7% 7% 5% 5% 32% Breda Overige arrondissementsparkeen (10) Den Haag Utrecht Den Bosch Amsterdam Roerdam Leeuwarden Arnhem Zwolle 435 Deze cijfers verschillen in beperkte mate van de cijfers die gepubliceerd zijn in het OM-Jaarbericht 2010. De verschillen zijn waarschijnlijk het gevolg van verschillende peildata en mogelijk net iets andere selectiecriteria. Zo zijn de cijfers in het OM-Jaarbericht 2010 niet uitsluitend gebaseerd op het art. 240b, maar ook op classificaties (mondelinge informatie OM, mei 2011). 436 Openbaar Ministerie, 2009. 437 Voor de tabel met het volledige overzicht (inclusief de gedetailleerde gegevens met betrekking tot de overige tien arrondissementsparketten) van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.6. Uitvoering 185 Het totale aandeel van de verschillende parketten varieert tussen de 2% (Dordrecht) en de 11% (Den Haag). Voor elk parket geldt dat het aandeel per jaar fluctueert. De totale top 5 bestaat uit Den Haag (292), Den Bosch (250), Rotterdam (206), Arnhem (205) en Breda (177). Een groot deel van de kinderpornografiezaken die de regio of BR draait komt van IPOL (TBI) (zie §3.4.2). Aard van de ingeschreven zaken In Figuur 3.9 is voor de periode 2005-2010 het jaarlijks aantal bij het OM ingeschreven zaken uitgesplitst naar ongekwalificeerde en gekwalificeerde kinderpornografiezaken te zien.438 Onder gekwalificeerde kinderpornografie valt: – een beroep of gewoonte maken van kinderpornografie;439 – kinderpornografie gepleegd in vereniging;440 – kinderpornografie met misbruik van gezag;441 – kinderpornografie met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg442 en; – kinderpornografie met de dood tot gevolg.443 Figuur 3.9 Aard van de ingeschreven zaken (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Gekwali ceerde kinderpornogra e Ongekwali ceerde kinderpornogra e In de meeste gevallen gaat het om ongekwalificeerde kinderpornografie (gemiddeld 91%). Het deel gekwalificeerde kinderpornografie heeft met name betrekking op een beroep of gewoonte maken van kinderpornografie. Het betreft drie keer kinderpornografie in vereniging en één keer kinderpornografie met misbruik van gezag (alle in 2010). De overige strafverzwarende omstandigheden zijn niet voorgekomen. 438 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.7. 439 Art. 240b lid 2 Sr, al dan niet in combinatie met lid 1 (voor kinderpornografiefeiten gepleegd voor 2004 betrof dit lid 3 in plaats van lid 2). 440 Art. 240b lid 1 en/of lid 2 jo. art. 248 lid 1 Sr. 441 Art. 240b lid 1 en/of lid 2 jo. art. 248 lid 2 Sr. 442 Art. 240b lid 1 en/of lid 2 jo. art. 248 lid 3 Sr. 443 Art. 240b lid 1 en/of lid 2 jo. art. 248 lid 4 Sr. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 186 Zoals eerder gesteld kan uit de cijfers niet worden afgeleid of sprake is van vervolging of berechting voor bezit, verspreiding dan wel vervaardiging van kinderpornografie. Toch lijkt het er sterk op dat de laatste jaren de meeste strafzaken om het bezit van kinderpornografie gingen.444 Onderzoek op dit punt wijst in dezelfde richting.445 Ook het Verbeterprogramma446, de Korpsmonitor over 2009447 en over 2010 lijken dit beeld te bevestigen.448 Als deze aanname klopt – meestal is sprake van aanpak van bezit van kinderpornografie – is het hoge percentage ongekwalificeerde kinderpornografie wellicht opvallend aangezien de strafverzwarende omstandigheid een beroep of gewoonte maken van het bezit van kinderpornografie juridisch gezien vrij eenvoudig bewezen lijkt te kunnen worden. Dat is bijvoorbeeld mogelijk op grond van het gevonden materiaal, met name wanneer dat uit een grote hoeveelheid bestaat, of wanneer sprake is van herhaaldelijk downloaden gedurende een bepaalde periode (zie §3.5.3). Het is echter mogelijk dat de cijfers in dit geval een vertekend beeld geven en dat in werkelijkheid vaker sprake is van vervolging ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid onder artikel 240b lid 2 Sr. Deze discrepantie zou dan het gevolg kunnen zijn van een onvolledige registratie.449 Ingeschreven zaken naar zwaarste feit Een zaak kan meerdere feiten betreffen. Figuur 3.10 geeft een overzicht van het zwaarst geregistreerde feit per ingeschreven kinderpornografiezaak.450 Als zwaarste feit geldt het feit met de zwaarste strafbedreiging.451 De term geeft geen kwalitatief oordeel over het delict. 444 Gebaseerd op de analyse van 274 uitspraken op www.rechtspraak.nl over 2008 en 2009 op de zoekterm ‘240b’ in het tijdsbestek van 2000 tot en met 2009. J.J. Oerlemans, ‘Een verborgen wereld: kinderpornografie op internet’, FJR afl. 10, oktober 2010, pp.236-243, 239. Het onderzoek is gedaan in het kader van een scriptie door dezelfde auteur, getiteld Kinderpornografie op internet. Dweilen met de kraan open, Celsus Juridische Uitgeverij 2010. Wel moet hierbij de kanttekening worden geplaatst dat in dit betreffende onderzoek alleen naar gepubliceerde rechtspraak is gekeken. 445 Lünnemann e.a, 2006, p.108. 446 Landelijk Project Kinderporno, 2008, p.14. 447 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2009, p.20. 448 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011, p.9. De gehanteerde focus voor de aanpak van kinderpornografie is niet eenduidig. Er is sprake van vier varianten waarbinnen enige variatie bestaat: focus op slachtoffers (vijf van de 25 korpsen), focus op misbruik/verspreiding/productie (zeven korpsen), focus op bezit/verspreiding (negen korpsen) en is in vier korpsen geen duidelijke focus benoemd, zie §3.4.3. 449 Met name wanneer alleen geregistreerd zou worden op het eerste artikellid van 240b Sr en niet op art. 240b lid 2 Sr. De exacte manier van registreren is echter niet achteraf na te gaan. 450 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.8. 451 In geval van een combinatie van delicten met gelijke strafbedreiging, is kinderpornografie als zwaarste feit getypeerd. Mocht er dan nog sprake zijn van meerdere feiten met eenzelfde strafbedreiging, dan prevaleert het feit dat eerder genoemd is. Uitvoering 187 Figuur 3.10 Ingeschreven zaken naar zwaarste feit (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Overige misdrijven Mensenhandel Onrekking minderjarige aan gezag Overige zedendelicten Zedendelicten ten aanzien van minderjarigen Ongekwaliceerde kinderpornograe Gekwaliceerde kinderpornograe Kinderpornografie (ongekwalificeerd dan wel gekwalificeerd) is gemiddeld genomen in 77% van de gevallen het enige of het zwaarst geregistreerde delict. Indien ook sprake is van een verdenking van een zwaarder feit dan kinderpornografie, betreft dit doorgaans een zedendelict (21%), vaak ten aanzien van een minderjarige (10%). Ingeschreven zaken en preventieve hechtenis Figuur 3.11 laat voor de periode 2005-2010 zien welk deel van de bij het OM ingeschreven verdachten op enig moment in preventieve hechtenis is genomen.452 Dit wil overigens niet zeggen dat dit betekent dat een verdachte ten tijde van de terechtzitting (nog) preventief gedetineerd was.453 Figuur 3.11 Ingeschreven zaken en preventieve hechtenis (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Geen preventieve hechtenis Wel preventieve hechtenis 452 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.9. 453 Preventieve hechtenis kan tussentijds worden geschorst of opgeheven. Deze gegevens geven dus geen inzicht in het aandeel verdachten dat ten tijde van de uitspraak nog preventief is gedetineerd. Daarbij gaat het in dit geval om de formele preventieve hechtenis (dus de beslissing tot preventieve hechtenis, ongeacht of deze ook daadwerkelijk is uitgevoerd) en is de inverzekeringstelling buiten beschouwing gelaten. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 188 Gemiddeld is in 28% van de ingeschreven zaken een verdachte in preventieve hechtenis genomen. Dit aandeel varieert jaarlijks tussen de 25% en 32%. Aantal door het OM afgehandelde kinderpornografiezaken Figuur 3.12 toont de ontwikkeling van het aantal door het OM afgehandelde zaken in de afgelopen vijf jaar.454 Het aantal ingeschreven zaken en het aantal afgehandelde zaken in een jaar vormen geen cohort, waardoor de aantallen niet tegen elkaar afgezet kunnen worden. Figuur 3.12 Aantal afgehandelde zaken OM (2005-2010) 0 100 200 300 400 500 600 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Aantal afgehandelde zaken OM Aantal Het OM heeft in de periode 2005-2010 2.659 kinderpornografiezaken afgehandeld. Het jaarlijks aantal afgehandelde zaken varieert tussen de 381 in 2007 en de 536 in 2010. In 2009, maar vooral in 2010, is sprake van een forse stijging.455 Ook deze recente toename is volgens het OM het gevolg van een intensievere aanpak van kinderpornografie sinds 2009.456 Afgehandelde zaken naar afhandeling Figuur 3.13 laat zien op welke manier het OM zaken heeft afgehandeld in de periode 2005-2010.457 454 Voor de tabel met het volledige overzicht (inclusief indexcijfers en de relatieve groei ten opzichte van het voorgaande jaar) van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.10. 455 Deze cijfers verschillen in beperkte mate van de cijfers die gepubliceerd zijn in het OM-Jaarbericht 2010. De verschillen zijn waarschijnlijk te wijten aan verschillende peildata en mogelijk net iets andere selectiecriteria. Zo zijn de cijfers in het OM-Jaarbericht 2010 niet uitsluitend gebaseerd op het art. 240b, maar ook op classificaties (mondelinge informatie OM, mei 2011). 456 Openbaar Ministerie, 2009. 457 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.11. Uitvoering 189 Figuur 3.13 Afgehandelde zaken naar afhandeling (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Voeging Overdracht aan buitenland Voorwaardelijk sepot Transactie Onvoorwaardelijk sepot Dagvaarding In gemiddeld drie kwart van alle zaken besluit het OM te dagvaarden458, 459 en in 14% van de gevallen is onvoorwaardelijk geseponeerd. De overige afhandelingen betreffen gemiddeld 11% van alle zaken. Hierbij is een afname van het aandeel transacties te zien (van 8% in 2006 naar 1% in 2010) en een stijging van het aandeel voorwaardelijke sepots (van 2% in 2005 naar 6% in 2010). Dit is een interessante ontwikkeling aangezien voorwaardelijke sepots (mede) als beïnvloedingsinstrument kunnen worden ingezet (zie §3.6.2). 3.5.4.2 Berechting in eerste aanleg in cijfers Eventuele verschillen tussen de strafeis van het OM en strafoplegging door de rechter zijn niet onderzocht.460 Ook is niet bezien of en zo ja, welk effect de verhoging van de strafmaat voor kinderpornografiedelicten heeft gehad op de strafoplegging. In 2009 is het strafmaximum in artikel 240b lid 2 Sr (gewoonte) verhoogd van zes naar acht jaar.461 Aantal in eerste aanleg afgedane kinderpornografiezaken Figuur 3.14 toont de ontwikkeling van het aantal in eerste aanleg afgedane zaken in de periode 2005-2010.462 458 Let op: het kan zijn dat besloten wordt om te dagvaarden voor uitsluitend andere feiten dan kinderpornografie. De voorwaarde gesteld bij ‘afdoening OM’ stelt hieraan geen eisen. 459 Deze cijfers verschillen in beperkte mate van de cijfers die gepubliceerd zijn in het OM-Jaarbericht 2010. De verschillen zijn waarschijnlijk te wijten aan verschillende peildata en mogelijk net iets andere selectiecriteria. Zo zijn de cijfers in het OM-Jaarbericht 2010 niet uitsluitend gebaseerd op het art. 240b, maar ook op classificaties. Daarnaast valt in het OM-Jaarbericht 2010 onder ‘dagvaarding’ ook ‘voeging’ (mondelinge informatie OM, mei 2011). 460 Ook niet door de Raad voor de Rechtspraak, Veelgestelde vragen over kinderporno, www.rechtspraak.nl (geraadpleegd 14 april 2011). 461 Wet van 12 juni 2009, Stb. 245, in werking getreden per 1 juli 2009. 462 Voor de tabel met het volledige overzicht (inclusief indexcijfers en de relatieve groei ten opzichte van het voorgaande jaar) van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.12. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 190 Figuur 3.14 Aantal in eerste aanleg afgedane zaken (2005-2010) 0 50 100 150 200 250 300 350 400 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Aantal Jaar Aantal afgedane zaken in eerste aanleg Aantal veroordelingen / veroordeelde personen Aantal opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraen Aantal opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraen als zwaarste hoofdstraf Aantal opgelegde taakstraen als zwaarste hoofdstraf In de weergegeven periode heeft de rechter in eerste aanleg 1.796 kinderpornografiezaken afgedaan. Het jaarlijks aantal afgedane zaken varieert tussen de 250 in 2009 en de 354 in 2006. Een daling in het ene jaar wordt afgewisseld met een stijging in het volgende jaar. In 2010 is sprake van de sterkste toename (39% ten opzichte van 2009). Dit is waarschijnlijk het gevolg van het toegenomen aantal bij het OM ingeschreven en door het OM afgehandelde zaken in 2009 en 2010. In eerste aanleg afgedane zaken naar afdoening Figuur 3.15 laat zien met welke beslissingen de rechter in eerste aanleg de zaken heeft afgedaan in de periode 2005-2010.463 Figuur 3.15 In eerste aanleg afgedane zaken naar afdoening (2005-2010) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Overig Volledige vrijspraak Veroordeling Jaar 463 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.13. Uitvoering 191 Gemiddeld genomen heeft 91% van de in eerste aanleg afgedane zaken tot een veroordeling geleid464, 465 en 6% tot een volledige vrijspraak. Overige afdoeningen zijn nauwelijks voorgekomen (gezamenlijk 3% over het totaal). Het is opvallend dat in 2010 relatief gezien sprake is van minder veroordelingen (85%) en meer volledige vrijspraken (8%) dan in de voorgaande jaren. Het is denkbaar dat dit – deels – te verklaren is doordat het OM recentelijk vaker zaken voor de rechter brengt met de intentie om jurisprudentie te creëren ten aanzien van het grijze gebied tussen wat wel en niet strafbaar materiaal is.466 Zonder nader onderzoek is echter niet aan te geven wat de mogelijke oorzaken van deze ontwikkeling zouden kunnen zijn. Veroordelingen in eerste aanleg naar zwaarste feit in de tenlastelegging Figuur 3.16 geeft een overzicht van het zwaarst geregistreerde feit op de tenlastelegging per kinderpornografiezaak dat in eerste aanleg tot een veroordeling heeft geleid.467 Als zwaarste feit geldt het feit met de zwaarste strafbedreiging.468 De term geeft geen kwalitatief oordeel over het delict. Figuur 3.16 Veroordelingen in eerste aanleg naar zwaarste feit in de tenlastelegging (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Overige misdrijven Mensenhandel Onrekking minderjarige aan gezag Overige zedendelicten Zedendelicten ten aanzien van minderjarigen Ongekwaliceerde kinderpornograe Gekwaliceerde kinderpornograe Kinderpornografie (ongekwalificeerd dan wel gekwalificeerd) is gemiddeld genomen in 74% van de zaken die tot een veroordeling hebben geleid het enige, of het zwaarst ten laste gelegde delict. Indien ook sprake is van een zwaarder ten laste gelegd feit dan kinderpornografie, betreft dit doorgaans een zedendelict (23%), meestal ten aanzien van een minderjarige (12%). 464 Let op: het kan zijn dat veroordeeld is voor uitsluitend andere feiten dan kinderpornografie. OM-data verstrekt helaas geen betrouwbare gegevens over veroordelingen voor in ieder geval kinderpornografie. 465 Deze cijfers verschillen in beperkte mate van de cijfers die gepubliceerd zijn in het OM-Jaarbericht 2010. De verschillen zijn waarschijnlijk het gevolg van verschillende peildata en mogelijk net iets andere selectiecriteria. Zo zijn de cijfers in het OM-Jaarbericht 2010 niet uitsluitend gebaseerd op het art. 240b, maar ook op classificaties (mondelinge informatie OM, mei 2011). 466 Openbaar Ministerie, 2011. Zie ook §1.4.1.1. 467 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.14. 468 In geval van een combinatie van delicten met gelijke strafbedreiging, is kinderpornografie als zwaarste feit getypeerd. Mocht er dan nog sprake zijn van meerdere feiten met eenzelfde strafbedreiging, dan prevaleert het feit dat eerder op de tenlastelegging staat vermeld. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 192 Veroordelingen in eerste aanleg naar opgelegde straf Figuur 3.17 geeft een overzicht van de hoofdstraffen die zijn opgelegd in de zaken die tot een veroordeling hebben geleid in de periode 2005-2010.469 Figuur 3.17 Veroordelingen in eerste aanleg naar opgelegde straf (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Onbekend Geldboete als zwaarste hoofdstraf Taakstraf als zwaarste hoofdstraf Voorwaardelijke vrijheidsstraf als zwaarste hoofdstraf Onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraf Gemiddeld genomen is in 87% van de zaken waarin is veroordeeld een vrijheidsstraf470 opgelegd. Het betreft vaker een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf (57%) dan een onvoorwaardelijke of een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf (30%). In 65% van de gevallen is sprake van een opgelegde taakstraf en in 12% is de taakstraf ook de zwaarst opgelegde hoofdstraf. De combinatie geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf met een taakstraf komt het vaakste voor – totaal 796 keer (49%).471 Geldboetes worden bijna niet opgelegd – in totaal 42 keer, waarvan 17 keer (1%) als zwaarste hoofdstraf. Het aandeel onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen is in de afgelopen jaren toegenomen van 24% in 2006 naar 37% in 2010. Tegelijkertijd is in 2010 minder vaak een taakstraf als zwaarste hoofdstraf opgelegd (7% ten opzichte van gemiddeld 12% in de periode 2005-2009). Deze tendens naar zwaardere straffen hangt mogelijk samen met de gewijzigde perceptie ten aanzien van de ernst van het misdrijf kinderpornografie (zie §1.2). De voorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd als zwaarste hoofdstraf schommelt tussen de 51% in 2007 en de 64% in 2005. In de totaal 1.615 zaken waarin veroordeeld is in de periode 2005-2010, is ook gekeken naar een selectie van opgelegde maatregelen en bijkomende straffen.472 In 14 gevallen (1%) is een tbs-maatregel ten aanzien van een volwassen dader opgelegd en drie keer (0%) een PIJ-maatregel ten aanzien van een minderjarige dader. In een aantal uitspraken is sprake van een tbs-maatregel uitsluitend ten aanzien van kinderpornografiefeiten, en in een enkel geval zelfs alleen ten aanzien van het bezit en de versprei469 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.15. 470 Ofwel gevangenisstraf, ofwel jeugddetentie. 471 Het oriëntatiepunt van het LOVS voor bezit, het verwerven en het zich toegang verschaffen – door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst – tot kinderpornografie is zes maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en 240 uur taakstraf, zie hierna §3.6.2. 472 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.16. Uitvoering 193 ding van kinderpornografie (en dus niet ten aanzien van de vervaardiging).473 Ook in deze situaties kan onder omstandigheden de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen het opleggen van een tbs-maatregel vereisen.474 Voorts is in totaal in 104 zaken (6%) sprake van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel.475 In 449 zaken (28%) zijn voorwerpen onttrokken aan het verkeer en in één zaak (0%) is sprake van een ontnemingmaatregel. De bijkomende straf ‘verbeurdverklaring’ is in 94 zaken (6%) opgelegd. Opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in eerste aanleg naar duurcategorie Figuur 3.18 geeft een overzicht van de duur van het onvoorwaardelijke deel476 van de opgelegde vrijheidsstraffen in de zaken waarin is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke of een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf tussen 2005 en 2010.477 Figuur 3.18 Opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in eerste aanleg naar duurcategorie (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Meer dan 4 jaar >3-4 jaar >2-3 jaar >1-2 jaar 10-12 maanden 7-9 maanden 4-6 maanden 0-3 maanden 473 Twee voorbeelden van uitspraken waarin tbs is opgelegd louter voor het delict kinderpornografie: Rb. Rotterdam, 9 december 2009, LJN: BK6022 (Dirk-Jan P. – vervaardiging, verspreiding en bezit kinderpornografie) en Rb. Dordrecht, 12 mei 2009, LJN: BI3715 (verspreiding en bezit kinderpornografie). 474 Art. 37a lid 1 sub 2 Sr. Vgl. Openbaar Ministerie, 2010: Kinderporno intensiever aangepakt, waarin wordt gesteld dat de rechter in 2009 voor het eerst heeft uitgesproken dat ook alleen bezit van kinderpornografisch materiaal een gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van personen. 475 Overigens betekent dit niet per se dat de schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd ten aanzien van slachtoffers van kinderpornografie. Het is evengoed mogelijk dat in een kinderpornografiezaak (ook) is veroordeeld voor een ander delict dan kinderpornografie in relatie waarmee de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. 476 Het voorwaardelijke deel van de deels- en geheel voorwaardelijke vrijheidsstraffen is hier niet weergegeven. De geheel voorwaardelijke vrijheidsstraffen blijven dan ook buiten beeld. 477 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.17. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 194 Meestal (62%) worden onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen van niet meer dan een jaar opgelegd. Gemiddeld gaat het in 16% om onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen van meer dan twee jaar. Het is opvallend dat in 2010 vaker korter durende onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen zijn opgelegd dan in de jaren ervoor. Dit hoeft echter niet tegenstrijdig te zijn met eerdergenoemde trend naar zwaardere straffen. Het is mogelijk dat in zaken waarin voorheen doorgaans een taakstraf zou zijn opgelegd, nu steeds vaker een relatief korter durende onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. BNRM heeft hier geen nader onderzoek naar verricht. De taakstraffen zijn in 2009 en 2010 wel vaker van een langere duur (zie Figuur 3.19). Opgelegde taakstraffen in eerste aanleg naar duurcategorie Figuur 3.19 geeft een overzicht van de duur van de taakstraffen die zijn opgelegd in de zaken waarin is veroordeeld tot in ieder geval een taakstraf478 in de periode 2005-2010.479 Figuur 3.19 Opgelegde taakstraffen in eerste aanleg naar duurcategorie (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Meer dan 240 uur 121-240 uur 1-120 uur Geheel voorwaardelijk Meestal (59%) is sprake van onvoorwaardelijke taakstraffen van tussen de 121 en 240 uur. In 38% gaat het om een kortere duur en in 32 zaken is sprake van een geheel voorwaardelijke taakstraf. In 2009 en 2010 zijn vaker langer durende taakstraffen opgelegd. In eerste aanleg afgedane zaken waarin hoger beroep is ingesteld Figuur 3.20 toont voor de periode 2005-2010 per jaar de ontwikkeling van het aandeel in eerste aanleg afgedane zaken waarin hoger beroep is ingesteld ten opzichte van het totaal aantal afgedane zaken in eerste aanleg.480 Ook is te zien door wie hoger beroep is aangetekend.481 478 Al dan niet in combinatie met een andere (zwaardere) hoofdstraf. 479 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.18. 480 De aantallen zijn gecorrigeerd voor aangetekend hoger beroep dat later is ingetrokken. 481 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.19. Uitvoering 195 Figuur 3.20 In eerste aanleg afgedane zaken waarin hoger beroep is ingesteld (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Door beiden Alleen door verdachte Alleen door OvJ In 351 (20%) van de totaal 1.796 in eerste aanleg afgedane zaken is hoger beroep aangetekend. Meestal is dit (mede) door de verdachte gedaan (12% door verdachte + 2% door zowel verdachte als officier van justitie). Het aandeel zaken waarin hoger beroep is ingesteld varieert in de periode 2005-2009 tussen de 13% in 2006 en de 22% in 2009. In 2010 is zowel de officier van justitie als de verdachte aanzienlijk vaker dan in voorgaande jaren in hoger beroep gegaan. Dit resulteert in het aandeel van 31%. Mogelijk is dit deels het gevolg van eerdergenoemde recente ontwikkelingen (minder veroordelingen en zwaardere straffen). 3.5.4.3 Berechting in hoger beroep in cijfers Aantal in hoger beroep afgedane kinderpornografiezaken Figuur 3.21 toont de ontwikkeling van het aantal in hoger beroep afgedane zaken in de periode 2005- 2009.482, 483 Figuur 3.21 Aantal in hoger beroep afgedane zaken (2005-2009) 0 5 10 15 20 25 30 35 40 2005 2006 2007 2008 2009 Aantal Jaar Aantal afgedane zaken in hoger beroep Aantal veroordelingen / veroordeelde personen Aantal opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraen Aantal opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraen als zwaarste hoofdstraf Aantal opgelegde taakstraen als zwaarste hoofdstraf 482 Let op: voor de hoger beroepcijfers afkomstig van de OBJD zijn alleen cijfers tot en met het jaar 2009 gegeven (zie Bijlage 2: Verantwoording gebruikte onderzoeksmethoden: 2. Het OM-data- & OBJD-onderzoek). 483 Voor de tabel met het volledige overzicht (inclusief indexcijfers en de relatieve groei ten opzichte van het voorgaande jaar) van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.20. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 196 In het weergegeven tijdsbestek zijn door de rechter in hoger beroep 165 kinderpornografiezaken afgedaan. Het aantal afgedane zaken per jaar ligt rond de 30-35. In 2009 zijn het minst aantal zaken afgedaan (N=26), maar dit aantal zal waarschijnlijk bij een volgende peildatum zijn toegenomen.484 In hoger beroep afgedane zaken naar afdoening Figuur 3.22 laat zien met welke beslissingen de rechter in hoger beroep de zaken heeft afgedaan in de totale periode 2005-2009.485 Figuur 3.22 In hoger beroep afgedane zaken naar afdoening (totaal 2005-2009) 93% 3% 2% 2% OM of verdachte niet ontvankelijk Volledige vrijspraak Veroordeling Anders Ruim 90% van alle in hoger beroep afgedane zaken heeft tot een veroordeling486 geleid en 3% tot een volledige vrijspraak. Veroordelingen in hoger beroep naar opgelegde straf Figuur 3.23 geeft een overzicht van de straffen die zijn opgelegd in de zaken die in hoger beroep tot een veroordeling hebben geleid in de totale periode 2005-2009.487 Figuur 3.23 Veroordelingen in hoger beroep naar opgelegde straf (totaal 2005-2009) 47% 43% 9% 1% Onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraf Voorwaardelijke vrijheidsstraf als zwaarste hoofdstraf Taakstraf als zwaarste hoofdstraf Geldboete als zwaarste hoofdstraf 484 Zie Bijlage 2: Verantwoording gebruikte onderzoeksmethoden: 2. Het OM-data & OBJD-onderzoek. 485 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.21. 486 Let op: het kan zijn dat veroordeeld is voor uitsluitend andere feiten dan kinderpornografie. De OBJD verstrekt helaas geen betrouwbare gegevens over veroordelingen voor in ieder geval kinderpornografie. 487 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.22. Uitvoering 197 Gemiddeld bezien is in 90% van alle zaken waarin is veroordeeld in hoger beroep een vrijheidsstraf488 opgelegd. Het betreft net iets vaker een geheel onvoorwaardelijke of een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf (47%) dan een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf (43%). In 53% van de gevallen is sprake van een opgelegde taakstraf en in 9% is de taakstraf ook de zwaarst opgelegde hoofdstraf. De combinatie geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf met een taakstraf komt het vaakste voor – totaal 59 keer (39%). Vergeleken met de opgelegde straffen in eerste aanleg489 zijn in hoger beroep zwaardere hoofdstraffen opgelegd. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ernstigere zaken vaker tot hoger beroep leiden. BNRM heeft dit niet nader onderzocht Opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in hoger beroep naar duurcategorie Figuur 3.24 geeft een overzicht van de duur van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in de zaken waarin in hoger beroep is veroordeeld tussen 2005 en 2009.490 Figuur 3.24 Opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in hoger beroep naar duurcategorie (totaal 2005-2009) 6% 15% 8% 14% 32% 14% 4% 7% 0-3 maanden 4-6 maanden 7-9 maanden 10-12 maanden >1-2 jaar >2-3 jaar >3-4 jaar Meer dan 4 jaar In 44% van alle zaken betreft het onvoorwaardelijke deel van de vrijheidsstraf niet meer dan een jaar. In een kwart van de gevallen gaat het om een duur van meer dan twee jaar. Vergeleken met de duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen in eerste aanleg491 zijn in hoger beroep vaker langer durende vrijheidsstraffen opgelegd. Ditzelfde geldt voor de duur van de taakstraffen (zie Figuur 3.25 in vergelijking tot Figuur 3.19). Ook in dit geval is het mogelijk dat de verklaring hiervoor te vinden is in de aanname dat ernstigere zaken vaker tot hoger beroep leiden. Opgelegde taakstraffen in hoger beroep naar duurcategorie Figuur 3.25 geeft een overzicht van de duur van de taakstraffen die zijn opgelegd in de zaken waarin is veroordeeld tussen 2005 en 2009.492 488 Ofwel gevangenisstraf, ofwel jeugddetentie. 489 Zie Figuur 3.17. 490 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.23. 491 Zie Figuur 3.18. 492 Voor de tabel met het volledige overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.24. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 198 Figuur 3.25 Opgelegde taakstraffen in hoger beroep naar duurcategorie (totaal 2005-2009) 28% 71% 1% 1-120 uur 121-240 uur Meer dan 240 uur In de meeste gevallen (71%) is sprake van onvoorwaardelijke taakstraffen van tussen de 121 en 240 uur. In 28% gaat het om een kortere duur en voorwaardelijke taakstraffen zijn in hoger beroep niet opgelegd. 3.5.4.4 Kenmerken van verdachten en veroordeelden Aantal verdachten en veroordeelden Voor de ontwikkeling van het jaarlijks aantal verdachten dat bij het OM wordt ingeschreven, wordt verwezen naar Figuur 3.7 (Aantal ingeschreven zaken OM). De ontwikkeling van het aantal personen dat jaarlijks in eerste aanleg wordt veroordeeld is te zien in Figuur 3.14 (Aantal in eerste aanleg afgedane zaken – tweede lijn van boven: Aantal veroordelingen/veroordeelde personen). Geslacht verdachten en veroordeelden Zowel de verdachten als de veroordeelde personen zijn vrijwel allemaal mannen (98% respectievelijk 99%).493 Leeftijd verdachten en veroordeelden Figuur 3.26 geeft inzicht in de leeftijdsverdeling van de bij het OM ingeschreven verdachten in de periode 2005-2010. In Figuur 3.27 is dit voor de in eerste aanleg veroordeelde personen te zien.494 De leeftijd is afgeleid van de pleegdatum van het eerst geregistreerde feit. 493 Voor de tabellen met de volledige overzichten van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabellen B4.25 en B4.26. 494 Voor de tabellen met de volledige overzichten van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabellen B4.27 en B4.28. Uitvoering 199 Figuur 3.26 Leeftijd verdachten (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Onbekend Nvt (rechtspersoon) 51+ jr 41-50 jr 31-40 jr 26-30 jr 18-25 jr 12-17 jr Gemiddeld genomen is ongeveer een derde deel van de verdachten jonger dan 31 jaar. 8% betreft minderjarigen. Het overige twee derde deel is dus ouder dan 30 jaar, waarbij het opvallend is dat een aanzienlijk deel (20%) zelfs ouder is dan 50 jaar Voor meer informatie over daders wordt verwezen naar §1.4.2. Figuur 3.27 Leeftijd veroordeelden (2005-2010) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Jaar Onbekend 51+ jr 41-50 jr 31-40 jr 26-30 jr 18-25 jr 12-17 jr Bij de veroordeelde personen is sprake van ongeveer eenzelfde leeftijdsverdeling als bij de verdachten. Het grootste verschil met de verdachten is het aandeel minderjarigen dat bij de veroordeelden gemiddeld 3% lager is (5% ten opzichte van 8%). 3.5.5 Trends Uit de verzamelde cijfers blijken de volgende trends. Steeds meer kinderpornografiezaken worden vervolgd en berecht Het jaarlijks aantal kinderpornografiezaken dat bij het OM wordt ingeschreven is in 2009 en 2010 toegenomen. Ditzelfde geldt voor het aantal door het OM afgehandelde kinderpornografiezaken. Deze trend is bij de rechter in eerste aanleg zichtbaar in 2010. Deze recente ontwikkelingen zijn volgens het OM het gevolg van een intensievere aanpak van kinderpornografie. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 200 Er wordt met name vervolgd voor ongekwalificeerde kinderpornografie Veruit de meeste bij het OM ingeschreven kinderpornografiezaken betreffen ongekwalificeerde kinderpornografie (91%). Dit is opvallend aangezien de strafverzwarende omstandigheid een beroep of gewoonte maken van bezit van kinderpornografie juridisch gezien vrij eenvoudig bewezen kan worden. Echter, mogelijk geven deze cijfers een vertekend beeld van de werkelijkheid door een onvolledige registratie. In kinderpornografiezaken is geregeld sprake van ook andere zedendelicten Als er in dezelfde bij het OM ingeschreven kinderpornografiezaak ook sprake is van een zwaarder feit dan kinderpornografie (23%) betreft dit bijna altijd een zedendelict, vaak ten aanzien van een minderjarige. Ditzelfde geldt voor kinderpornografiezaken waarin door de rechter in eerste aanleg is veroordeeld. Er wordt incidenteel, maar wel steeds vaker voorwaardelijk geseponeerd In de periode 2005 tot en met 2010 is het aandeel voorwaardelijke sepots gestegen van 2% naar 6%. Dit is een interessante ontwikkeling aangezien voorwaardelijke sepots mede als beïnvloedingsinstrument kunnen worden ingezet. In 2010 is relatief gezien minder vaak veroordeeld Het percentage veroordelingen in eerste aanleg ligt in 2010 lager dan in de jaren ervoor (85% ten opzichte van gemiddeld 92% in de periode 2005-2009). Het is denkbaar dat dit – deels – te verklaren is doordat het OM recentelijk steeds vaker minder evidente vormen van kinderpornografie voor de rechter brengt. Daarbij kan worden gedacht aan virtuele kinderpornografie of kinderpornografie waarbij pubers zijn betrokken. Het OM brengt ook zaken voor de rechter met de intentie om jurisprudentie te creëren ten aanzien van het grijze gebied tussen wat wel en niet strafbaar materiaal is. In de meeste zaken wordt een voorwaardelijke vrijheidsstraf met een taakstraf opgelegd Indien in eerste aanleg is veroordeeld, is in de helft van de gevallen een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf in combinatie met een taakstraf opgelegd. In hoger beroep betreft dit bijna 40%. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is dit de meest voorkomende combinatie van hoofdstraffen die in kinderpornografiezaken wordt opgelegd. Er worden steeds zwaardere straffen opgelegd In de periode 2006 tot en met 2010 is het aandeel onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen gestegen van 24% naar 37%. Tegelijkertijd is in 2010 minder vaak een taakstraf als zwaarste hoofdstraf opgelegd (7% ten opzichte van gemiddeld 12% in de periode 2005-2009). Het is denkbaar dat deze tendens naar zwaardere straffen samenhangt met de gewijzigde perceptie ten aanzien van de ernst van het misdrijf kinderpornografie. Overigens is de duur van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde vrijheidsstraffen in 2010 korter. Echter, dit hoeft niet tegenstrijdig te zijn met eerdergenoemde trend naar zwaardere straffen. Het is mogelijk dat in zaken waarin voorheen doorgaans een taakstraf zou zijn opgelegd, nu steeds vaker een relatief korter durende onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. De taakstraffen zijn in 2009 en 2010 wel vaker van een langere duur. Er wordt zelden een maatregel als tbs of PIJ opgelegd In het totale tijdsbestek 2005-2010 is 14 keer (1%) een tbs-maatregel ten aanzien van een volwassen dader opgelegd en drie keer (0%) een PIJ-maatregel. In een aantal uitspraken is sprake van een tbs-maatregel uitsluitend ten aanzien van kinderpornografiefeiten, in een enkel geval zelfs alleen ten aanzien van het Uitvoering 201 bezit en de verspreiding van kinderpornografie (en dus niet de vervaardiging). Ook in deze situaties kan onder omstandigheden de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen het opleggen van een tbs-maatregel vereisen. In 2010 is vaker hoger beroep aangetekend Voornoemde ontwikkelingen (minder veroordelingen en zwaardere straffen) zijn mogelijk deels de oorzaak van het feit dat in 2010 vaker hoger beroep is aangetekend (31% ten opzichte van gemiddeld 17% in de periode 2005-2009) door de verdachte en/of de officier van justitie. In hoger beroep wordt zwaarder en langer gestraft dan in eerste aanleg Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep resulteert een ruime meerderheid van de veroordelingen in kinderpornografiezaken in een vrijheidsstraf als zwaarst opgelegde hoofdstraf (87% in eerste aanleg en 90% in hoger beroep). In hoger beroep betreft dit vaker een vrijheidsstraf met een onvoorwaardelijk deel (47% onvoorwaardelijk, 43% voorwaardelijk), terwijl het in eerste aanleg vaker een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf betreft (30% onvoorwaardelijk, 57% voorwaardelijk). Daarnaast zijn de vrijheidsstraffen met een onvoorwaardelijk deel in hoger beroep langer van duur dan in eerste aanleg (eerste aanleg: 62% niet meer dan één jaar en 16% meer dan twee jaar; hoger beroep: 44% niet meer dan één jaar en 25% meer dan twee jaar). Ditzelfde geldt voor de duur van de opgelegde taakstraffen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ernstigere zaken vaker tot hoger beroep leiden. Vervolgde en berechte daders van kinderpornografie zijn mannen uit alle leeftijdscategorieën De verdachten en veroordeelden zijn vrijwel altijd mannen. Een derde is jonger dan 31 jaar (waarbij 8% van de verdachten en 5% van de veroordeelden minderjarig is) en een vijfde deel is ouder dan 51 jaar. 3.5.6 Conclusie Landelijk parket De vervolging van kinderpornografie is thans in eerste aanleg uitsluitend belegd bij de arrondissementsparketten. Gelet op de omvang en complexiteit van sommige zaken zou overwogen moeten worden om dit onderwerp tevens structureel te beleggen bij het Landelijk Parket (LP), zodat het LP ook een sturende rol kan hebben bij omvangrijke, complexe en grensoverschrijdende zaken en een rol kan spelen bij het ontwikkelen van innovatieve opsporingsmethoden. Diversiteit in strafbare gedragingen Artikel 240b Sr omvat verschillende gedragingen, van het zich toegang verschaffen tot kinderpornografie en bezit tot het vervaardigen en verspreiden daarvan. Door de redactie van het wetsartikel is uit het cijfermateriaal niet op te maken hoe de verhouding in vervolging en berechting is tussen de uiteenlopende vormen van gedragingen. Een redactie in verschillende categorieën zou te overwegen zijn. Mogelijk vormt de op handen zijnde nieuwe EU-Richtlijn aanleiding om de redactie van de huidige strafbepaling opnieuw tegen het licht te houden. Straftoemeting Ook voor de strafoplegging is bovenstaand onderscheid relevant. In de praktijk wordt door de rechter meestal een voorwaardelijke vrijheidsstraf in combinatie met een taakstraf opgelegd. Uit de cijfers blijkt een duidelijke tendens naar het opleggen van zwaardere straffen: het aandeel onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in de periode 2006-2010 is gestegen en in 2010 is minder vaak Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 202 een taakstraf opgelegd als zwaarste hoofdstraf. Op dit moment is nog niet duidelijk of en in hoeverre de mogelijkheden tot het opleggen van taakstraffen in de toekomst zullen worden beperkt voor overtredingen van artikel 240b Sr. Het beperken van de mogelijkheden tot het opleggen van een taakstraf – met name als dit niet meer mogelijk zou zijn in combinatie met voorwaardelijke straffen – zou rechters in ieder geval minder mogelijkheden geven bij de individuele straftoemeting maatwerk te leveren. Daarbij moet ook gedacht worden aan mogelijkheden tot – bijvoorbeeld – gedragsbeïnvloeding via toezicht op grond van opgelegde voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling. Alternatieve afdoening In juni 2011 heeft het kabinet in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat gezocht moet worden naar andere manieren van zaken afdoen. Dat betreft met name het bezit van kinderpornografie. Ook hier is het onderscheid in de verschillende soorten gedragingen relevant. De ratio achter het afschaffen dan wel beperken van de mogelijkheid tot het opleggen van een taakstraf (‘strenger straffen’) lijkt echter niet te passen bij de alternatieve manieren van afdoen waar door het OM en kabinet (ook) naar wordt gezocht, met name voor die overtredingen van artikel 240b waarbij sprake is van relatief lichtere zaken zoals bezit van een kleine hoeveelheid materiaal zonder dat sprake is van een eerder contact met justitie op dit terrein. Slachtoffers in de strafprocedure De behandeling van strafzaken ten aanzien van geïdentificeerde slachtoffers van kinderpornografie werpt een aantal – relatief – nieuwe vragen op. Daarbij gaat het om slachtoffers die per definitie bijzonder kwetsbaar zijn, omdat het immers om kinderen gaat. Op dit moment is er geen wettelijke of andere voorziening om in situaties als deze volledige anonimiteit van slachtoffers in het strafproces te garanderen en aldus de identiteit en persoonsgegevens van slachtoffers die zijn afgebeeld te beschermen. Onderzocht zou moeten worden op welke manier, zonder dat dit strijdig zou zijn met artikel 6 van het EVRM, kan worden gerealiseerd. Een belangrijke vraag is ook hoe recht kan worden gedaan aan slachtoffers wanneer er van uit wordt gegaan dat zij door verspreiding van kinderpornografie keer op keer slachtoffer worden (revictimisatie), en wat het effect zou kunnen zijn van de mogelijkheid tot het krijgen van schadevergoeding. Hier zou nader onderzoek naar moeten worden gedaan. Of ouders als zodanig als slachtoffer zouden moeten worden gezien en in die hoedanigheid bijvoorbeeld ook spreekrecht zouden moeten krijgen – en niet alleen als vertegenwoordiger van hun kind – is momenteel onderwerp van discussie. Verwacht wordt dat de rechter in de Amsterdamse zedenzaak hier binnenkort uitspraak over zal doen. 3.6 Nazorg voor en toezicht op zedendelinquenten495 3.6.1 Inleiding Veroordeelde zedendelinquenten keren in bijna alle gevallen terug naar de maatschappij. Dit roept soms zeer heftige emoties op in de samenleving, gebaseerd op de – soms terechte – vrees dat kin495 In deze paragraaf worden nazorg en toezicht ten aanzien van plegers van seksueel geweld tegen kinderen in het algemeen besproken, aangezien een scheiding tussen daders van verschillende vormen van seksueel geweld tegen kinderen niet zo duidelijk getrokken kan worden. Wel zal uitdrukkelijk aandacht worden gegeven aan de specifieke uitdagingen die samenhangen met internetgebruik van kijkers naar kinderpornografie. Uitvoering 203 deren opnieuw slachtoffer kunnen worden. De groep plegers van seksueel geweld tegen kinderen is echter heterogeen en de kans op recidive varieert.496 Niettemin is evident dat aandacht voor nazorg en toezicht, het maatwerk daarbij en het kader waarin deze worden toegepast, een belangrijke schakel kunnen vormen in het voorkomen van recidive. Het Verdrag van Lanzarote497 noemt aandacht voor daders een essentieel onderdeel van een integrale aanpak van seksueel geweld tegen kinderen.498 Gedwongen toezicht vindt plaats in een justitieel kader. Dit is evenwel niet het enige kader waarbinnen (na)zorg, behandeling en toezicht plaatsvinden.499 Ook andere dan justitiële partners spelen hierbij een rol of zouden een rol hierbij kunnen oppakken.500 Hieronder zal eerst het juridisch kader waarbinnen nazorg en toezicht kunnen worden opgelegd worden toegelicht. In §3.6.5 zullen cijfermatige gegevens worden weergegeven omtrent nazorg en toezicht uitgevoerd door Reclassering Nederland501 in relatie tot zedendelinquenten die (mede) voor artikel 240b Sr. zijn veroordeeld. Nazorg voor en toezicht op zedendelinquenten is een vorm van tertiaire preventie en behelst een totaal aan interventies die worden toegepast nadat een zedendelict heeft plaatsgevonden.502 Het doel is recidive te voorkomen, dan wel te beperken en aldus bij te dragen aan preventie van slachtofferschap.503 Deze mogelijke interventies, de daarbij geldende uitgangspunten en de vorm en mate waarin in Nederland hieraan invulling wordt gegeven vormen de kern van deze paragraaf. 496 Zie §1.4.2 over daders. Gezien de strafmaxima binnen de zedentitel in samenhang met het stelsel van cumulatie van straffen, zal er in bijna alle gevallen een moment komen dat de zedendelinquent terugkeert in de maatschappij. 497 Art. 15-17 van het Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58. 498 Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3, pp. 9-10. 499 Zie §3.3 voor het Britse Stop It Now!-behandelprogramma, waar kijkers van kinderpornografie zichzelf kunnen aanmelden, en de nader in §3.6.2 te bespreken mogelijkheden op grond van de Gemeentewet. 500 Bij de nazorg aan ex-gedetineerden zijn betrokken: gemeenten, penitentiaire inrichtingen, het ministerie van Veiligheid en Justitie, Veiligheidshuizen, UWV, CWI en maatschappelijke organisaties, zoals woningcorporaties en zorginstellingen. 501 Reclassering Nederland heeft de cijfers, mede betreffende die van het Leger des Heils en GGZ Nederland, aan BNRM aangeleverd. 502 Bij tertiaire preventie gaat het om interventies met personen, groepen en situaties nadat seksueel misbruik reeds heeft plaatsgevonden. Tertiaire preventie is gericht op het voorkomen dat misbruik zal continueren of zich zal herhalen. Maatregelen binnen tertiaire preventie zien bijvoorbeeld op vroegsignalering en het beperken van schade bij slachtoffers. Zie Smallbone e.a., 2008, p.49, en §3.2. 503 Over andere interventies die kunnen leiden tot preventie wordt nader ingegaan in §3.2. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 204 Uit berichtgeving rondom terugkerende plegers van seksueel geweld tegen kinderen in onder andere Amstelveen504, Eindhoven505, Loppersum506, Weesp507 en Wijk bij Duurstede508 komt een beeld naar voren dat de interventies van instanties landelijk verschillen en/of niet altijd op elkaar zijn afgestemd. De Bredase burgemeester reageerde op notificatie door het OM over de vrijlating van een veroordeelde zedenpleger en diens terugkeer naar zijn gemeente als volgt: “Informeren is niet voldoende […] Ik kan het wel weten, maar wat dan? Om die man heen moet het een en ander gebeuren. Zo zouden we pedoseksuelen die terugkeren in de maatschappij beter moeten begeleiden.”509 Zoals in Hoofdstuk 1 is uiteengezet is de term kinderpornografie niet eenduidig; niet in relatie tot daders, kinderpornografisch materiaal dan wel slachtoffers noch in relatie tot gedragingen. Dit betekent dat interventies evenmin eenduidig kunnen zijn, zoals aan de hand van twee gesignaleerde problemen rondom daders zal worden toegelicht, namelijk terugkerende veroordeelde plegers van seksueel geweld tegen kinderen in de gemeente of regio, en problematisch internetgebruik van veroordeelde kijkers naar kinderpornografie.510 Aan de hand van deze punten zal worden verduidelijkt waarom een geïntegreerde aanpak van nazorg en toezicht noodzakelijk is, uit welke elementen deze zou moeten bestaan en in hoeverre hiervan in Nederland al sprake is. Tevens wordt aandacht besteed aan ervaringen in het buitenland welke bij de ontwikkeling van een integrale aanpak alhier tot voorbeeld zouden kunnen dienen. De mate waarin aandacht is voor of gewerkt wordt in een integrale aanpak varieert per regio en per instantie. Dit wordt ook geïllustreerd door de bevindingen in de Korpsmonitor 2010. Zo zoekt ongeveer de helft van alle politieregio’s samenwerking met hulpverlening- en behandelinstanties voor verdachten, zoals Dok, de Waag, de Reclassering en Algemeen Forensische Psychiatrie (AFP), in de vorm van doorverwijzing via de huisarts of Justitie.511 Best practices op dit punt zouden moeten worden verzameld en uitgedragen. Onderzoek verrichten naar de wenselijkheid van een integraal kader rondom veroordeelde zedenplegers ten aanzien van kinderen en een centrale regie hierbij – zoals in het Verenigd Koninkrijk bestaat – zal onderdeel vormen van de aanbevelingen. 3.6.2 Juridisch kader Om toezicht te kunnen houden op verdachten en daders van zedenmisdrijven, inclusief kinderpornografie, bestaan binnen het justitiële kader verschillende mogelijkheden. Ook waar het gaat om nazorg 504 Weesp wil veroordeelde pedofiel niet terug in buurt, RTV N-H 14 april 2011 www.rtvnh.nl/nieuws/55810/ Weesp+wil+veroordeelde+pedofiel+niet+terug+in+ (geraadpleegd 9 augustus 2011). 505 ‘Pedo Eindhoven onvindbaar en zonder toezicht’, EénVandaag, 13 november 2009, www.eenvandaag. nl/weblogs/post/33226 (geraadpleegd 10 augustus 2011). 506 ‘Mogelijk provincieverbod pedofiel Loppersum’, RTV Noord, 28 september 2010, www.rtvnoord.nl/ nieuws/nieuws.asp?pid=95047 (geraadpleegd op 10 augustus 2011). 507 ‘Belachelijk dat pedo terugkeert!’, De Telegraaf, 21 april 2011, www.telegraaf.nl/binnenland/9596960/___Belachelijk_dat_pedo_terugkeert____.html (geraadpleegd 22 juni 2011). 508 ´Wijk bij Duurstede verdeeld over pedofiel´, RTV Utrecht, 18 december 2009, www.rtvutrecht.nl/ nieuws/224610 (geraadpleegd 10 augustus 2011). 509 Binnenlands bestuur, 30 januari 2009/week 5, p.12. 510 In Hoofdstuk 1 is uiteengezet hoe technologie de aard van kinderpornografie heeft beïnvloed. Internet kan een problematische rol spelen in het leven van kijkers naar kinderpornografie (zie §1.4). 511 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011, p.24; zie ook §3.4. Uitvoering 205 is het van belang te schetsen welke juridische mogelijkheden voorhanden zijn. De mogelijkheden van toezicht die in deze paragraaf zijn weergegeven richten zich met name op toezicht en nazorg binnen het justitiële kader. Dit kader kent ook grenzen. Wanneer een straf van langer dan vier jaar gevangenisstraf wordt opgelegd kan daarvan geen deel voorwaardelijk zijn en kunnen hieraan dus ook geen bijzondere voorwaarden worden verbonden. Toezicht en behandeling zijn in deze vorm dan ook niet mogelijk.512 Ook na tenuitvoerlegging van de straf kan geen toezicht meer worden gehouden op een veroordeelde zedendelinquent. Al eerder is door deskundigen aangegeven dat verlengen van een periode van toezicht indien daarvoor een (behandel)indicatie bestaat, in Nederland niet mogelijk is gezien het huidige wettelijke kader, en dat speciale wetgeving voor de verplichte behandeling en nazorg voor zedendelinquenten vanuit preventief oogpunt noodzakelijk lijkt.513 De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in dit verband aangegeven te zullen onderzoeken of het huidige toezicht kan worden uitgebreid tot levenslang toezicht na een afgeronde tbs-behandeling.514, 515 In Duitsland is een soortgelijke regeling al in de wet vastgelegd. Hoewel de algemene regel is dat toezicht minimaal twee en maximaal vijf jaar mag duren,516 lijkt de mogelijkheid te zijn gecreëerd 512 Art. 14a Sr. Bij veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar kan de rechter zowel voor het geheel als voor een gedeelte van de gevangenisstraf het bevel geven dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd. Bij veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan twee jaar en ten hoogste vier jaar kan alleen een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. 513 van Marle & Mulder, 2007. 514 Momenteel is er een wetswijziging in voorbereiding om levenslang toezicht na intramurale behandeling bij tbs-gestelden die een zedendelict gepleegd hebben mogelijk te maken. Het kabinet heeft aangekondigd onderzoek te laten verrichten naar permanent toezicht op zedendelinquenten die de tbs-behandeling hebben afgerond. Om tot een verantwoorde invulling te kunnen komen van dit levenslange toezicht is er behoefte aan meer inzicht in de doelgroep zedendelinquenten voor wie deze maatregel wordt beoogd en wat de mogelijkheden zijn voor de invulling van dit toezicht. De Directie Sanctie- en Preventiebeleid (DSP) en de Directie Wetgeving (DW) hebben het WODC gevraagd om ten behoeve van de voorgenomen wetswijziging een overzicht te geven van verschillende juridische kaders voor levenslang toezicht zoals die in een aantal andere landen zijn vormgegeven. Daarnaast is het van belang inzicht te verkrijgen in de omvang en achtergrondkenmerken van de groep tbs-gestelden met een zedendelict die (recent) zijn uitgestroomd in de maatschappij. Om te kunnen komen tot een effectieve invulling van het toezicht, is het relevant na te gaan welke toezicht- en nazorgmodaliteiten er zijn die ingezet zouden kunnen worden bij de invulling van het levenslange toezicht, www.wodc.nl/ onderzoeksdatabase/permanent-toezicht-op-zedendelinquenten.aspx (geraadpleegd 7 september 2011) 515 Zie ook persbericht ‘TBS-ers met zedenverleden levenslang onder toezicht’, ministerie van Veiligheid en Justitie, 4 februari 2011. De wetswijziging borduurt voort op het reeds in het regeerakkoord aangekondigde onderzoek naar permanent toezicht op zedendelinquenten. Het onderzoek zal zich gaan richten op welke wijze invulling moet worden gegeven aan het toezicht en op welke categorieën zedendelinquenten de maatregel van toepassing moet zijn, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/ persberichten/2011/02/04/tbs-ers-met-zedenverleden-levenslang-onder-toezicht.html (geraadpleegd 22 juni 2011).De informatie van deze website lijkt een iets ruimere insteek te suggereren dan in de beschrijving van het onderzoek door het WODC. 516 Art. 68c paragraaf 1 Strafgesetzbuch (Duitse Wetboek van Strafrecht). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 206 dat de rechtbank voor onbeperkte tijd toezicht mag opleggen als de veroordeelde een bepaald zedendelict – zoals het seksueel misbruiken van kinderen517 – heeftgepleegd.De strekking van de wet lijkt te zijn dat dit onbeperkte toezicht alleen opgelegd mag worden door de rechtbank als de veroordeelde tot minimaal twee jaar gevangenisstraf is veroordeeld of in een psychiatrisch ziekenhuis of de verslavingszorg is geplaatst. Verder moeten er concrete feiten of aanwijzingen zijn dat de veroordeelde, zonder toezicht, een bedreiging vormt voor de samenleving omdat hij (of zij) wederom ernstige misdrijven zou kunnen plegen.518Om dit gevaar voorrecidive te beperken bestaat ertijdens het toezicht, onder andere, de mogelijkheid om de veroordeelde te verbieden om met personen van een bepaalde groep contact te hebben (zoals kinderen) of bepaalde plaatsen te bezoeken.519 Er zijn verschillende (afdoenings)modaliteiten waarbinnen (bijzondere) voorwaarden kunnen worden gesteld. Zo heeft het OM de mogelijkheid om de beslissing tot vervolging onder het stellen van bepaalde voorwaarden voor een bepaalde tijd uit te stellen: een voorwaardelijk sepot.520 Ook kan het OM een strafbeschikking geven waarin ook gedragsaanwijzingen kunnen worden gegeven; in dat geval kan de proeftijd ten hoogste een jaar duren.521 Voorwaarden kunnen ook worden opgelegd – door de rechter – bij het schorsen van de voorlopige hechtenis522 en het opleggen van een straf of maatregel, dan wel bij het verlengen van een proeftijd.523 Veroordeelden kunnen voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld waarbij ook bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde kunnen worden gesteld.524 Het OM ziet toe op de naleving van de voorwaarden. De reclassering kan van de rechter de opdracht krijgen om hulp en steun te verlenen aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden.525 In de praktijk wordt dan gesproken van reclasseringstoezicht, hetgeen inhoudt dat de veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Als een voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter op vordering van het OM gelasten dat de niet ten uitvoergelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, of – al dan niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden – gelasten dat een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.526 Dit is de stok achter de deur of de steun in de rug om de voorwaarden na te leven. Voor minderjarige zedendelinquenten geldt een 517 Alle zedendelicten waarop toezicht voor onbeperkte tijd van toepassing is staan vermeld in de artt. 174-174c, 176-180, 181a en 182 Strafgesetzbuch. 518 Art. 68c paragraaf 3(2) Strafgesetzbuch. 519 In artikel 68b Strafgesetzbuch worden alle maatregelen die tijdens het toezicht opgelegd kunnen worden opgenoemd. 520 Art. 167 lid 2 Sv. 521 Art. 257a lid 3 onder e Sv. De Wet OM-afdoening is per 1 februari 2008 van kracht, Stb. 2006, 330. 522 Art. 80 Sv. 523 Art. 38 Sr. De wet is recentelijk aangepast bij Wet van 1 juli 2010 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (Aanpassingen tbs met voorwaarden), Stb. 2010, 270, in werking getreden 1 september 2010, Stb. 2010, 308. 524 Art. 15a lid 2 Sr. De proeftijd gaat in op de dag van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, art. 15c lid 1 Sr. De proeftijd van een bijzondere voorwaarde wordt door het OM vastgesteld maar is ten hoogste gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend, art. 15c lid 3 Sr. Dat betekent dat het toezicht op bijzondere voorwaarden tot die periode beperkt blijft. 525 Art. 14d Sr. 526 Art. 14g lid 1 Sr. Uitvoering 207 afwijkend systeem van (voorwaardelijke) straffen en maatregelen, zij het dat de essentie van gedragsbeïnvloedende voorwaarden en toezicht ook bij deze groep daders aan de orde is.527 Voorwaarden Bij het opleggen van voorwaardelijke straffen worden algemene528 en kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd met daaraan gekoppeld een bepaalde proeftijd. Gedurende de periode van de proeftijd moet de veroordeelde zich houden aan de bijzondere voorwaarden en staat hij onder reclasseringstoezicht. De opsomming van mogelijke bijzondere voorwaarden in de wet is niet limitatief. In de praktijk wordt de gedragsvoorwaarde529 onder meer gebruikt bij het opleggen van een straatverbod, het afdwingen van ambulante behandeling, en het in algemene zin volgen van de aanwijzingen van de reclassering. Een aanwijzing van de reclassering kan eveneens een ambulante behandeling inhouden zoals het volgen van een dagprogramma van een kliniek, of het laten behandelen op een GGZ afdeling voor zover en voor zolang de reclassering zulks noodzakelijk acht.530 Een verplichting tot het volgen van een dergelijke behandeling kan dus ofwel rechtstreeks in het vonnis worden opgenomen, ofwel aan de reclassering worden overgelaten ter nadere invulling. Duur proeftijd De maximale duur van de proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling is twee jaar bij de bijzondere voorwaarden inzake een waarborgsom en de gedragsvoorwaarde. Voor alle overige voorwaarden (vergoeding van schade, opneming ter verpleging en storting van een som geld in het Schadefonds Geweldsmisdrijven) is de maximumduur van de proeftijd drie jaar. Sinds de inwerkingtreding van de Wet herijking strafmaxima op 1 februari 2006 kan in bepaalde gevallen bij alle voorwaarden een proeftijd worden opgelegd van maximaal tien jaar, indien ernstig rekening mee moet worden gehouden met het feit dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.531 Deze mogelijkheid is in de wet opgenomen om voor een langere periode controle te kunnen houden op de veroordeelde, bijvoorbeeld in bepaalde gevallen van ontucht of bij daders met een psychische stoornis. Deze lange proeftijd zal in het bijzonder van belang zijn voor bepaalde gedragsvoorwaarden zoals ambulante behandeling of aanwijzing van de reclassering.532 Voorwaarden bij veroordelingen voor kinderpornografie In kinderpornografiezaken kan ook het vervaardigen van kinderpornografie dan wel het plegen van ontucht ten laste gelegd zijn. Naast behandeling wordt dan ook als bijzondere voorwaarde bijvoorbeeld 527 Art 77b Sr; Zie ook art 77w Sr, de gedragsbeïnvloedende maatregel. In §3.6.4 wordt nader aandacht besteed aan jeugdige daders. 528 De algemene voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze voorwaarde geldt van rechtswege, zie art. 14c lid 1 Sr. Bijzondere voorwaarden zijn bijvoorbeeld het betalen van schadevergoeding, het opnemen in een inrichting ter verpleging, een waarborgsom, storting in het Schadefonds Geweldsmisdrijven of andere bijzondere voorwaarden zoals een gedragsvoorwaarde, art. 14c lid 2 Sr. 529 Art. 14 c lid 2 sub 5 Sr. 530 Cleiren & Verpalen (red.), Tekst en Commentaar Strafrecht, 2010, art. 14c lid 2 sub 5 Sr, p.90, verwijzend naar HR 26 juni 1984, NJ 1985, 139 en HR 2 oktober 2001, NJ 2002, 187. 531 Art. 14b lid 2 Sr. 532 Cleiren & Verpalen (red.), Tekst en Commentaar Strafrecht, 2010, art. 14b Sr, p.83. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 208 een contact- of straatverbod opgelegd, met een proeftijd die kan oplopen tot tien jaar. In de jurisprudentie waarbij naast overtreding van artikel 240b Sr ook andere zedendelicten aan de orde zijn, komen ook bijzondere voorwaarden voor zoals het gedurende een bepaalde proeftijd geen (vrijwilligers)werk mogen doen gericht op kinderen, zich niet aan mogen aansluiten bij een scoutingvereniging, en geen gebruik mogen maken van sociale netwerksites om minderjarigen te benaderen533 of geen zang- of pianoles aan huis mogen geven534. Ook zijn uitspraken bekend waarbij een veroordeelde een bedrag aan ECPAT moest overmaken. In één daarvan werd een verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar voor het bezit van kinderpornografie. Omdat de rechtbank van oordeel was dat met slechts een werkstraf en een voorwaardelijke straf niet kon worden volstaan, heeft de rechtbank onder meer de bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke gevangenisstraf gesteld om verdachte te “bewegen tot het storten van een bedrag van 5.000 euro in het fonds Defence for Children-ECPAT te Amsterdam.”535 In kinderpornografiezaken zijn ook enkele uitspraken bekend waarin als bijzondere voorwaarde een computerverbod of internettoezicht is opgelegd.536 Dit zijn ingrijpende maatregelen. In een zaak voor de Rechtbank Zutphen vorderde het OM dat als bijzondere voorwaarde zou worden gesteld dat de politie op elk moment de gegevensdragers van verdachte digitaal zou kunnen onderzoeken, maar dit werd niet door de rechtbank overgenomen: “Gelet op de praktische uitvoering daarvan en mogelijk daarmee gepaard gaande schendingen van grondrechten bestaan daarvoor naar het oordeel van de rechtbank teveel bezwaren.” Door de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal moeten houden aan wat de reclassering hem voorschrijft, kan naar het oordeel van de rechtbank echter eenzelfde effect worden bereikt. De verdachte werd i.c. ter beschikking gesteld onder voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat hij, anders dan na toestemming, geen computer in bezit zal hebben.537 Het recht op toegang tot internet is ook onderwerp van bespreking binnen de Europese Unie. Absolute ontzegging van internettoegang zou alleen toegestaan moeten zijn als dit ‘passend, proportioneel en noodzakelijk is binnen een democratische maatschappij’,538 en moet met name 533 Rb. Utrecht, 9 februari 2011, LJN: BP3760. 534 Rb. Den Bosch, 18 februari 2011, LJN: BP4903. 535 Rb. Middelburg, 2 december 2009, LJN: BL9868. Zie ook Rb. Rotterdam, 5 augustus 2010 (niet gepubliceerd), waarin bij veroordeling voor bezit van kinderpornografie tot een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 5 jaar, met als bijzondere voorwaarde een storting van 2500 EUR in het fonds Defence for Children-ECPAT). 536 Rb. Amsterdam, 15 april 2008 (niet gepubliceerd) (verbod op beschikken over een internetaansluiting gedurende de proeftijd); Rb. Zwolle 16 februari 2010, LJN: BL7167 (verschaffen inzage computer- en internetgebruik aan de reclassering); Rb. Almelo, 4 juni 2010, LJN: BM7070 (controle op computer op aanwezigheid van kinderpornografie, uitgevoerd door de zedenpolitie); Rb. Utrecht 9 februari 2011, LJN: BP3760 (controle op computer door de reclassering en verbod op gebruik van sociale netwerksites om minderjarigen te benaderen). 537 Rb. Zutphen, 8 juli 2009, LJN: BJ1986. 538 Europa-Nu, 5 november 2009, “Europees Parlement akkoord met telecom-pakket na regeling voorwaarden afsluiten gebruikers internet”, www.europa-nu.nl/id/vi9wc5z8wmxo/nieuws/europees_parlement_akkoord_met_telecom?ctx=vhxlds22ipzk&start_tab0=20 (geraadpleegd 30 juni 2011). Uitvoering 209 de onschuldpresumptie en het recht op privacy respecteren.539 Op 19 april 2011 is een mededeling van de Europese Commissie gezonden naar het Europees Parlement, de Raad en het Europees en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s. De Commissie kondigt hierin geen nieuwe maatregelen aan, maar benadrukt echter wel het belang van het tijdig implementeren van de maatregelen uit de Richtlijn 2009/140/EG tot wijziging van Richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk beleid omtrent onder andere netneutraliteit.540 Er bestaat geen vaste definitie van netneutraliteit, maar sinds 25 mei 2011541 zijn lidstaten verplicht op het gebied van Telecom “het vermogen van de eindgebruikers te bevorderen om toegang te krijgen tot informatie en deze te verspreiden of om gebruik te maken van toepassingen en diensten van hun keuze.”542 Ook de Speciaal vertegenwoordiger van de Verenigde Naties inzake de vrijheid van meningsuiting onderstreept in zijn rapport543 het belang van internet: “The internet is an indispensable tool for realizing a range of human rights, combating inequality, and accelerating development and human progress.” 544 Hij maakt zich ernstig zorgen over de wijze waarop internettoegang in sommige gevallen wordt ontzegd op grond van enkele voorbeelden van nationale wetgeving waarbij een internetverbod kan worden opgelegd.545 Hij concludeert dat het afsluiten van gebruikers van internet altijd in strijd is met het recht op de vrijheid van meningsuiting. Lidstaten moeten worden verplicht om internet voor iedereen toegankelijk en betaalbaar te maken. Bij het opleggen van een verbod op toegang tot internet als bijzondere voorwaarde moet ook rekening worden gehouden met het feit dat toegang tot internet in internationale gremia als grondrecht wordt geformuleerd en gesteld wordt dat elke beperking daarvan per definitie in strijd zou zijn met – onder meer – het recht op vrijheid van meningsuiting. Wetsvoorstel bijzondere voorwaarden In 2010 verscheen een wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling.546 Het wetsvoorstel voorziet in wijzigingen op een aantal punten, waaronder het vastleggen van een (niet-limitatieve) lijst van bijzondere voorwaarden in wetgeving. Ook wordt een mogelijkheid gecreëerd om snel in te grijpen indien de voorwaarden niet worden nageleefd.547 Daarnaast heeft de wetswijziging ook tot doel de aanwijzingsbevoegdheid van de reclassering als bijzondere voorwaarde duidelijker te verankeren in het vonnis. In de toekomst moet worden voorkomen dat in het vonnis wordt volstaan 539 EU Telecoms Reform: 12 reforms to pave way for stronger consumer rights, an open internet, a single European telecoms market and high-speed internet connections for all citizens, Memo/09/568, 18 december 2009. 540 COM (2011) 222 definitief, EU Pb. C189/13. 541 De implementatietermijn van Richtlijn 2009/140/EG is namelijk 25 mei 2011. 542 Zie art. 8 lid 4 onder g van de Richtlijn 2009/140/EG. 543 Report of the UN Special Rapporteur on the promotion and protection of the right of freedom of opinion and expression, UN Doc A/HRC/17/27, 16 mei 2011. 544 Report of the UN Special Rapporteur on the promotion and protection of the right of freedom of opinion and expression, UN Doc A/HRC/17/27, 16 mei 2011, §85. 545 Report of the UN Special Rapporteur on the promotion and protection of the right of freedom of opinion and expression, UN Doc A/HRC/17/27, 16 mei 2011, §49. 546 Kamerstukken II, 32 319. 547 Ook voorziet het wetsvoorstel in het doen opgaan van de leerstraf in de voorwaardelijke straf; daarmee zou de leerstraf als zelfstandige taakstraf worden opgeheven. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 210 met het opleggen van de bijzondere voorwaarde ‘het volgen van de aanwijzingen van de reclassering’. Enerzijds dient het de rechtszekerheid en anderzijds is het de bedoeling bij te dragen aan de effectiviteit van het reclasseringstoezicht. Het vonnis – en dus in belangrijke mate de voorwaarden – moeten zo specifiek mogelijk worden omschreven, aldus het kabinet. In het wetsvoorstel is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de reeds bestaande praktijk, in het bijzonder bij de bijzondere voorwaarden zoals deze reeds nu opgelegd kunnen worden, waardoor in sommige gevallen alleen sprake is van een codificatie. Het wetsvoorstel voorziet in de uitbreiding van de lijst van bijzondere voorwaarden, die niet-limitatief blijft. Die lijst bevat onder meer een locatieverbod. In dit geval mag de veroordeelde zich niet begeven op een bepaalde plek of in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld als de dader in de buurt van een slachtoffer woont (met name in het geval van zedenmisdrijven wordt deze voorwaarde geregeld opgelegd). Een locatieverbod wordt veelal gecombineerd met elektronische controle. Daarnaast voorziet de lijst ook in een locatiegebod.Het opleggen van huisarrest is hier een voorbeeld van. Een andere mogelijkheid is dat de veroordeelde niet meer Nederland mag verlaten zonder toestemming van de reclassering. Dit kan het geval zijn wanneer de verdachte strafbare feiten heeft gepleegd in het buitenland. Kindersekstoeristen kunnen deze bijzondere voorwaarde opgelegd krijgen.548 Naast deze bijzondere voorwaarden vermeldt de lijst ook de mogelijkheid van het opleggen van een meldplicht en ambulante behandeling. De lijst bevat geen expliciete voorwaarden die specifiek verband houden met controle op computergebruik en toegang tot internet. Mede in het licht van internationale ontwikkelingen, zoals hierboven geschetst, zou nader onderzoek moeten uitwijzen in hoeverre het opleggen van deze voorwaarden in strijd zouden zijn met grondrechten, wat de effecten van zulke bijzondere voorwaarden zouden kunnen zijn, en of het opleggen daarvan ook uitvoerbaar zou zijn in termen van capaciteit, zowel bij politie als bij reclassering. De voorgestelde bijzondere voorwaarden verschillen overigens van de ook voorgestelde rechterlijke maatregel van een gebiedsverbod, contactverbod of een meldplicht549 in die zin dat ze een ander doel beogen. Waar de voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is gericht op permanente gedragsbeïnvloeding van de veroordeelde, is de rechterlijke maatregel gericht op herstel van de geschonden rechtsorde. De rechterlijke maatregel is met name bedoeld voor die gevallen waarin de rechter met de opgelegde sanctie gedragsbeïnvloeding niet wil of kan bereiken, maar wel dus de rechtsorde wil herstellen door een vrijheidsbeperking. Met de gerichtheid op blijvende gedragsbeïnvloeding hebben bijzondere voorwaarden een grotere reikwijdte dan de rechterlijke maatregel. Dit is dan ook de reden waarom in het wetsvoorstel niet wordt voorzien in reclasseringstoezicht bij de rechterlijke maatregel.550 Gebiedsverbod door de burgemeester Een gemeente heeft ook een mogelijkheid om een gebiedsverbod op te leggen op grond van artikel 172 lid 3 Gemeentewet. Deze bepaling regelt de bevoegdheid van de burgemeester om bij verstoring van de openbare orde, of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, maatregelen te nemen die nodig zijn voor 548 Zie ook Kamerstukken II 2010/11, 32 319, nr. 7, nota n.a.v. het verslag, p.20. Op www.rechtspraak.nl zijn geen uitspraken te vinden waarbij verdachten de facto een reisverbod krijgen opgelegd. 549 Waarvoor ook een wetsvoorstel is ingediend, namelijk Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Kamerstukken II, 32 551. Een gewijzigd voorstel van wet is op 26 april 2011 naar de Eerste Kamer gezonden en wordt nu in behandeling genomen, Kamerstukken I 2010/11, 32 551 nr. A. 550 Kamerstukken II 2010/11, 32 319, nr. 7, Nota naar aanleiding van het verslag, p.6 (2 februari 2011). Uitvoering 211 de handhaving van de openbare orde. Een gebiedsverbod kan ook worden opgelegd op grond van de desbetreffende APV. Zo kan een burgemeester iemand verbieden ergens te gaan wonen. Bij het opleggen van een gebiedsverbod moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Het gebiedsverbod mag pas worden ingezet indien de omstandigheden (het verstoren van de openbare orde) dat vereisen. Ook moet de maatregel zijn gericht op het beëindigen van de verstoring van de openbare orde of het beperken van de gevolgen van die verstoring. Daarnaast moet de duur van het gebiedsverbod gekoppeld zijn aan de mogelijke duur van de verstoring van de openbare orde. De duur van de maatregel mag niet onevenredig lang zijn.551 Ten aanzien van het gebiedsverbod op grond van artikel 172 lid 3 Gemeentewet lijkt een maximum van drie maanden te worden gehanteerd. Waar vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder gebiedsverboden, door de rechter werden vernietigd, lijkt dit terug te voeren op het niet in acht nemen van eerdergenoemde voorwaarden. Het probleem lag niet bij de wettelijke mogelijkheden maar bij de toepassing van de bevoegdheden, aldus de minister van BZK.552 Het is niet in alle gevallen degene die terugkeert zelf die met zijn gedrag de openbare orde verstoort. Ook de te verwachten reactie van de omgeving op zijn aanwezigheid kan aanleiding geven tot het treffen van maatregelen.553 Om adequate maatregelen te kunnen nemen als het nodig is, moet een burgemeester echter wel over relevante informatie beschikken (zie hierna, §3.6.3.2). Op basis van de beschikbare informatie moet de burgemeester vervolgens een afweging maken. De burgemeester van Eindhoven had een veroordeelde zedendelinquent (van der V) een verbod opgelegd in Eindhoven te gaanwonen. Van der V is op grond van dit besluitin bezwaar en uiteindelijk in beroep gegaan bij de bestuursrechter.De bestuursrechter heefthem in het gelijk gesteld en geoordeeld dat het gebiedsverbod van de burgemeester qua omvang en duur een buitenproportionele inbreuk op zijn bewegingsvrijheid vormt.554Daarbij overwoog deRechtbankDenBosch onder meer dat de dreigende verstoring van de openbare orde een rechtvaardiging kan vormen voor de beperking van (grond)rechten, waaronder hetrecht op bewegingsvrijheid. “Tussen het algemeen belang bij het tegengaan van een dreigende verstoring van de openbare orde als gevolg van een ongecontroleerde terugkeer en ongecontroleerd verblijf van eiser in Eindhoven voordat het verplichte reclasseringstoezicht in de proeftijd is aangevangen enerzijds en het belang van eiser bij het respecteren van zijn (grond)rechten (waaronder het recht op bewegingsvrijheid) anderzijds, moet een redelijke verhouding bestaan. Als algemeen uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat een gebiedsverbod niet langer 551 Zie brief van 4 juni 2009 van de minister van BZK aan de Tweede Kamer betreffende het onderzoek effectiviteit juridisch instrumentarium overlast en verloedering, p.2-3, Kamerstukken II 2008/09, 28 684, nr. 227: zodra de (dreigende) storing voorbij is, moet de maatregel worden ingetrokken, verwijzend naar ABRvS 9 juni 2004, AB 2005, 331. In beginsel moet de maatregel direct de verstoring bestrijden, verwijzend naar ABRvS 17 november 2004, AB 2005, 410. Bij de toepassing van het gebiedsverbod mag niet worden afgeweken van de wettelijke voorschriften, tenzij uit de bevoegdheid blijkt dat daar ruimte voor wordt gelaten – art. 172 lid 3 Gmw biedt die ruimte niet. Het opleggen van de maatregel moet voorts voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. 552 Zie brief van 4 juni 2009 van de minister van BZK aan de Tweede Kamer betreffende het onderzoek effectiviteit juridisch instrumentarium overlast en verloedering, p.2-3, Kamerstukken II 2008/09, 28 684, nr. 227. 553 Nota van toelichting bij Besluit van 21juni 2011, houdende wijziging van het Besluit justitiële gegevens in verband met onder meer het verstrekken van justitiële gegevens aan de burgemeester bij de terugkeer van ex-gedetineerden en het versterken van screening in de taxibranche, Stb. 2011, p.314. 554 Rb. Den Bosch, 5 augustus 2010, LJN: BN3313. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 212 mag duren dan strikt noodzakelijk en dat het gebiedwaarop het verbod ziet zoveel als mogelijk moet worden beperkt. Omdat de dreigende verstoring van de openbare orde hier niet van eiser maar van derden uitgaat, dient zijn belang bij hetrespecteren van zijn rechten hier zwaardertewegen dan in het geval die dreiging wel van hem zou zijn uitgegaan.”555 Van der V stelt nu dat hij schade heeftgeleden door het gebiedsverbod en is een civiele procedure begonnen tegen de gemeente Eindhoven.556 De mogelijkheden van toezicht en nazorg die hierboven zijn weergegeven betreffen het justitiële en bestuurlijk kader. Hieronder zal worden weergegeven aan welke inhoudelijke voorwaarden effectieve tertiaire preventie moet voldoen. 3.6.3 Integrale aanpak, nazorg voor en toezicht op daders557 In Nederland is geen specifiek kader geformuleerd voor integrale nazorg en toezicht op zedenplegers. De literatuur wijst echter op het belang van een integrale aanpak van daders van seksueel geweld tegen kinderen558 en maakt hierbij onderscheid tussen uitgangspunten (§3.6.3.1) en fasen (§3.6.3.2). Ook in de regio’s zijn diverse voorbeelden te vinden waar deze uitgangspunten worden gehanteerd. Aan de hand van de verschillende fasen die relevant zijn binnen een integrale aanpak zal toegelicht worden in welke mate diverse actoren betrokken zijn of betrokken zouden kunnen worden bij de uitvoering van een integrale aanpak. Het is van belang inzicht te verkrijgen in hoe enerzijds de diverse regio’s baat kunnen hebben bij elkaars kennis en ervaring en anderzijds hoe bij een individuele zaak een eenduidige integrale aanpak, die de belangen van alle betrokken partijen samenneemt, kan worden bevorderd. Ook worden voorbeelden uit het buitenland besproken waar de aanpak in Nederland van zou kunnen profiteren. 3.6.3.1 Uitgangspunten Het Actieplan Aanpak Kindermishandeling geeft aan dat de inzet van het strafrecht bij de aanpak van (seksuele) kindermishandeling gericht zou moeten zijn op het acuut stoppen van mishandeling, het voorkomen van recidive door gerichte interventies en het herstellen van de geschonden norm. Daarbij is het niet uitsluitend te doen om het bestraffen van de dader. Het belang van het kind zou leidend moeten zijn. Vanuit die optiek kan het strafrecht worden ingezet om daders te leiden naar daderhulpverlening. Dat kan door het stellen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf of een voorwaardelijk 555 De bestuursrechter overwoog daarbij “Voorts moeten de onderscheiden belangen worden bezien in het licht van de aan verweerder op grond van art. 172, derde lid, van de Gemeentewet toegekende bevoegdheid. Deze bevoegdheid behelst een lichte bevelsbevoegdheid om in urgente situaties snel te kunnen handelen en is niet in het leven geroepen om (grond)rechten vergaand te beperken. De democratische legitimatie daarvoor ontbreekt. Bovendien is een vergaande beperking van (grond)rechten op basis van art. 172, derde lid, van de Gemeentewet niet kenbaar en voorzienbaar.” 556 Zie www.nu.nl/binnenland/2541220/verbannen-pedoseksueel-eist-schadevergoeding.html (geraadpleegd 28 juni 2011). 557 De nadruk ligt in deze subparagraaf – waar mogelijk – op veroordeelde plegers (i.c. vervaardigers, verspreiders en bezitters) van kinderpornografie. Echter, literatuur over (na)zorg en toezicht op deze specifieke groep is niet in ruime mate aanwezig. Over interventies voor veroordeelde zedenplegers ten aanzien van kinderen is meer bekend. De gebruikte Nederlandse literatuur over interventies en uitvoerende organisaties heeft doorgaans betrekking op een bredere groep daders dan alleen plegers van kinderpornografie. Voor de leesbaarheid zal om deze groep aan te duiden het algemene woord dader worden gehanteerd. 558 Smallbone e.a. 2008, pp.209-212. Uitvoering 213 sepot of bij schorsing van de voorlopige hechtenis (zie hiervóór §3.6.2). Het strafrecht is dan een stok achter de deur. Inzet van het strafrecht is met name van toepassing wanneer de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer ernstig wordt of is bedreigd, gelet op de aard van het letsel (in elk geval bij zwaar lichamelijk letsel) en/of de frequentie (stelselmatigheid) van het geweld. Strafrechtelijke vervolging is één van de mogelijke routes die kan worden bewandeld na een melding van ernstige mishandeling, zonodig in combinatie met inzet vanuit één van de andere routes: vrijwillige of gedwongen hulpverlening (voor kind en dader) of een kinderbeschermingsmaatregel.559 Het Center for Sex Offender Management (CSOM) in de Verenigde Staten heeft een aantal uitgangspunten specifiek voor veroordeelde zedenplegers geformuleerd die bij deze gedachte aansluiten en bij een integraal model in alle fasen zouden moeten gelden te weten: slachtoffergerichtheid, gespecialiseerde kennis en training, publieke voorlichting, monitoring en evaluatie, en samenwerking.560 In de Nederlandse praktijk komen deze uitgangspunten afzonderlijk tot uitdrukking in diverse initiatieven. Het belang van verbinding tussen alle uitgangspunten en een centrale uitvoeringsregie voor een integrale aanpak komen met name naar voren in Veiligheidshuizen en scenarioteams (zie kader onderaan deze paragraaf ). Het Center for Sex Offender Management (CSOM) is in 1996 opgericht. Sindsdien ontwikkelt het Center kennis voor en verzamelt best practices uit nationale en lokale jurisdicties in de Verenigde Staten. Daarnaast verzorgt CSOM trainingen en verleent technische assistentie aan alle relevante actoren die zich bezighouden met nazorg en toezicht van zedendelinquenten.Hieronder volgen vijf door CSOM geformuleerde uitgangspunten voor een integrale benadering van zedendelinquenten en daaraan gekoppelde voorbeelden vanuit de Nederlandse praktijk. Slachtoffergerichtheid Bij het verlenen van nazorg en toezicht aan een dader moet vooreerst oog zijn voor het slachtoffer. Dit betekent dat belangen van slachtoffers evident meewegen in beslissingen omtrent de belangen van daders. Strategieën rondom nazorg en toezicht zouden niet de behoeften van slachtoffers over het hoofd mogen zien, hen re-traumatiseren of anderszins een negatieve impact op hen mogen hebben. Deze belangenafweging kan voor lastige dilemma’s zorgen. Met name bij daders die een hands-on delict hebben gepleegd tegen een slachtoffer, zoals het vervaardigen van kinderpornografie of misbruik, bestaat de mogelijkheid dat als daders zich weer vestigen in dezelfde buurt het slachtoffer de kans loopt met hem geconfronteerd te worden. Dikwijls zijn zedenplegers en slachtoffers immers bekenden van elkaar (zie §1.4.2 en §1.4.3). Een nieuwe woonplaats voor een veroordeelde zedenpleger kan echter ook risico’s met zich mee brengen. Mogelijkerwijs verliezen instanties en individuen met een signalerende functie hem uit het oog waardoor toezicht faalt en herhaling kan optreden. Zoals onderstaand kader laat zien letten scenarioteams, zoals die van Friesland, bij maatschappelijke onrust bij zedenplegers specifiek op de belangen van (potentiële) slachtoffers. Ook bij de inzet van twee- of meersporenteams wordt het belang van het slachtoffer gewaarborgd.561 559 Zie Kamerstukken II 2006/07, 31 015, nr. 16. 560 Center for Sex Offender Management, 2007a; zie www.csom.org (geraadpleegd 17 juni 2011). 561 Voor meer informatie over de twee- en meersporenteams zie §3.7.3. Zo is het Tilburgse meersporenteam een casusoverleg waarin ketenpartners een analyse maken van een casus seksueel geweld, op basis waarvan een weloverwogen scenario wordt gemaakt voor drie sporen te weten pleger, slachtoffer en betrokkenen, binnen de kaders Straf, Civiel en Hulp. Er wordt dan bepaald door wie de acties worden uitgevoerd en er wordt afgesproken of meersporen coördinatie noodzakelijk is (schriftelijk informatie van Veiligheidshuis Tilburg, 22 juli 2011). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 214 Gespecialiseerde kennis en training Specialisatie, kennis en training zijn belangrijk. Wanneer het gespecialiseerde kennis en monitoring betreft is de reclassering net als haar partners in de strafrechtsketen – politie, OM – zich in steeds hogere mate aan het specialiseren rondom zeden.562 Dit blijkt uit aparte zedenprogramma’s (COSA)563 en programma’s waarin aandacht is voor de specifieke problematiek van zedenplegers.564 Voor toezichthouders en behandelaren zal het echter een uitdaging vormen om kennis te verwerven en te behouden over de digitale aspecten die uit de aard van de zaak noodzakelijkerwijs een rol spelen in de gedragingen van daders en dus ook in toezicht en behandeling de vereiste aandacht moeten krijgen. Publieke voorlichting De reacties uit de samenleving op zedendelinquenten met minderjarige slachtoffers zijn begrijpelijk, maar soms gebaseerd op onjuiste beeldvorming en incorrecte informatie. Voorlichting aan het publiek is daarbij belangrijk en kan op nationaal en lokaal niveau worden gegeven. Op lokaal niveau kan voorlichting vooroordelen wegnemen maar ook de alertheid vergroten wanneer daar reden toe is. Zo werd in Wijk bij Duurstede een werkgroep ingericht na onrust toen bleek dat er in de wijk Horden een veroordeelde pleger van seksueel geweld tegen kinderen woonde. Deze werkgroep bestond uit wijkbewoners, aangevuld met een ambtenaar Crisisbeheersing, een ambtenaar Communicatie en een orthopedagoge van de GGD. Na enige tijd constateerde de werkgroep dat de rust in de buurt was teruggekeerd.565 Monitoring en evaluatie Interventies vallen of staan bij effectiviteit. Veel van de hieronder genoemde interventies in Nederland zijn (nog) niet geëvalueerd. Wel zijn er ontwikkelingen in gang gezet om te voldoen aan de belangrijke What Works-principes. Sinds enige tijd zijn door de reclasseringsorganisaties initiatieven ondernomen om zoveel mogelijk aan deze principes te voldoen.566 Het is belangrijk dat interventies ook in de toekomst worden gemonitord en geëvalueerd en dat best practices worden verzameld en gedeeld. Een voorbeeld hiervan is het door de VNG in samenwerking met het CCV opgestelde webdossier ‘Nazorg ex-gedetineerden’ waarin ervaringen van gemeenten met terugkerende plegers in het algemeen zijn opgenomen.567 562 Dit blijkt onder andere uit de certificering van zedenrechercheurs bij de politie, gespecialiseerde zedenOvJ’s bij het OM. Ook de reclassering streeft er naar de meest ervaren reclasseringswerkers in te zetten bij toezicht op zedendelinquenten (mondelinge informatie van de voorzitter van de raad van bestuur van Reclassering Nederland, 27 april 2011). Voor de jeugdreclassering, welke is ondergebracht bij de Bureaus Jeugdzorg geldt dit nog niet. 563 Zie kader COSA in §3.6.3.2. 564 Voor tbs-gestelden die extramuraal verblijven is een vernieuwde vorm van toezicht opgezet: het Forensisch Psychiatrisch toezicht (FPT). Nieuw aan deze vorm van toezicht is dat het Forensisch Psychiatrisch Centrum en de reclassering niet langer verantwoordelijk zijn voor slechts een deel van het uitstroomtraject, maar vanuit hun expertise gezamenlijk betrokken zijn bij het toezicht op de behandeling van tbs-gestelden gedurende het uitstroomtraject, zie Harte e.a., 2010. 565 ‘Gemeente praat met de Horden over pedofiel’, De Weekkrant, 14 april 2011 www.deweekkrant.nl/pages.php?page=1724039 (geraadpleegd 22 augustus 2011). 566 Poort & Eppink, 2009, p.41. 567 Zie www.vng.nl/smartsite.dws?id=92816 (geraadpleegd 20 juni 2011) en ‘Samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-gedetineerde burgers, gemeenten – Justitie)’ (VNG, 2010). Uitvoering 215 Samenwerking Het laatste onderliggende uitgangspunt voor een integrale aanpak is samenwerking. Samenwerking gaat verder dan louter contact tussen voor de hand liggende actoren als toezichthouders en behandelaars. Samenwerking kan met elk individu en instantie die invloed heeft op of wordt geraakt door de gedragingen van de dader. Het Actieplan Aanpak Kindermishandeling schrijft dat het van groot belang is dat een duidelijke en eenvoudige structuur de besluitvorming over de te ondernemen stappen bij (seksuele) kindermishandeling ondersteunt en de uitvoering afstemt. In die structuur moeten, naast het Openbaar Ministerie (OM), onder meer ook de politie, de Bureaus Jeugdzorg/AMK’s en de Raad voor de Kinderbescherming een rol krijgen om op basis van een adequate informatiepositie een juiste afweging te maken over de inzet van het strafrecht. Om effectief strafrechtelijk optreden mogelijk te maken is het gewenst duidelijke kaders op te stellen voor de opsporing, vervolging, strafvordering, slachtofferbejegening en de lokale samenwerking.568 Dergelijke multidisciplinaire samenwerkingsverbanden in Nederland zijn onder andere Veiligheidshuizen en scenarioteams. Ook de andere beschreven uitgangspunten voor een integrale aanpak komen naar voren in de hieronder belichte Veiligheidshuizen en GGD-scenarioteams. Op dit moment zijn diverse Veiligheidshuizen nog in oprichting en/of hebben geen ervaring met zedenproblematiek.569 De Veiligheidshuizen richten zich op verschillende dadergroepen, zoals ‘loverboys’ en ‘veelplegers’.570 (Veroordeelde) zedenplegers vormen geen aparte dadergroep. Ervaringen met zedenplegers worden mogelijk opgedaan binnen de dadergroep ‘ex-gedetineerden’. Veiligheidshuizen In een Veiligheidshuis werken instanties – gemeenten, politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, en reclasserings- en welzijnsorganisaties – op één locatie samen aan opsporing, vervolging en hulpverlening. De ketenpartners signaleren problemen, bedenken oplossingen en voeren die samen uit. Werkprocessen worden op elkaar afgestemd, zodat strafrecht en zorg elkaar aanvullen. Ingezet wordt op gedragsverandering, recidivevermindering en verbetering van de kwaliteit van leven van de (zeden)delinquent. Men gaat dadergericht, gebiedsgericht en probleemgericht te werk.571 De Veiligheidshuizen zijn op lokaal niveau van de grond gekomen en zijn daardoor toegesneden op de specifieke lokale situatie.572 Zo heeft het eerste veiligheidshuis van Nederland (Tilburg) specifiek de verbinding met slachtofferschap gezocht door ‘het verlenen van adequate zorg aan slachtoffers’ op te nemen in zijn doelstellingen.573 Veiligheidshuizen kunnen ook de verbinding met de Regionale Aanpak Kindermishandeling zoeken (RAK, zie §2.5.2).574Organisaties en instellingen leveren vanuit hun eigen taken en verantwoordelijkheden een bijdrage aan het Veiligheidshuis. In de samenwerking in het Veiligheidshuis kunnen bij bepaalde partners specifieke 568 Kamerstukken II 2006/07, 31 015, nr. 16. 569 Dat sommige Veiligheidshuizen nog geen ervaring hebben met zedenplegers bleek na het aanschrijven van diverse Veiligheidshuizen in juni 2011 door BNRM. Zie Capgemini (2010, pp.33-39) voor specifieke uitdagingen voor Veiligheidshuizen. 570 Zie www.veiligheidshuizen.nl/achtergrond (geraadpleegd 16 augustus 2011). 571 Zie www.veiligheidshuizen.nl/achtergrond (geraadpleegd 26 juli 2011). 572 Zie www.veiligheidshuizen.nl/achtergrond/inrichting (geraadpleegd 26 juli 2011). 573 Zorg- en Veiligheidshuis Tilburg, 2010, pp.13, 19. 574 Berenschot &Verwey-Jonker Instituut, 2011, pp.22, 37, 43. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 216 problemen in uitvoering of wet- en regelgeving zichtbaar worden. Het blijft de verantwoordelijkheid van de betreffende partner(s) om daar de noodzakelijke maatregelen voor te nemen.575 De uitvoeringsregie ligt bij een daartoe aangewezen ketenpartner.576 Dit kan in de praktijk problemen opleveren omdat belangen en inzichten van betrokken organisaties kunnen verschillen. Het Veiligheidshuis Tilburg streeft middels een pilot naar een eenduidige uitvoeringsregie. Eén partij maakt het masterplan en de andere partijen leveren een deelproduct.577 Dergelijke heldere rolverdeling en meer centrale regie kennen raakvlakken met het in §3.6.3.2 beschreven Britse Multiple-Agency Public Protection Arrangements (MAPPA), waar het reclasseringsorganisaties zijn die besluiten nemen over de wijze van toezicht op zedendelinquenten. Verder heeft het Veiligheidshuis Tilburg een scenarioteam samengesteld wanneer maatschappelijke onrust in een zedenzaak dreigt.578 Deze scenarioteams bestaan in verschillende regio’s.579 (De werkwijze van) het scenarioteam van Friesland wordt hieronder beschreven. Scenarioteam Friesland Friese gemeenten hebben sinds 2006 de beschikking over scenarioteams. Deze teams zijn multidisciplinair ingesteld en ondersteunen gemeente, OM en politie bij het beperken van de maatschappelijke onrust.580 Afhankelijk van het soort casus wordt een specifiek team van specialisten samengesteld dat oog heeft voor de verschillende belangen die bij de crisis spelen. Bij zedendelicten met jonge kinderen heeft de GGD bijvoorbeeld niet alleen oog voor de maatschappelijke commotie in het dorp, maar ook voor de individuele hulpverlening aan de jonge slachtoffers. Per situatie worden voor- en nadelen van specifieke interventies afgewogen. Hierbij spelen diverse belangen mee. Zo kan een informatiebijeenkomst de onrust bij ouders wegnemen. Tegelijkertijd kan een grote bijeenkomst jonge kinderen het gevoel geven dat er werkelijk iets groots aan de hand is, omdat halsoverkop alle ouders worden opgetrommeld. Daarmee bestaat het risico dat in de ogen van kinderen de crisis eerder groter dan kleiner wordt. Voor de terugkeer van zedendelinquenten in de samenleving ligt een standaard scenario klaar. Maar ook in situaties waarin een strafrechtelijk onderzoek loopt en in de gemeenschap grote onduidelijkheid bestaat over de feiten biedt het scenario uitkomst. Op basis van ervaringen worden stappen gezet vanaf het moment van melding/aangifte tot het eind van de getuigenverhoren, de fase tussen verhoren en mogelijke aanhouding van verdachten, tot en met de afsluiting van het onderzoek tot aan de rechtszaak en eventuele vrijlating van verdachten.581 575 Zie www.veiligheidshuizen.nl/achtergrond/inrichting/Rollen (geraadpleegd 26 juli 2011). 576 Ministerie van Justitie, 2009, p.5. 577 Ministerie van Justitie, 2009, p.7. 578 Zorg- en Veiligheidshuis Tilburg, 2010, p.21. 579 Zie bijvoorbeeld het ‘Scenario seksuele kindermishandeling en maatschappelijke onrust’ van GGD Noord- en Midden Limburg op www.seksueelgeweld.info/doc/allescenarios290606concept.doc (geraadpleegd 26 juli 2011). 580 Als werkdefinitie van maatschappelijke onrust bij ernstige geweldsdelicten wordt in Friesland de volgende definitie gehanteerd: hevige ongerustheid en emotionele reacties bij (diverse) groepen mensen als gevolg van een schokkende gebeurtenis – een ernstig geweldsdelict – waarbij het risico bestaat op escalatie, verstoring van openbare orde en veiligheid en een toename van de problematiek. 581 Deze tekst is grotendeels gebaseerd op Partoer CMO Fryslan & GGD Fryslan (2006) en www.burgemeesters.nl/scenarioteams (geraadpleegd 26 juli 2011). Uitvoering 217 3.6.3.2 Fasen in de integrale aanpak De hieronder beschreven fasen vertegenwoordigen elk een periode dan wel een aandachtsveld tijdens en ten behoeve van nazorg en toezicht van plegers. Het gaat om respectievelijk opsporing, vervolging en berechting, diagnose en advisering, behandeling, toezicht, en registratie en notificatie. De daarbij uitgelichte interventies vormen het totaal aan maatregelen en de daarbij verantwoordelijke actoren, die gezamenlijk zouden kunnen en moeten bijdragen aan een integrale aanpak.582 Binnen elke fase kunnen diverse actoren verschillende belangen hebben die soms samengaan, maar soms ook botsen. Zo kan notificatie aan burgemeesters om maatschappelijke onrust tegen te gaan effectief toezicht op zedenplegers in de weg staan. De tenuitvoerlegging van straffen kan reeds in gang gezette behandelingen doorkruisen. Registraties ten behoeve van slachtoffers kunnen mogelijk rechten van veroordeelde plegers schenden. Bij de bespreking van de verschillende elementen wordt ook ingegaan op de vraag in welke mate aandacht is voor problematische internetgebruik van plegers van kinderpornografie. Opsporing, vervolging en berechting In de voorgaande paragrafen 3.4 en 3.5 is de opsporing, vervolging en berechting uitgebreid belicht. Om drie redenen – die verder zijn uitgewerkt in onderhavige subparagraaf – vormt het eerste contact met justitie een belangrijke fase voor een integrale aanpak van nazorg en toezicht rondom de dader. Allereerst vormt (het verhogen van) de pakkans voor nog niet-veroordeelde zedenplegers een succesvolle preventiestrategie, zie kader ‘Perspectief op dadergerichte, tertiaire preventie’.583 Ten tweede kan contact met justitie aanleiding vormen om verdere interventies rondom nazorg en toezicht in te zetten (zie hierboven bij §3.6.2). Ten derde kunnen – zoals hieronder naar voren komt – tijdens de opsporing digitale en analoge gegevens worden verzameld welke voor de reclassering van belang kunnen zijn om te adviseren over het recidiverisico en/of voor behandelaars om therapie of gedragsbeïnvloedende interventies uit te kunnen voeren.584 Perspectief op dadergerichte, tertiaire preventie De literatuur schetst een aantal kanttekeningen van het uitgebreid inzetten van interventies die gericht zijn op veroordeelde zedenplegers. Zo concludeert Finkelhor585dat huidige tertiaire, dadergerichte preventieve maatregelen doorgaans niet zijn onderzocht op hun effectiviteit. Zo zou van het verhogen van de pakkans een effectievere preventieve werking uitgaan dan van het leggen 582 Center for sex offender management, 2007a; Center for sex offender management, 2007b. Smallbone (2008, p.210) noemt als dadergerichte, tertiaire preventiestrategieën: signalering en opsporing, specifieke afschrikkingsmiddelen (specific deterrence), algemene en selectieve uitsluiting (general and selective incapacitation) en rehabilitatie. 583 Posters op BBS doen vermoeden dat meer ervaren kinderpornografieverzamelaars zich onaantastbaar wanen, de pakkans als laag inschatten en een lage dunk hebben van (de kwaliteit van) opsporingsinstanties, zie Jenkins, 2001, pp.14-15. 584 Finkelhor, 2009, pp.169-194. 585 Finkelhor, 2009, pp.169-194. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 218 van de focus op het bestaan van recidive586 Een te nadrukkelijke focus op reeds veroordeelde daders lost volgens Finkelhor maar een klein deel van het probleem op: “Thus even strategies that are 100 percent effective in eliminating recidivism among known offenders would reduce new victimizations only a little”.587 Om deze redenen stelt Finkelhor een aantal aandachtsvelden voor die van toepassing zijn op dadergerichte preventiestrategieën: de opsporing zou zich moeten richten op nog niet eerder ontdekte daders en tertiaire preventiestrategieën op (de 25% van) hoogrisico daders.588 Daarnaast zouden er instrumenten moeten worden ontwikkeld om hoogrisico daders te detecteren en strategieën met een lage intensiteit worden bedacht voor laagrisico daders.589 In Nederland zijn al initiatieven ontplooid die overeenkomen met de genoemde aandachtsvelden. Het Initiatief Niets Doen Is Geen Optie (INDIGO) van politieregio Rotterdam-Rijnmond is een voorbeeld van interventies met een lage intensiteit die worden toegepast op laagrisico kijkers van kinderpornografie.590 Diagnose en advisering Het doel van diagnose door reclassering dan wel gedragskundigen is om een inschatting te maken van het risico op recidive door de dader enerzijds en het risico van letsel voor slachtoffers en maatschappij anderzijds, en om de mogelijkheid van gedragsbeïnvloeding vast te kunnen stellen. Op grond van een dergelijke diagnose wordt een advies geformuleerd.591 Een uitgangspunt voor de inzet van interventies is dat de daders zelf verantwoordelijkheid (kunnen) dragen voor hun gedrag.592 Zij moeten ontvankelijk 586 Gesteld wordt dat het merendeel van de zedendelicten wordt gepleegd door personen die niet bekend zijn bij de politie. In Nederland prioriteert de politie op recidive (bij kinderpornografiezaken zonder aanwijzing van vervaardiging en/of hands-on misbruik). De kijkers naar kinderpornografie die al eerder veroordeeld zijn voor een zedendelict worden onder vergelijkbare omstandigheden eerder opgespoord, vervolgd en berecht dan kijkers die nog geen strafblad hebben, terwijl binnen deze groep niet-veroordeelde plegers wel degelijk hands-on misbruikers bevinden (zie §1.4.2 en §3.4.3). 587 Finkelhor, 2009. 588 Het uniform toepassen van interventies zonder onderscheid te maken tussen plegers is niet gewenst als strategie om nieuw slachtofferschap te voorkomen. Het intensief behandelen van veroordeelde plegers met een laag recidiverisico kan zelfs contraproductief zijn, zie Van Horn, 2007, pp.339-340. De verklaring hiervoor is dat de zedenplegers die intensief werden behandeld ongewenst gedrag kopieerden van de daders met een hoog recidiverisico met wie zij in de therapiegroep zaten. 589 Tevens stelt Finkelhor dat er geïnvesteerd zou moeten worden in (het ontwikkelen van) preventieprogramma’s die zich richten op (potentiële) minderjarige slachtoffers (zie §3.2). 590 Het doel van Indigo is om in te grijpen zonder het hele opsporings- en strafrechtelijke traject in te gaan. Zo is een geselecteerde groep verdachten in behandeling gegaan. Een aantal anderen heeft een ‘goed gesprek’ met de politie gehad, waarbij ze een waarschuwingsbrief kregen uitgereikt. Als blijkt dat er opnieuw iets aan de hand is met een IP-adres, of als nieuwe informatie bovenkomt, kan iemand alsnog worden vervolgd, zie www.jaarberichtom.nl/jaarverslag-2010/typeinfo.cijf/aDU1045_Landelijkeexpertisecentrum-kinderporno-vroegtijdig-ingrijpen.aspx (geraadpleegd 20 juni 2011). Zie ook §3.5.1. 591 Poort, 2009, pp.27-28; Poort & Eppink, 2009, pp.48-55. Het gaat bij een diagnose zowel om vaststelling van iemands recidiverisico als om vaststelling van letselgevaar. Bij letselgevaar gaat het niet alleen om de kans op letselschade (voor anderen), maar ook om de ernst van die schade (kort gezegd: letselgevaar = kans op letselschade x ernst van letselschade). 592 Dit geldt niet voor zedenplegers met psychische en psychiatrische stoornissen. Uitvoering 219 zijn voor interventies (responsiviteit). Hun gedrag zou door en na het inzetten van interventies moeten veranderen. Zolang gedragsverandering niet haalbaar is, blijven er risico’s bestaan op recidive.593 In de literatuur komt naar voren dat de kans op recidive het hoogst is bij personen met een preferentiële of exclusieve voorkeur voor kinderen.594 De hoogste recidivepercentages worden gevonden bij de groep met een homoseksuele voorkeur voor jongens in de prepuberteitsjaren. Zo heeft de groep ongehuwde mannen met extrafamiliale jongens als slachtoffers een recidivepercentage van 77% over een periode van 30 jaar.595De combinatie van in het verleden gepleegde zedendelicten en overmatige alcoholconsumptie lijkt ook een voorspellende waarde te hebben.596De laagste kans op recidive komt voor bij plegers van incest.597 Deze risico’s moeten worden vastgesteld. Een dergelijke risico-inschatting vormt dan ook onderdeel van een diagnose. Om deze risicotaxaties te maken gebruikt de reclassering de actuariële risicotaxatieinstrumenten Risc en Static-99598 om het recidiverisico in te schatten. Hoe hoger de kans op recidive, hoe intensiever de interventies zullen zijn in tijd en omvang. Hierbij staat niet het delict, maar de persoon centraal. Zo kan het zijn dat voor een hands-off bezitter van kinderpornografie met een hoog recidiveen letselgevaar meer interventies gewenst zijn,599 dan bij een hands-on incestpleger met een laag risico op herhaling.600 Het belang van een juiste diagnose en advisering is dus groot. Risicotaxatie vormt bij bezitters en kijkers van kinderpornografie evenwel een uitdaging. Er bestaan op dit moment geen risicotaxatie-instrumenten die effectief scheiding kunnen maken tussen kijkers van kinderpornografie die wel en die niet een bedreiging vormen om een hands-on delict te plegen.601 Bij de risicotaxatie-intrumenten Risc en Static-99 wordt gekeken naar historische en statische risicofactoren rondom hands-on delicten, zie ook §3.6.5 (Tabel 3.10).602 Daarbij wordt dan door de beoordelaars ook gekeken naar dynamische risi593 Poort & Eppink, 2009, p.13. 594 Lanning, 2010, p.52. 595 Leuw e.a., 2004. 596 Finkelhor, 1984, pp.115-16. 597 Leuw e.a., 2004. Incestplegers lijken doorgaans situationele plegers te zijn, omdat zij alleen gebruik maken van de beschikbaarheid van hun jongere gezinsleden. Zij recidiveren minder vaak als de gezinssituatie die de incest in eerste instantie faciliteerde en bevorderde niet langer bestaat. Dat wil niet zeggen dat het misbruik niet gedurende lange tijd en veelvuldig plaats kan vinden; het wil slechts iets zeggen over de kans op herhaling na ontdekking, vervolging en veroordeling. 598 Van Horn, 2007, pp.337-348. 599 Rb. Den Bosch, 2 december 2003, LJN: AN9804. 600 Rb. Zutphen, 26 oktober 2010, LJN: BO1758. 601 Taylor e.a., 2001, p.199. Hetzelfde onderscheid is van belang voor plegers die kinderen online groomen met het oog op daadwerkelijk hands-on misbruik in de (offline) reële wereld en hen die kinderen online groomen, maar uiteindelijk niet tot daadwerkelijk fysiek contact (willen) komen. Voor toelichting op de begrippen hands-on en hands-off zie Tabel 1.1 en Tabel 1.2. 602 Van Horn, 2007, pp.337-348. Statische criminogene factoren blijken sterke voorspellers van recidive. Zij zijn echter niet te beïnvloeden. Dergelijke statische factoren moeten weliswaar gewogen worden in het diagnostisch proces, maar bij het kiezen van een interventie zal vooral moeten worden gezocht naar beïnvloedbare, dynamische, factoren, want die zijn wel te veranderen, zie Poort & Eppink, 2009, pp.44-45. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 220 cofactoren door bijvoorbeeld gesprekken te voeren met de pleger en processen-verbaal door te nemen.603 Ook digitale gegevens van daders, zoals kinderpornografische collecties en andere digitaal opgeslagen memorabilia (dader/dader- en dader/slachtoffercommunicatie), kunnen nuttig zijn bij diagnose en advisering. Het is belangrijk dat de politie deze informatie, die inzicht kan geven in het gedrag van de dader, opneemt in het proces verbaal zodat de reclassering deze zou kunnen gebruiken bij zijn risicotaxatie.604 Behandeling Artikel 16 van het Verdrag van Lanzarote605 schrijft voor dat zowel verdachten als veroordeelden toegang moeten hebben tot behandelprogramma’s. Voor verdachten geldt daarbij dat toegang tot maatregelen vrijwillig is en geen negatieve gevolgen mag hebben voor het recht op een eerlijk proces, in het bijzonder de onschuldpresumptie.606 Met betrekking tot behandeling van volwassen plegers wordt hier alleen ingegaan op ambulante gedragsinterventies en therapieën. Ambulante behandelingen voor zedenplegers607 worden in het algemeen verzorgd door forensische poliklinieken. Voor jeugdige zedenplegers, pedoseksuelen en zwakbegaafde zedenplegers zijn specifieke programma’s opgesteld608 en dit geldt ook voor kijkers van kinderpornografie.609 Het behandelen van kijkers (hands-off ) van kinderpornografie in een aparte groep wordt vanuit de literatuur aangeraden, omdat de kans op ‘besmetting’ met hands-on plegers aanwezig is.610 Ook het samenbrengen van laagrisico-plegers met hoogrisico-plegers (op recidive) kan een gevaar opleveren omdat de eerste groep plegers ongewenst gedrag kan kopiëren van daders met een hoog recidiverisico met wie zij in de therapiegroep zaten.611 Daar waar het gaat om de bredere groep van plegers van online seksueel geweld tegen kinderen (dus naast kijkers van kinderpornografie ook plegers van online grooming) blijkt dat deze groep verschilt van offline plegers van seksueel geweld tegen kinderen.612 Nederland kent echter geen aparte behandelingen voor hen. Een aantal auteurs concludeert dat dit ook niet nodig is, mits bestaande behandelingen ook voorzien in de behandelbehoefte van plegers van online seksueel geweld tegen kinderen.613 603 Adviesbureau Van Montfoort & Reclassering Nederland, 2004, p.16. 604 Taylor e.a., 2001: pp.209-210; Davidson & Gottschalk, 2011, pp.154-157. 605 Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58. 606 Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3, p.9. 607 Zie §3.6.4 over jeugdige zedenplegers. 608 Van Beek, 2007, pp.325-326. 609 Centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag biedt bijvoorbeeld de ‘groepsbehandeling voor mensen die kinderporno hebben gedownload’, zie www.dewaag-utrecht.nl/pool/3/documents/6%20-%20KPD%20def.%20-%20gr%20beh%20kinderpornon%20downloaders%20apr08%20 kleur.pdf (geraadpleegd 22 juni 2011). 610 Taylor e.a., 2001, pp.209-210. 611 Van Horn, 2007, pp.339-340; zie ook Rb. Alkmaar, 24 februari 2009, LJN: BH3936. 612 Davidson & Gottschalk, 2011, pp.163-167. 613 Davidson & Gottschalk, 2011, pp.171-172. Buiten Nederland zijn wel specifieke behandelingen voor online plegers ontwikkeld. In het Verenigd Koninkrijk waar dergelijke internet offences een derde van het totale aantal seksuele delicten innam in 2006, werd het Internet Sex Offender Treatment Programme (i-SOTP) ontwikkeld. In Basel bestaat een project waarbij kijkers van kinderpornografie, die geen hands-on delict hebben gepleegd, worden gezien als personen met problematisch internetgebruik. De therapie richt zich dan ook op problemen als eenzaamheid, verveling en niet-verwezenlijkte seksuele behoeftes. Uitvoering 221 Motivatie bij daders om te veranderen is relevant voor het slagingspercentage. Vaak vormt het justitieel kader in ieder geval de aanzet tot die motivatie, maar soms gebeurt dit vrijwillig. Artikel 7 van het Verdrag van Lanzarote614 schrijft voor dat verdragspartijen moeten waarborgen dat personen die vrezen dat zij kinderen seksueel geweld zullen aandoen ook toegang moeten hebben tot interventie- en behandelingsprogramma’s.615 Een voorbeeld van een dergelijke interventie is het Britse Stop It Now!- behandelprogramma, waar kijkers van kinderpornografie zichzelf aanmelden (zie §3.3.1.1). Nederlandse behandelcentra krijgen ook nu al aanmeldingen van kijkers van kinderpornografie.616 Behandeling kan in zo’n geval zowel face-to-face, maar ook anoniem per telefoon of via internet. Een volledig online zelfhulpprogramma is te vinden op www.croga.org. Hoewel dit soort zelfhulpprogramma’s niet een faceto-face behandeling kunnen vervangen, kunnen ze wel een belangrijke bijdrage vormen voor de pleger die wil stoppen.617 Nu plegers van kinderpornografie om diverse redenen en met verschillende doelen online samenkomen (zie §1.4.1.3 en §1.4.2) – ook op Nederlandstalige internetfora618 – zouden deze zelfhulpstrategieën in die omgevingen die zich daar voor lenen onder de aandacht van plegers moeten worden gebracht omdat zij wellicht in een voorstadium van delinquent gedrag verkeren en ontvankelijk zijn voor therapie. Ook zouden zelfhulpstrategieën kunnen worden getoond in de lijst met resultaten van zoekmachines wanneer kinderpornografische zoektermen zijn ingevoerd.619 Toezicht Toezicht is een combinatie van controle van en begeleiding bij de naleving van de bijzondere voorwaarden.620 De reclassering controleert of de veroordeelde pleger zich aan de bijzondere voorwaarden houdt, terwijl de reclassering hem tegelijkertijd begeleidt.621 Een voorbeeld van een integrale controle vormt het in Engeland en Wales vigerend Mappa model. Multiple-Agency Public Protection Arrangements (Mappa’s) In Engeland en Wales bestaat voor het toezicht op zedendelinquenten het zogenaamde Mappasysteem, waarbij voor de reclassering een centrale rol is weggelegd. Sinds 2003 is de rol van de reclassering verankerd en versterkt door middel van zogenaamde Mappa-wetgeving.622 De re614 Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58. 615 Kamerstukken II 2008/09, 31808, nr. 3, pp. 6. 616 Bijvoorbeeld de ‘groepsbehandeling voor mensen die kinderporno hebben gedownload’ van Centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag. www.dewaag-utrecht.nl/pool/3/documents/6%20 -%20KPD%20def.%20-%20gr%20beh%20kinderpornon%20downloaders%20apr08%20kleur.pdf (geraadpleegd 22 juni 2011). 617 Davidson & Gottschalk, 2011: p.175; Taylor & Quayle, 2006: p.187. 618 Zie www.depers.nl/binnenland/568911/De-oneindige-beerput.html (geraadpleegd 22 juni 2011). 619 Bij het invoeren van de aan kinderpornografie gerelateerde zoekterm ‘boylover’ in de zoekmachine Google.nl verwijzen de zoekresultaten naar tal van sites waar seks met kinderen wordt besproken. Middels het programma Google Adwords zou bovenaan de zoekresultaten een gesponsorde link kunnen worden aangemaakt die verwijst naar zelfhulpstrategieën wanneer een persoon googled op kinderpornografische termen. 620 Poort, 2009, p.9. De aard en duur van de bijzondere voorwaarden zijn beschreven in §3.6.2. 621 Poort, 2009, p.19. 622 UK Criminal Justice Act 2003, sections 325-327. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 222 classering werkt met zogenaamde Multiple-agency public protection panels (hierna: Mappp’s). Deze panels nemen besluiten over de wijze waarop hettoezicht wordt uitgevoerd op een bepaalde zedendelinquent. De reclassering heeft de opdracht te beoordelen welke zedenplegers het meest risicovol zijn en de grootste bedreiging vormen. Vooriedere zedendelinquent wordt een persoonlijk plan van toezicht en begeleiding gemaakt. De Mappp’s helpen de zedendelinquent te resocialiseren, door bijvoorbeeld te helpen bij het vinden van een baan en woning. Ook legt de reclassering huisbezoeken af.De intensiteit van begeleiding en toezicht neemttoe, naarmate de delinquent een groter recidiverisico vormt. De reclassering voert de regie over de begeleiding van de delinquent, maar werkt hiervoor wel samen met allerlei verschillende instanties, zoals de sociale dienst, onderwijsinstanties en woningcorporaties.623 Controle vormt het instrument voor het nakomen van (bijzondere) voorwaarden en het signaleren van dreigende overtreding, waar begeleiding een instrument is voor gedragsverandering. Tot de controlemiddelen en -methoden van de reclassering behoren o.a. gesprekken tussen de toezichthouder en de dader en controle door diens formele en informele netwerk.624 Uit onderzoek blijkt dat louter controle niet effectief is en zelfs een averechtse werking kan hebben. Begeleiding is als complementair onderdeel van toezicht essentieel voor een effectief toezicht.625 Daarbij zijn de relatie tussen toezichthouder en ondertoezichtgestelde, ‘luisteren en praten’, opbouw en onderhoud van iemands netwerk, het hebben van woning, werk en relatie en casemanagement van belang.626 Formele contacten zonder daarbij ook informele controle te betrekken lijkt voor de langere termijn geen effectief middel om recidive af te laten nemen. Veroordeelde plegers hebben baat bij het betrekken van hun directe sociale en persoonlijke omgeving.627 Dit schetst het belang van een project als COSA dat in het onderstaande kader is beschreven. COSA De Cirkels voorOndersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid (COSA) zijn in 1994 in Canada ontwikkeld. InNederland wordt deze werkwijze projectmatig ingezet door Reclassering Nederland voor de re-integratie van plegers van zedenmisdrijven. Door plegers intensief te ondersteunen bij en toezicht te houden op hun re-integratie in de samenleving wordt beoogd het risico op recidive te verkleinen. Binnen COSA vormt de zedenpleger het kernlid. Een informeel netwerk – bestaande uit drie tot vijf vrijwilligers – vormen een binnencirkel rondom het kernlid. De leden richten zich op zowel praktische als emotionele ondersteuning van de dader. Door een nauw en informeel contact met de dader te onderhouden, wordt beoogd delictgevaarlijk gedrag in een vroeg stadium te signaleren. Daarnaast wordt door het inzetten van vrijwilligers het toezicht op de dader verhoogd. De professionals als politie en reclassering vormen de buitencirkel. De vrijwilligers vormen dus als het ware een schakel tussen de pleger en de professionals. De professionele buitencirkel is verantwoordelijk voor het toezicht op en de uitvoering van het resocialisatietraject van het kernlid. Een reclasseringsmedewerker vervult de rol van cirkelcoördinator en is verantwoordelijk voor het functioneren van de binnencirkel en het delen van informatie binnen de cirkels. Een vereiste 623 UK Ministry of Justice (2010). Multi-Agency Public Protection Arrangements Annual Report 2009/10. Ministry of Justice Statistics Bulletin, pp.1-2. 624 Poort, 2009, pp.41-42. 625 Poort, 2009, p.18. 626 Poort, 2009, p.18. 627 Poort, 2009, p.18. Uitvoering 223 is dat de dader bereid is deel te nemen aan COSA en een daarbij behorend contract aangaat met de vrijwilligers. Het contract verplicht de pleger geen nieuwe slachtoffers te maken en geen geheimen te hebben.628 De groep zedendelinquenten die hiervoor in aanmerking komt heeft een gemiddeld tot hoog recidiverisico na detentie of behandeling.629 Onderzoek in Canada heeft met de COSA methode 70 procent minder recidive geconstateerd bij zedendelinquenten.630 Eveneens is in Engeland met onder andere pilots inHampshire en Thames Valley een significante afname van recidive waargenomen.631 Kenmerkend voor de Engelse COSA projecten is de nauwe verwevenheid met Mappa (zie kader hierboven). Zo zijn de Mappp’s eindverantwoordelijk voor hettoezicht op de zedendelinquenten. InNederland zijn mogelijk al voorwaarden aanwezig voor de ontwikkeling van een aanpak zoals het Engelse organisatiemodel van COSA.Door de komst van de Veiligheidshuizen (zie kader Veiligheidshuizen in §3.6.3.1) is er een infrastructuur voor regionale samenwerking aan het ontstaan die kan lijken op de Engelse Mappa.632 Thans is er een Pilot met COSA in verschillende steden in Nederland gestart. Steden waarbinnen dit wordt uitgevoerd zijn onder andere Rotterdam, Breda en, vanaf eind 2012, Maastricht. De verwachting is dat community based interventies zoals COSA een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van recidive van zedenplegers.633 Voor het succesvoltoepassen van deze interventies is volgens ReclasseringNederland de mogelijkheid van langdurig reclasseringstoezicht nodig (zie §3.6.2).634 Met betrekking tot het problematische internetgebruik kan ook door middel van bijzondere voorwaarden worden afgedwongen dat toegang tot internet wordt beperkt, zie §3.6.2. Ook via technische middelen kan geprobeerd worden om kijken naar kinderpornografie tegen te gaan. Zo is software in gebruik dat de computer monitort op taal en content.635 Enerzijds is het de vraag of dergelijke oplossingen zinvol zijn. Klinisch psychologen betwijfelen of bijzondere voorwaarden en therapieën die uitgaan van volledige- of gedeeltelijke absentie van internet wenselijk zijn nu aan de veroordeelde pleger mogelijk de boodschap wordt afgegeven dat hij/zij geen controle kan hebben over zijn gedrag.636 Een volledige beperking van het internetverkeer in deze maatschappij is nauwelijks meer haalbaar. Tegelijkertijd zal het in toenemende mate een schijnoplossing zijn: internet wordt steeds vaker (gratis) aangeboden op voor het publiek vrij toegankelijke locaties, zoals treinen, horeca en winkels. Middels tablets en (prepaid) mobiele telefoons is gemakkelijk en vrijwel oncontroleerbaar toegang tot kinderpornografie te 628 Caspers, 2010. 629 Caspers e.a., 2010 630 Wilson e.a., 2007. 631 Bates e.a., 2007. 632 Hoing e.a.,2009. 633 Finkelhor, 2009. 634 Reclassering Nederland, 2010, p.17. 635 Zie www.securus-software.com/pdf/monitoringoffenders.pdf (geraadpleegd 22 juni 2011); daarnaast ontwikkelt het bedrijf Info-Excellente een Internet Control-desktop (ICD). De ICdesktop kan binnen elke toezichtvariant worden ingezet naast andere technologische middelen, zoals bijvoorbeeld de elektronische enkelband. De ICD is een desktop waarin hardware en software is geplaatst die ervoor zorgt dat de onder toezicht gestelde internet kan gebruiken, zonder wifi of draadaansluiting. Een interne keylogger zorgt ervoor dat toetsaanslagen wordt gelogd. De data die daaruit gegenereerd worden, worden door de meegeleverde software onderzocht op steekwoorden en op bezochte sites. 636 Taylor & Quayle, 2003, p.209. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 224 verkrijgen. Naast deze praktische bezwaren wordt ook gewezen op juridische bezwaren om de toegang van internet te beperken, waaronder een mogelijke schending van de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10 van het EVRM.637 Anderzijds is toezicht één van de hoofdtaken van de reclassering en dit toezicht zou zich dus niet alleen kunnen beperken tot de analoge wereld. Registratie en notificatie Registraties van veroordeelde zedenplegers kunnen op verschillende manieren bijdragen om de publieke veiligheid te verhogen. Zo kan van registraties op zichzelf mogelijk al een preventieve werking uitgaan nu veroordeelde zedenplegers weten dat zij reeds in het zicht zijn van diverse instanties.638 Registratiesystemen worden gebruikt door diverse instanties bij de uitvoering van hun taken in de hierboven beschreven fases. Zo zijn registraties van de politie met informatie over veroordeelde daders waardevol voor opsporingsonderzoek en worden voor risicotaxatie diverse registratiesystemen geraadpleegd door de reclassering.639 Daarnaast worden registraties gebruikt voor prohibitie en notificatie.640 Met prohibitie wordt bedoeld dat de (bewegings)vrijheid van de veroordeelde zedenpleger wordt beperkt, bijvoorbeeld om bepaalde beroepen uit te voeren (zie §3.5.3 en §3.6.2). Ook is voor sommige functies een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) verplicht, zie §3.2.2, voornamelijk voor beroepen waarin men in de uitoefening van het beroep regelmatig met kinderen in aanraking komt, en met name die beroepen waarin er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie.641 Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft bijvoorbeeld bepaald dat een onderwijzer, een gastouder en degene die toezicht houdt tijdens tussenschoolse opvang, een VOG moeten overleggen.642 Voor veel andere sectoren geldt geen wettelijke verplichting. Wel kunnen er afspraken zijn gemaakt dat een VOG wordt aangevraagd of doen organisaties dit uit eigen beweging.643 Om te beoordelen of iemand in aanraking is geweest met justitie, gebruikt het Centraal Orgaan Verklaring 637 Gercke, 2009, p.71; zie ook ‘Human Rights Guidelines for Internet Service Providers’ uit 2008 van de Raad van Europa. 638 Zie ook art. 37 van het Verdrag van Lanzarote over het verzamelen en opslaan van nationale gegevens – met betrekking tot de identiteit en het genetisch profiel (DNA) – over veroordeelde zedendelinquenten. Op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Stb. 2004, 465) en het Besluit van 10 december 2007, houdende wijziging van de opsomming van de gewelds- en zedenmisdrijven waarop de Wet DNAonderzoek bij veroordeelden van toepassing is (Stb. 2007, 513), wordt van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in de artikelen 240b, 242 tot en met 247, 248a, 248b en 273f Sr celmateriaal afgenomen ten behoeve van het bepalen van diens DNA-profiel en het verwerken daarvan in een DNAdatabank. Ter uitvoering van het Verdrag zullen artikel 248c Sr en de in de uitvoeringswetgeving voorziene strafbaarstellingen ook onder deze regeling worden gebracht. Het uitwisselen van DNA-gegevens kan plaatsvinden in het kader van internationale rechtshulp. Kamerstukken II, 2008/09, 31808, nr. 3, p.19. 639 Adviesbureau Van Montfoort & Reclassering Nederland, 2004: 16. Bijvoorbeeld een uittreksel uit het Centraal Justitieel Documentatieregister (CJD) en gegevens uit Cliënt Volg Systeem (CVS – het systeem van de reclassering) en/of Tenuitvoerleggingprogramma preventieve hechtenis en overige maatregelen en straffen (TULP – het systeem van het gevangeniswezen). 640 Van Marle & Mulder, 2007: p.351. 641 Kamerstukken II 2008/09, 31808, nr. 3, pp. 5-6. 642 Zie ‘Wat is een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en wanneer heb ik een VOG nodig?’, Rijksoverheid, www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/verklaring-omtrent-het-gedrag/vraag-en-antwoord/wat-is-een-verklaring-omtrent-het-gedrag-vog-en-wanneer-heb-ik-een-vog-nodig.html (geraadpleegd 17 augustus 2011). 643 Kamerstukken II 2008/09, 31808, nr. 3, pp. 5-6. Uitvoering 225 Omtrent het Gedrag (Covog) verschillende registers. Dit zijn uitsluitend Nederlandse justitiële documenten, zoals het Justitieel Documentatie Systeem (JDS), politiegegevens en informatie van OM en reclassering.644 Het is de bedoeling dat in de toekomst ook justitiële gegevens uit Europese lidstaten kunnen worden opgevraagd, zodat wordt voorkomen dat mensen die elders in Europa zijn veroordeeld voor een zedenmisdrijf bijvoorbeeld in Nederland opnieuw met kinderen kunnen gaan werken.645 Tevens kunnen registraties worden gebruikt om personen en instanties te notificeren. Sinds 1 januari 2005 bestaat voor bepaalde groepen slachtoffers en/of nabestaanden de mogelijkheid om op de hoogte te worden gehouden van het verloop van een opgelegde justitiële maatregel.646 Het gaat hier om slachtoffers/nabestaanden van daders aan wie één van de volgende justitiële maatregelen is opgelegd: Ter beschikkingstelling met dwangverpleging (tbs) en Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ). Per 1 januari 2011 hebben ook de groep slachtoffers en/of nabestaanden van spreekrechtwaardige delicten, of een delict waar een gevangenisstraf langer dan acht jaar kan worden opgelegd, de mogelijkheid gekregen om op de hoogte te worden gehouden van het verloop van de opgelegde justitiële maatregel.647 Het doel van deze informatieverstrekking is het voorkomen van onverwachte confrontatie voor slachtoffers en/of nabestaanden. Soms zien burgers het als hun taak om buurtbewoners of – wanneer dit via internet plaatsvindt – het algemene publiek te waarschuwen omtrent (vermeende) plegers van seksueel geweld tegen kinderen. Deze vorm van notificatie en vormen van geïnstitutionaliseerde community notification zoals in de Verenigde Staten kunnen een nadelig effect hebben op de mogelijkheden voor toezicht648 en voor reintegratie.649 Ook de kans dat een zedenpleger zal proberen uit het zicht te blijven kan daardoor worden vergroot. Anders dan voorgaande informatiestromen die betrekking hebben op het voorkomen van recidive, is het project Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (BIJ) gericht op het voorkomen van maatschappelijke onrust.650 BIJ informeert burgemeesters als een pleger van een zedendelict in de gemeente terugkeert. Deze pilot wordt hieronder uitgelicht. Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (BIJ) Doelstelling van het project Bestuurlijke Informatie Justitiabelen is het versterken van de informatiepositie van burgemeesters en daarmee het verbeteren van het handelingsperspectief.651Binnen 644 Zie ‘Onderzoek naar strafbaar gedrag’, Rijksoverheid, www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/verklaringomtrent-het-gedrag/onderzoek-naar-strafbaar-gedrag (geraadpleegd 17 augustus 2011). 645 Op 29 juni 2011 hebben de lidstaten van de Europese Unie overeenstemming bereikt over de tekst van de EU-richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Vanuit Nederland zijn inspanningen gedaan om het via deze richtlijn mogelijk te maken dat structureel gegevensuitwisseling plaatsvindt over zedenmisdrijven in het buitenland, ‘Ontwikkelingen VOG’, persbericht ministerie van Veiligheid en Justitie, 21 juli 2011. De richtlijn is nog niet van kracht, zie §1.3. 646 Zie www.om.nl/onderwerpen/slachtofferzorg/detentieverloop_en/ (geraadpleegd 19 augustus 2011). 647 Zie www.om.nl/onderwerpen/slachtofferzorg/detentieverloop_en/ (geraadpleegd 19 augustus 2011). 648 Van Marle & Mulder, 2007, p.352; Center for Sex Offender Management, 2007b, p.351; Bogaerts & Van der Woude, 2008. 649 Zie kadertekst COSA hierboven. 650 Bijlage bij Kamerstukken II 29 452, nr. 131. 651 Ministerie van Veiligheid en Justitie, ‘Project Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (BIJ), Actieplan Pilotplus 2011’, 4 januari 2011, p.5. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 226 de Pilotplus BIJ652 wordt de informatiestroom over terugkerende zeden-653 en zware geweldsdelinquenten naar gemeenten getoetst en wordt getracht inzicht te krijgen in de werking van de informatiestroom binnen gemeenten. Aan deze Pilotplus doen 76 gemeenten mee, waaronder de 36 grootste gemeenten.Deelnemende gemeenten krijgen twee maanden voordat de delinquent654 terugkeert naar de gemeente een melding van de Justitiële Informatiedienst(JustID).Deze melding kan aangevuld worden met gegevens van het KLPD. Op basis van deze informatie kan de burgemeester, met het oog op het handhaven van de openbare orde en veiligheid, maatregelen treffen. Een voorbeeld van een maatregel die in dit kader getroffen kan worden betreft het elders binnen de gemeente huisvesten van de delinquent, om te voorkomen dat het slachtoffer wordt geconfronteerd met de dader. De Pilotpluswordtin de tweede helft van 2011 geëvalueerd, en bij een positieve uitkomst zal de informatieverstrekking aan gemeenten in 2012 landelijk worden ingevoerd.655 3.6.4 Jeugdige daders Niet alleen volwassenen maken zich schuldig aan kinderpornografie, gemiddeld 8% van de verdachten en 5% van de veroordeelden is minderjarig.656 Zoals reeds beschreven in §1.4.2 kan het bij minderjarige daders gaan om vervaardiging, verspreiding en bezit van kinderpornografisch materiaal verkregen door bijvoorbeeld sexting, en kunnen zij daarnaast betrokken zijn bij hands-on seksueel misbruik, ook van jongere kinderen. Evenals bij volwassen daders is de groep minderjarige plegers van seksueel geweld tegen kinderen heterogeen, en varieert de kans op recidive.657 De vorm en mate van nazorg en toezicht op jonge daders van seksueel geweld tegen kinderen moet hier vanzelfsprekend op worden afgestemd. Onderhavige subparagraaf bevat geen uitputtende beschrijving van maatregelen van nazorg en toezicht van minderjarige en jongvolwassen daders. Wel worden twee aspecten ten aanzien van jonge daders kort uitgelicht, te weten de behandeling van jonge zedendelinquenten en de jeugdreclassering. Residentiële categorale behandeling van jonge zedendelinquenten Bij sommige jonge zedendelinquenten is sprake van ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag, waarbij vaak ook ernstige onderliggende psychopathologie speelt. Om recidive bij deze groep zoveel mogelijk te beperken is in veel gevallen een toegesneden (residentiële) behandeling nodig. Avenier658 heeft zich sinds het eind van de jaren’80 gericht op het ontwikkelen van een behandeling voor jeugdige zedendelinquenten. De doelgroep waar Avenier zich op richt betreft jongens vanaf twaalf jaar waarbij sprake is van één of meerdere zedendelicten (hands-on dan wel hands-off ) met daarbij een verhoogd, dan 652 De Pilotplus vormt een uitbreiding op de eerdere Pilot 2009. 653 Waaronder daders van kinderpornografie. 654 Naast terugkerende zeden- en zware geweldsdelinquenten vallen ook PIJ´ers en tbs´ers onder de pilot. Burgemeesters worden ook op de hoogte gesteld van verlof. 655 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 97. 656 Zie §3.5.4.4, Figuur 3.26 en Figuur 3.27. 657 Van Wijk, 2010, pp.42-55. Zie ook §1.4.2. 658 Avenier is een instelling voor intensieve jeugdzorg voor ongeveer 360 jongeren van 12 tot 18 jaar. Locatie Anker in Harreveld, voorheen Jongerenhuis Harreveld, biedt jeugdzorgPlus (gesloten fase) met een hoge mate van controle. Jongeren met een diversiteit aan problemen kunnen hier terecht. Zij kunnen in de veiligheid van de geslotenheid werken aan hun problemen. Twee groepen zijn specifiek voor jongeren met seksuele problematiek. Zie www.desprengen.nl/nl/p4cd2955ac7c2a/locatie-anker.html (geraadpleegd 26 augustus 2011). Uitvoering 227 wel een (zeer) verhoogd risico op recidive.659 Deze jongeren kenmerken zich in het algemeen door een negatief zelfbeeld, gebrekkige vaardigheden en depressieve klachten. Daarnaast zijn zij vaak slachtoffer van pestgedrag en zijn zij soms zelf misbruikt. Hoewel deze jongeren ernstige zedendelicten hebben gepleegd, worden zij op basis van bovenstaande kenmerken vaak echter aangemerkt als ‘zielige’ kinderen, waardoor de risico’s voor hun omgeving worden onderschat. Hoewel een behandeling binnen een gesloten setting gericht op het seksueel grensoverschrijdend gedrag soms een te zware interventie lijkt voor de omgeving, is Avenier van mening dat de onderliggende psychopathologie ernstig is en dat vroegtijdig en gericht interveniëren preventief werkt.660 De primaire doelstelling van de categorale behandeling van jongeren met ernstige seksuele problematiek is het verkleinen van de kans op recidive van zedendelicten door te werken aan de ontwikkeling van de jongeren.661 Het behandelaanbod is gericht op het ongewenste seksueel grensoverschrijdend gedrag en de onderliggende psychopathologie, waarbij veel aandacht is voor het herkennen van risicofactoren, het leren van gedragsalternatieven en het aanbrengen of creëren van beschermende factoren. Therapie vindt zowel in groepsverband als individueel plaats. Tot 2010 werden zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk geplaatste jongens met ernstige seksuele problematiek in Avenier, locatie Anker, geplaatst en behandeld. Sinds de scheiding tussen civielrechtelijk- en strafrechtelijk geplaatste jongeren een feit werd, kunnen jongens die strafrechtelijk zijn veroordeeld voor het plegen van een zedendelict en een PIJ-maatregel hebben gekregen geplaatst worden in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker. Den Hey-Acker kent aparte groepen voor jongeren met ernstige seksuele problematiek.662 Jongeren die ernstige seksuele problematiek vertonen, maar die geen behandelmaatregel op grond van een strafrechtelijke veroordeling opgelegd hebben gekregen, kunnen met een gesloten machtiging vanuit een maatregel van ondertoezichtstelling dan wel voogdij in één van de twee groepen voor jongeren met ernstige seksuele problematiek van gesloten jeugdzorginstelling Anker geplaatst worden.663 Het is van groot belang dat behandeling van jonge zedendelinquenten blijft bestaan, en dat dit ook wordt gezien en benaderd als een volksgezondheidskwestie. De jeugdreclassering Indien binnen het jeugdstrafrecht voorwaardelijke straffen met een bijzondere voorwaarde worden opgelegd krijgt in algemene zin de jeugdreclassering de begeleidende en toezichthoudende taak toegewezen in het kader van een hulp en steunmaatregel.664 Het traject van nazorg kan dan bijvoorbeeld starten op het moment dat de jongere uit de voorlopige hechtenis wordt geschorst, een voorwaardelijke straf of maatregel krijgt opgelegd, een gedragsbeïnvloedende maatregel krijgt dan wel de Justitiële Jeugdinrichting verlaat. De Jeugdreclassering is een onderdeel van Bureau Jeugdzorg. In het Handboek methode jeugdreclassering is een aparte paragraaf gewijd aan jongeren die zedendelicten hebben gepleegd.665 Behandeling – vaak in groepsvorm – is gericht op de tekorten en behoeften die specifieke daders vertonen en getracht wordt om de jongeren terugval-preventiestrategieën bij te brengen.666 Opvallend is dat 659 Schotel-van der Veer, 2009, p.10. 660 Schotel-van der Veer, 2009, p.2. 661 Schotel-van der Veer, 2009, p.11. 662 Zie www.dji.nl/Organisatie/Locaties/Justitiele-jeugdinrichtingen/Den-Hey-Acker/index.aspx (geraadpleegd 3 augustus 2011). 663 Zie www.desprengen.nl/nl/p4cffa84e9fa3d/professionals.html (geraadpleegd 3 augustus 2011). 664 Art. 77aa lid2 Sr. De jeugdreclassering maakt onderdeel uit van een Bureau Jeugdzorg. 665 Vogelvang, 2005, p.183. 666 Vogelvang, 2005, pp.183-184. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 228 in het Handboek methode jeugdreclassering geen enkele verwijzing staat naar de rol van internet op het delictgedrag, of naar de relatie tussen seksueel misbruik en kinderpornografie. Hoewel problematisch online gedrag in individuele gevallen wel ter sprake kan komen in contact met cliënten en hun ouders, is er tot op heden geen sprake van structurele inbedding van de digitale component in de behandeling.667 In tegenstelling tot de volwassenenreclassering, wordt bij de jeugdreclassering niet geregistreerd op het type delict. Het is hierdoor niet te achterhalen of, en zo ja, in welke mate de jeugdreclassering te maken heeft met cliënten die zich schuldig hebben gemaakt aan kinderpornografie en welke interventies zijn gepleegd om recidive te voorkomen. Een dergelijke registratie, gelijk aan die van de volwassenenreclassering is dan ook wenselijk. Omdat veel jongvolwassenen die hulp en steun van de volwassenenreclassering krijgen bij het naleven van de voorwaarden van een voorwaardelijke veroordeling een verleden hebben bij de jeugdreclassering is een goede aansluiting tussen de jeugdreclassering en volwassenenreclassering noodzakelijk. In zijn brief van 25 juni 2011 werd dit door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie benadrukt en kondigde hij daarnaast aan dat de volwassenenreclassering haar specifieke aandacht voor jongvolwassenen verder zal uitbreiden. Op 1 juli 2011 trad bovendien een nieuwe maatregel in werking; vanaf die datum kan de kinderrechter naast de jeugdreclassering, ook de volwassenenreclassering aanwijzen als verantwoordelijke voor de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de gedragsmaatregel.668 3.6.5 De reclassering – kwantitatieve gegevens Deze subparagraaf bevat cijfermatige gegevens over de bij de reclassering669 wegens (onder andere) kinderpornografie aangemelde meerderjarige670 cliënten in 2010.671 In 2010 zijn 525 unieke personen in het cliëntvolgsysteem van de reclassering geregistreerd vanwege (onder andere) het delict kinderpornografie.672 Bij 27% (N=142) van deze personen was ook sprake van een ander zedendelict.673 In Tabel 3.7 is te zien in welk kader de 525 kinderpornografiecliënten bij één van de drie reclasseringsonderdelen zijn aangemeld. Het is mogelijk dat één cliënt om meerdere redenen 667 Mondelinge informatie Jeugdreclassering, 1 juni 2011. 668 www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2011/06/30/wetten-die-per-1-juli2011-in-werking-treden.html (geraadpleegd 22 augustus 2011). 669 Ofwel Reclassering Nederland, ofwel Het Leger des Heils, ofwel GGZ Nederland. Deze drie reclasseringsonderdelen vormen samen de reclassering en maken gezamenlijk gebruik van één cliëntvolgsysteem. Reclassering Nederland heeft ten behoeve van BNRM de cijfers aangeleverd. 670 Voor minderjarigen wordt niet centraal op delictsniveau geregistreerd door de Jeugdreclassering. 671 Voor de onderzoeksverantwoording wordt verwezen naar Bijlage 2: Verantwoording gebruikte onderzoeksmethoden: 3. Het reclasseringsonderzoek. De toelichting op de in deze paragraaf weergegeven tabellen, de in Bijlage 4 gepresenteerde aanvullende tabel en de hierop van toepassing zijnde statistiek is te vinden in Bijlage 3. 672 In 26% (48.074) van alle geregistreerde reclasseringsopdrachten in 2010 (184.586) ontbreekt een delictcode. Het is dus mogelijk dat bij meer cliënten dan de genoemde 525 cliënten sprake is van kinderpornografie. Overigens is op basis van de delictcode geen onderscheid te maken tussen het bezit, de verspreiding en de vervaardiging van kinderpornografie. 673 Indien minimaal één van de maximaal vijf geregistreerde delictcodes in het cliëntvolgsysteem minimaal één van de volgende delictcodes betreft: ‘239’, ‘242’, ‘243’, ‘244’, ‘245’, ‘246’, ‘247’, ‘248’, ‘249’, ‘250’. Deze getallen verwijzen naar de relevante artikelnummers van het Wetboek van Strafrecht. Uitvoering 229 is aangemeld. Het gaat in dit geval dan ook om totaal 789 reclasseringsopdrachten ten aanzien van de 525 unieke personen. Tabel 3.7 Aantal unieke kinderpornografiecliënten binnen verschillende redenen van aanmelding bij reclassering in 2010 674, 675, 676, 677 Reden van aanmelding bij reclassering (categorieën sluiten elkaar niet uit) Aantal unieke kinderpornografiecliënten674 N % (525=100%) Vroeghulpmeldingen 111 21% Adviesaanvragen - rechtszitting - overig675 325676 321 40 62% 61% 8% Toezicht - voorwaardelijke veroordeling - schorsingsbeschikking - voorwaardelijk sepot - TBS / PIJ-maatregel 140677 116 19 8 2 27% 22% 4% 2% 0% Coördinatie taakstraf 135 26% Gedragsinterventies 1 0% Toeleiding naar zorg 31 6% Bron: Reclassering Nederland (verstrekte informatie op verzoek van BNRM) In 2010 zijn door de politie 111 verschillende personen bij de reclassering aangemeld naar aanleiding van hun inverzekeringstelling ter zake (onder andere) kinderpornografie.678 Dit betekent overigens niet dat de reclassering aan al deze personen ook een vroeghulpbezoek heeft gebracht. Bij de meeste kinderpor674 De som van het aantal unieke kinderpornografiecliënten uit de verschillende aanmeldingscategorieën is niet gelijk aan het totaal aan reclasseringsopdrachten (743 ten opzichte van totaal 789 reclasseringsopdrachten). Dit is te verklaren doordat een persoon niet alleen in verschillende categorieën voor kan komen, maar ook binnen dezelfde categorie meer dan één keer voor kan komen. 675 Denk aan: reïntegratieplan (N=8), rapport schorsing / raadkamer (N=7), voorgeleiding rechter-commissaris (N=7), aanvullend advies rechtszitting (N=6), voorbereiding TBS met voorwaarden (N=5) etc. 676 Het totaal aantal unieke kinderpornografiecliënten dat (onder andere) vanwege een adviesaanvraag bij de reclassering is aangemeld (N=325) is niet gelijk aan de som van de genoemde subcategorieën (N=361) om dezelfde redenen als eerder genoemd (een persoon kan zowel binnen dezelfde subcategorie als in verschillende subcategorieën meer dan één keer voorkomen). 677 Het totaal aantal unieke kinderpornografiecliënten dat (onder andere) vanwege toezicht bij de reclassering is aangemeld (N=140) is niet gelijk aan de som van de genoemde subcategorieën (N=145) om dezelfde redenen als eerder genoemd (een persoon kan zowel binnen dezelfde subcategorie als in verschillende subcategorieën meer dan één keer voorkomen). 678 De politie meldt alle in verzekering gestelde personen bij de reclassering aan. De reclassering besluit dan wel of geen vroeghulpbezoek te brengen aan de verdachte (afhankelijk van verschillende factoren, waaronder tijd/capaciteit en afspraken die per arrondissement/op lokaal niveau gemaakt zijn). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 230 nografiecliënten (62%) was sprake van in ieder geval een adviesaanvraag – meestal ten behoeve van de terechtzitting.679 Voor ruim een kwart van de kinderpornografiecliënten (27%) is hulp en steun aan de reclassering gevraagd bij de naleving van opgelegde voorwaarden (toezicht680). Meestal in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf waarbij bijzondere voorwaarden zijn opgelegd door de rechter. Soms (N=19) was sprake van een schorsingsbeschikking ten aanzien van voorlopige hechtenis en incidenteel van een voorwaardelijk sepot (N=8) of toezicht vanwege (jeugd-)tbs681 (N=2). 135 kinderpornografiecliënten (26%) hebben in 2010 (onder andere) een taakstraf opgelegd gekregen wegens in ieder geval het delict kinderpornografie.682 De reclassering is belast met de coördinatie van opgelegde taakstraffen. Ten aanzien van één kinderpornografiecliënt is bij de reclassering een aanvraag voor een gedragsinterventie gedaan en ten aanzien van 31 kinderpornografiecliënten is gevraagd om toeleiding naar zorg. In Tabel 3.8 en Tabel 3.9 is de geslachts- en de leeftijdsverdeling ten tijde de instroom bij de reclassering (2010) van de 525 kinderpornografiecliënten weergegeven. Tabel 3.8 Geslacht kinderpornografiecliënten (2010) N % Mannelijk 425 81% Vrouwelijk 5 1% Onbekend 95 18% Totaal 525 100% Bron: Reclassering Nederland (verstrekte informatie op verzoek van BNRM) 679 Een enkele keer ten behoeve van een te nemen beslissing over de voorlopige hechtenis dan wel een sepotbeslissing. Het reclasseringsonderdeel geeft advies op basis van een diagnose die ze stellen aan de hand van een afgenomen RISc (Recidive Inschattings Schalen) of Quickscan. – Met behulp van de RISc bepaalt de reclasseringswerker in welke mate sprake is van risico op recidive, welke factoren de kans op recidive vergroten en welke interventies nodig zijn om deze kans te verkleinen. Bij zedendelinquenten wordt in aanvulling op de RISc de Static-99 gebruikt. De reclasseringsorganisaties zetten RISc in bij uitgebreid onderzoek (zie www.reclassering.nl (geraadpleegd 10 juni 2011). – De reclasseringswerker bepaalt met behulp van de QuickScan in korte tijd het risico op recidive, de mate van ontvankelijkheid voor gedragsverandering en of het zinvol is om een reclasseringstraject op te starten. De reclasseringsorganisaties zetten de QuickScan in als eerste screening (zie website Reclassering Nederland, www.reclassering.nl (geraadpleegd 10 juni 2011)). 680 Het Openbaar Ministerie is belast met het toezicht op de naleving van voorwaarden (zie §3.5). Niettemin wordt in het algemeen gesproken van toezicht door de reclassering. 681 In geval van het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden of – als het een minderjarige betreft – een voorwaardelijke PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen). 682 Het aantal personen dat in 2010 veroordeeld is in kinderpornografiezaken waarbij (onder andere) een taakstraf is opgelegd betreft 12 (deels voorwaardelijke vrijheidsstraf met een taakstraf ) + 142 (voorwaardelijke vrijheidsstraf met een taakstraf ) + 22 (taakstraf ) = 176 personen (Bron: OM-data, zie §3.5.4). Een mogelijke verklaring voor het feit dat dit aantal niet precies overeenkomt met het aantal personen dat in 2010 bij de reclassering is aangemeld voor een werkstraf vanwege (onder andere) kinderpornografie (135 volgens reclassering en 176 volgens OM-data) is dat nog niet alle gewezen vonnissen uit 2010 onherroepelijk zijn. Uitvoering 231 Tabel 3.9 Leeftijd kinderpornografiecliënten tijdens instroom (2010) N % 18-25 jaar 54 10% 26-30 jaar 46 9% 31-40 jaar 137 26% 41-50 jaar 145 28% 51+ 143 27% Totaal 525 100% Bron: Reclassering Nederland (verstrekte informatie op verzoek van BNRM) De meeste kinderpornografiecliënten die in 2010 bij de reclassering zijn aangemeld en van wie het geslacht geregistreerd staat zijn mannen. De man/vrouw-verhouding is 85:1. Ongeveer een vijfde deel van de cliënten is niet ouder dan 30 jaar. Iets meer dan de helft is tussen de 31 en de 50 jaar en 27% is ouder dan 51 jaar. Deze geslachts- en leeftijdsverdeling komt ongeveer overeen met de geslachts- en leeftijdsverdeling van de in eerste aanleg veroordeelde personen in kinderpornografiezaken in 2010 (zie §3.5.4.4), al gaat het bij de reclassering om relatief iets minder vrouwen. Van de 525 kinderpornografiecliënten die in 2010 bij de reclassering zijn aangemeld zijn van 453 cliënten voldoende RISc-gegevens (Recidive Inschattings Schalen) geregistreerd.683 In Tabel 3.10 zijn hiervan enkele gegevens te zien. Tabel 3.10 Selectie van de RISc-scores van de kinderpornografiecliënten in 2010 Nr. Geselecteerde RISc-vragen Aantal unieke kinderpornografiecliënten N % (100%=453) 1.6 Er is sprake van een eerdere veroordeling (volwassenstrafrecht) 165 36% 2.8 Aanleiding tot het delict (categorieën sluiten elkaar niet uit): - Seksuele motivatie - Verslaving, behoeftebevrediging - Emotionele toestand - Sensatie zoeken 347 42 115 65 77% 9% 25% 14% 3.2 Cliënt beschikt niet over een vaste woonruimte 36 8% 4.5 Cliënt heeft momenteel geen werk 144 32% 683 Export van 1 mei 2011: de meest recente en voldoende ingevulde RISc per cliënt is geselecteerd. NB: deze 453 unieke personen zijn bij de reclassering aangemeld wegens: 82 vroeghulpmeldingen, 294 adviesaanvragen, 137 ondertoezichtstellingen, 116 werkstraffen, 1 gedragsinterventie en 31 toeleidingen naar zorg. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 232 Nr. Geselecteerde RISc-vragen Aantal unieke kinderpornografiecliënten N % (100%=453) 6.2 Ervaring met hechte (partner)relaties vanaf (jong)volwassenheid - Eén of meerdere hechte relaties gehad - Goede en minder goede relaties gehad - Gevangen in destructieve patronen 206 148 91 45% 33% 20% 6.3 Huidige partner-, familie- en gezinsrelaties - Wederkerige relaties - Relaties met wat problemen - Destructieve relaties die de betrokken partijen beschadigen 216 157 78 48% 35% 17% 10.1 Cliënt heeft moeite om zich staande te houden 294 65% 10.2 Cliënt heeft psychische problemen 235 52% 11.1 Cliënt is sociaal onhandig/niet vaardig 300 66% 11.5 Cliënt heeft geen goed probleembesef 312 69% 12.4 Cliënt heeft geen inzicht in het delictgedrag 91 20% 12.5 Cliënt is niet gemotiveerd om te veranderen 38 8% Bron: Reclassering Nederland (peildatum 1 mei 2011 – verstrekte informatie op verzoek van BNRM) Ruim een derde (36%) van de kinderpornografiecliënten van wie RISc-gegevens beschikbaar zijn, is, als volwassene, al eens eerder veroordeeld. Seksuele motivatie is bij ruim drie kwart van de cliënten (77%) aanleiding tot het delict. Bij een kwart speelt de emotionele toestand een rol. 84 keer (19%) is sprake van de combinatie van seksuele motivatie en emotionele toestand.684 Bij twee cliënten gaat het uitsluitend om de sensatie, al speelt dit in totaal bij 65 personen mee. Voor vijf cliënten is verslaving de enige aanleiding tot het delict, maar speelt het bij 37 andere cliënten ook enige rol. Slechts 8% van de cliënten beschikt niet over een vaste woonruimte en ongeveer een derde deel heeft momenteel geen werk. Een vijfde deel van de cliënten zit gevangen in destructieve patronen en 17% verkeert momenteel in een destructieve relatie. De meerderheid van de cliënten (65%) heeft moeite om zich staande te houden en de helft (52%) heeft psychische problemen. 66% is sociaal onhandig/niet vaardig en 69% ziet niet (goed) in welke problemen hij heeft. Een vijfde deel heeft geen inzicht in het eigen delictgedrag en 8% is niet gemotiveerd om te veranderen. Voor meer RISc-gegevens ten aanzien van deze 453 kinderpornografiecliënten en de RISc-vragenlijst wordt verwezen naar Bijlage 4, Tabel B4.29.685 3.6.6 Conclusie De juridische grenzen aan de mogelijkheden tot toezicht De mogelijkheden van toezicht die in deze paragraaf zijn weergegeven richten zich met name op toezicht en nazorg binnen het justitiële kader. Dit kader kent ook grenzen. Wanneer een straf van langer dan vier jaar gevangenisstraf wordt opgelegd kan daarvan geen deel voorwaardelijk zijn en kunnen hieraan 684 Bij 40 van de 84 keer was ook nog sprake van een combinatie met andere categorieën. 685 In deze tabel is per vraag ook aangegeven om hoeveel ontbrekende waarden het gaat. Uitvoering 233 dus ook geen bijzondere voorwaarden worden verbonden. Toezicht en behandeling zijn in deze vorm dan ook niet mogelijk.686 Ook na tenuitvoerlegging van de straf kan geen toezicht meer worden gehouden op een veroordeelde zedendelinquent. Thans is het, tenzij een tbs-maatregel is opgelegd, als een veroordeelde zijn straf heeft uitgezeten, dan wel de VI periode is verstreken, niet mogelijk toezicht en behandeling af te dwingen in een justitieel kader. Vanuit de wetenschap wordt betreurd dat er alsdan geen gedwongen kader meer is voor toezicht en behandeling. Het is dan ook interessant dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie thans onderzoek laat doen naar de mogelijkheid om het toezicht voor zedendelinquenten die de tbs-behandeling hebben afgerond uit te breiden tot levenslang toezicht.687 Huidige aanpak van nazorg en toezicht Een integrale aanpak rondom veroordeelde zedenplegers ontbreekt. Reclassering, politie, OM, gemeenten, penitentiaire inrichtingen, de ministeries van VenJ en BZK, scenarioteams, Veiligheidshuizen, UWV, CWI en maatschappelijke organisaties, zoals woningcorporaties en zorginstellingen hebben alle een rol binnen nazorg van en toezicht op (veroordeelde) zedenplegers, waarbij tegenstellingen soms onvermijdelijk zijn. Zo kan bijvoorbeeld een gebiedsverbod door een gemeente om maatschappelijke onrust te voorkomen reclasseringstoezicht bemoeilijken. Tegelijkertijd krijgen de betrokken instanties in de uitvoering te maken met de complexiteit van het fenomeen kinderpornografie, onvolledig beleid en problemen binnen de uitvoering zelf. In het dagelijks werk krijgen deze instanties onder andere te maken met analoge en digitale aspecten van veroordeelde plegers, een variëteit aan daders (hoog en laag risico op recidive, kijkers en vervaardigers van kinderpornografie) en andere dimensies van tijd en ruimte (veroordeelde daders die ’s nachts online delictgedrag vertonen of voor langere tijd naar het buitenland reizen). Het ontbreken van één landelijk kader inzake nazorg van en toezicht op veroordeelde daders maakt dat regio’s zelf moeten leren omgaan met bovengenoemde uitdagingen, waarvan een aantal (succesvolle) initiatieven in deze paragraaf zijn beschreven. Initiatieven in de regio Binnen de regio bestaan op individueel zaaksniveau nu al samenwerkingsverbanden als Veiligheidshuizen, scenarioteams en twee- of meersporenteams, waar betrokken instanties samenkomen. Vanuit het werkveld wordt het Britse toezichtsysteem Mappa vaak genoemd als wenselijk, ook in één adem met de Nederlandse Veiligheidshuizen en de Nederlandse implementatie van het project COSA. Onderdeel van Mappa is een centrale regie door de reclassering op zaaksniveau. De door het Amerikaanse Center for Sex Offender Management geformuleerde uitgangspunten (zie hieronder) lijken ook voor de Nederlandse situatie waardevol en worden bij de uitvoering in verschillende regio’s teruggevonden. Een voorbeeld van het delen van best practices vormde de Amsterdamse zedenzaak, waar lessen uit de zedenzaak van de Bossche zwemleraar ten aanzien van de voorlichting aan de ouders van de slachtoffers en het voorkomen van maatschappelijke onrust van waarde bleken te zijn. Ook het Actieplan Aanpak Kindermishandeling propageert samenwerking en een integrale aanpak. Dit plan richt zich echter met name op kinderen en benoemt weliswaar het belang van samenwerking met dadergerichte organisaties maar dit wordt vooralsnog niet breed teruggezien in de regio. 686 Art. 14a Sr. Bij veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar kan de rechter zowel voor het geheel als voor een gedeelte van de gevangenisstraf het bevel geven dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd. Bij veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan twee jaar en ten hoogste vier jaar kan alleen een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. 687 Zie §3.6.2. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 234 Een integrale aanpak Een integrale aanpak is wenselijk en zou aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. Het integrale karakter van de aanpak zou moeten blijken uit het afstemmen van alle processen, betrokken actoren, juridische kaders en belangen die slachtoffergerichtheid, monitoring en evaluatie van interventies, gespecialiseerde kennis en training van medewerkers, voorlichting aan het algemene publiek en samenwerking tussen organisaties bevordert. Het integrale karakter zou verder moeten blijken uit een aanpak die zowel op nationaal als regionaal niveau vorm krijgt. Dat betekent ook onderlinge afstemming tussen de regio’s: bij verhuizing of een gebiedsverbod verdwijnt de problematiek niet, maar verschuift die alleen. Een landelijk programma en/of expertisecentrum ondergebracht bij Reclassering Nederland – zoals in de VS – zou een landelijk beleidskader kunnen formuleren, als schakel tussen beleid en uitvoering kunnen dienen, best practices in de regio kunnen verzamelen en aansluiting bij vergelijkbare programma’s en expertisecentra binnen opsporing en vervolging (PVAKP) kunnen vinden om zo een integrale aanpak te bevorderen. Het is van belang dat daarbij de specifieke problematiek rond jeugdige zedendelinquenten ook wordt betrokken. Het gaat dan niet alleen om jeugdige zedendelinquenten in de strafrechtsketen maar ook om die plegers die civielrechtelijk worden behandeld. Ook de organisatie, registratie en expertisevorming binnen de jeugdreclassering vormt hierbij een aandachtspunt. 3.7 Hulpverlening aan slachtoffers 3.7.1 Inleiding Deze rapportage richt zich op kinderpornografie in de bredere context van seksueel geweld tegen kinderen. De bescherming van kinderen tegen seksueel geweld staat daarbij steeds voorop.688 Essentieel onderdeel daarvan is de hulpverlening aan slachtoffers van kinderpornografie. Deze hulpverlening is gerelateerd aan de verschillende vormen waarin het fenomeen kinderpornografie zich voordoet. Er is een belangrijk onderscheid tussen enerzijds het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal en anderzijds het verspreiden, bezitten en bekijken daarvan.689 Kinderen kunnen slachtoffer zijn van seksueel misbruik, waarbij een kinderpornografisch aspect aan de orde is vanwege het feit dat er van dit misbruik ook beeldmateriaal wordt gemaakt. Daarnaast kunnen kinderen, direct of later, slachtoffer zijn van het verspreiden, bezitten en bekijken van kinderpornografisch beeldmateriaal waarop zij voorkomen. Het slachtofferschap bestaat dan uit het ondervinden van de gevolgen van het figureren als object op het kinderpornografisch materiaal.690 Hulp aan slachtoffers van het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal betreft voor een belangrijk deel de algemene hulpverlening aan slachtoffers van misbruik. Hieraan kan in het kader van deze rapportage alleen globaal aandacht worden besteed. Het accent ligt daarom op de hulpverlening voor de elementen van het slachtofferschap die specifiek zijn voor kinderpornografie. Belangrijk aandachtspunt daarbij is het rekening houden in de hulpverlening met de gevolgen voor de slachtoffers van het persistente bestaan van beeldmateriaal, en het verspreiden, bezitten en bekijken daarvan. Een ander kernpunt is het bieden van hulp aan kinderen in de leeftijdsgroep van twaalf tot achttien jaren die via 688 De bescherming van kinderen tegen seksueel geweld is ook de ratio van de strafbaarstelling van kinderpornografie in artikel 240b Sr, zie §1.3. 689 Zie ook §1.3 en §1.4.2. 690 Zie ook §1.4.3. Uitvoering 235 internet slachtoffer zijn van diverse vormen van digitaal seksueel geweld, met name voor zover daarbij kinderpornografisch materiaal een rol speelt. Voorts is van belang ook aandacht te besteden aan het slachtofferaspect bij de ouders van getroffen kinderen.691 Het misbruik van hun kind, dat zeker op jonge leeftijd geheel van hen afhankelijk is, kan voor hen bijzonder traumatiserend zijn. Als van het misbruik beeldmateriaal is gemaakt, kan daar na verloop van tijd het besef bijkomen van de permanentie van het slachtofferschap van hun kind.692 In het geval van zeer jonge slachtoffers kan kinderpornografisch materiaal soms het enige bewijs zijn dat misbruik heeft plaatsgevonden. Dit materiaal, en ook andere digitale aanwijzingen van seksueel misbruik zoals chatgesprekken en links naar websites, zijn niet alleen van belang voor de opsporing, maar ook voor de hulpverlening, om signalen van seksueel misbruik beter te kunnen duiden.693 Een voorbeeld van een zaak waarin zowel het seksueel misbruik als het vervaardigen van kinderpornografie, en het bezit en vervolgens verspreiden van die beelden prominent aan de orde komen is de Amsterdamse zedenzaak. In die zaak is de hulpverlening van meet af aan betrokken geweest en heeft daardoor een belangrijke rol gespeeld. Aan de hand van die zaak zal worden ingegaan op de mate waarin het kinderpornografisch aspect bij de hulpverlening aan de ouders en de kinderen aandacht heeft gekregen. De paragraaf wordt afgesloten met enkele conclusies. 3.7.2 Hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik Omdat het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal in vrijwel alle gevallen seksueel misbruik inhoudt, gaat het hier met name om hulpverlening die is gericht op de gevolgen van dit misbruik. Seksueel misbruik is een vorm van kindermishandeling.694, 695 Er kan hulp worden gezocht bij medische en reguliere basisvoorzieningen696 en bij Slachtofferhulp697. Er zijn ook specifieke voorzieningen voor minderjarige slachtoffers van seksueel geweld en misbruik.698 Daarnaast kan bijvoorbeeld hulp worden verkregen in één van de zogenoemde topreferente traumacentra voor kinderen en jeugd699. Hieronder wordt ingegaan op de wijze waarop in Nederland de hulpverlening aan deze slachtoffers is georgani691 Met uitzondering van de ouder die ook de pleger is. 692 Von Weiler e.a., 2010. 693 Zie ook §3.3. 694 Seksueel misbruik van kinderen wordt in de Wet op de jeugdzorg genoemd als een vorm van kindermishandeling, zie §1.3. Het protocol van de Bureaus Jeugdzorg en het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) van Amsterdam en Noord-Holland Noord noemt kinderpornografie als vorm van kindermishandeling. 695 Er zijn verschillende op kindermishandeling gerichte organisaties, zoals de AMK´s en de vertrouwensartsen kindermishandeling. 696 Zoals huisarts, GGD, GGZ, en de RIAGG’s. 697 Slachtofferhulp biedt juridische, praktische en emotionele ondersteuning aan slachtoffers van misdrijven, verkeersongelukken en rampen, en heeft met name ook een belangrijke verwijsfunctie naar hulpverleningsorganisaties; www.slachterofferhulp.nl (geraadpleegd 22 augustus 2011). 698 Een voorbeeld hiervan zijn de Verwerkingsgroepen seksueel misbruik van Elker in Groningen, bestemd voor kinderen in de leeftijdsgroepen 4 – 12 en 12 – 24, en hun ouders. 699 Als zodanig aangewezen door het Landelijk centrum voor Vroegkinderlijke Chronische Traumatisering (LVCT). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 236 seerd, de verschillende samenwerkingsvormen en de voorbeelden uit het buitenland die een leidraad kunnen bieden bij de inrichting van een integrale hulpverlening. De Gezondheidsraad nam het onderwerp kindermishandeling op in zijn werkprogramma voor 2011700, en gaf daarin aan dat kinderen soms ernstige trauma´s oplopen als gevolg van mishandeling, waaronder seksueel misbruik. De Raad bracht naar voren dat dit hoge eisen stelt aan het zorgaanbod en de hulpverlening, maar dat vanuit kringen van slachtoffers en de politiek wordt gewezen op een gebrek aan goede behandeling en begeleiding. In een vervolgens uitgebracht rapport over kindermishandeling701 wees de Raad erop dat er in de afgelopen jaren veel is geïnvesteerd in preventie, signalering en melding van kindermishandeling, hetgeen heeft geleid tot meer bewustzijn over de ernst en de complexiteit van dit grote maatschappelijke probleem. Ten aanzien van de behandeling van de gevolgen van kindermishandeling, constateerde de Raad echter dat er wereldwijd weinig bewezen effectieve behandelmethoden bestaan, en dat bovendien in Nederland tevens sprake is van versnippering van de hulpverlening. De Raad presenteerde in het rapport een model voor een multidisciplinaire aanpak van zowel het diagnosticeren (assessment) als de behandeling van slachtoffers van kindermishandeling,702 waarbij een groot aantal expertises is betrokken, samenhangend met de verschillende aspecten en domeinen die naar het inzicht van de Raad tegelijkertijd moeten worden betrokken bij zowel assessment als behandeling. Integrale benadering van kindermishandeling In zijn rapport van 2011 over kindermishandeling noemt de Gezondheidsraad een integrale benadering van kindermishandeling en in dit kader samenwerking tussen verschillende instanties essentieel. In onderstaand kader wordt een aantal buitenlandse voorbeelden van multidisciplinaire samenwerking en integrale aanpak toegelicht. Children’s Advocacy Center Een goed voorbeeld uit het buitenland van multidisciplinaire samenwerking in de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen wordt gevormd door het Children’s Advocacy Centre model (CAC)703. Dit model houdt een faciliteitenprogramma in waarbij vertegenwoordigers uit verschillende disciplines gezamenlijk besluiten nemen over het onderzoek, de vervolging en de slachtofferzorg in geval van kindermisbruik. Het model is ontwikkeld in de Verenigde Staten en daar op ruim 600 plaatsen in de praktijk gebracht, veelal afgestemd op de lokale omstandigheden. Ook in Zweden zijn in het kader van een door de Zweedse regering gesteunde pilot zes locaties gebaseerd op het CAC’s gevestigd.704 Deze locaties, Barnahus genoemd, zorgen voor samenwerking tussen sociale diensten, politie, Openbaar Ministerie, forensisch medische deskundigen en psychiatrische diensten. De samenwerking speelt vanaf het begin van het onderzoek tot en met de hulpverlening en nazorg aan slachtoffers van onder meer seksueel geweld. De Barnahus hanteren als uitgangspunten een kindgerichte benadering, een kindvriendelijke omgeving, multidisciplinaire samenwerking, alle deskundigen onder één dak, beperking van het aantal interviews met kinderen, en een betere kwaliteit van het onderzoek, onder meer resulterend in een hoger aantal vervolgingsbeslissingen. 700 Gezondheidsraad, 2010, p.19. 701 Gezondheidsraad, 2011. 702 Gezondheidsraad, 2011, pp.48-49. 703 www.nationalcac.org (geraadpleegd 22 augustus 2011). 704 Åström, K., & Rejmer, A., 2008. Uitvoering 237 CEOP705 Het Child Exploitation and Online Protection Centre (CEOP) in het Verenigd Koninkrijk heeft als doelstelling het uitbannen van seksueel misbruik van kinderen, waaronder ook online misbruik. Daartoe wordt een alomvattende benadering gehanteerd. Het Centre is een politieonderdeel, en werkt nauw samen met andere, ook buitenlandse, opsporingsdiensten bij het achterhalen van zedendelinquenten.Daarnaast wordt nauw samengewerkt met organisaties op het vlak van jeugdbescherming zoals theNational Society forthe Prevention of Cruelty to Children, en metinternettechnologiebedrijven zoals Serco and Microsoft. CEOP verzamelt kennis over daders, slachtoffers en technologische ontwikkelingen en stelt die in de vorm van programma’s en trainingen beschikbaar. Er zijn in Nederland meerdere voorbeelden van samenwerkingsverbanden op het vlak van kindermishandeling.706 Zo wordt in de eindrapportage Regionale aanpak kindermishandeling onder meer een in de regio Nijmegen werkzaam zorgteam genoemd, bestaande uit BJZ, maatschappelijk werk, GGZ-jeugd, politie (jeugd- en zedenzaken) en JGZ. Dit team houdt zich bezig met de afstemming en hulpverlening rond complexe (seksuele) kindermishandeling. De aanpak van het team is gericht op het hele gezin.707 Andere in de eindrapportage genoemde voorbeelden betreffen het Samenwerkingsverband tegen Seksueel Geweld Groningen (STSGG)708, waarin verschillende hulpverleningsinstellingen in stad en provincie Groningen samenwerken, en de Steunpunten Seksueel Geweld van de GGD in Amsterdam709 en Den Haag710. Buiten deze voorbeelden kan nog het zogenoemde Twee- of Meersporen Team worden genoemd, operationeel in Amsterdam, en eveneens specifiek toegespitst op seksueel misbruik. Hierin werken vertegenwoordigers van verschillende organisaties samen in de advisering over de aanpak, in brede zin, van seksueel misbruik. Elke professional kan het team een vraag voorleggen over vermoedelijk misbruik van kinderen. Uitgangspunt is dat er hulp moet zijn langs meer sporen tegelijk, voor het slachtoffer, voor de (niet misbruikende) ouders, en voor de dader.711 Aangesloten zijn onder meer AMK, BJZ, politie, en Raad voor de Kinderbescherming, en voorts de hulpverleningsinstellingen Amsta, De Bascule, GGZ InGeest, MEE Amstel en Zaan en PuntP. In de Korpsmonitor Kinderporno712 wordt vermeld dat in een aantal regio’s structureel wordt samengewerkt met hulpverleningsinstanties, zonder dat overigens wordt geëxpliciteerd waaruit die samenwerking bestaat. Daarnaar in het kader van deze rapportage gevraagd, gaf bijvoorbeeld een vertegenwoordiger van één van de Zedenteams van het regionale politiekorps Utrecht aan dat de politie ermee volstaat jeugdige slachtoffers van zedenmisdrijven te verwijzen naar het Trauma Centrum van het Wilhelmina Kinderziekenhuis.713 In de meeste gevallen gebeurt dit door tussenkomst 705 www.ceop.police.uk (geraadpleegd 26 augustus 2011). 706 Zie in dit verband ook §3.6 waarin onder meer samenwerkingsvormen worden besproken in het kader van het toezicht op en de begeleiding van zedendelinquenten. 707 Kooijman e.a., 2011 708 www.shginfo.nl (geraadpleegd 22 augustus 2011). 709 www.gezond.amsterdam.nl/Geestelijke-gezondheid/Seksueel-geweld (geraadpleegd 22 augustus 2011). 710 www.denhaag.nl/home/bewoners/to/Regionaal-Steunpunt-Seksueel-Geweld-RSSG.htm (geraadpleegd 22 augustus 2011). 711 TMT, 2010. 712 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 713 Mondelinge informatie, vertegenwoordiger van één van de Zedenteams van het regionale politiekorps Utrecht 18 mei 2011. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 238 van het Bureau Jeugdzorg of van één van de Christelijke hulpverleningsorganisaties in de regio, zoals Steps, aldus de vertegenwoordiger van het politieteam, die ook aangaf dat slachtoffers van zedendelicten in Utrecht veelal een zogenoemde JOSS-advocaat714 toegewezen krijgen. In het naar aanleiding van de Korpsmonitor opgestelde rapport Kinderporno aangepakt, inhoudende een voorstel voor de landelijke inrichting van de organisatie van de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme, komt een structuur voor samenwerking met hulpverleningsorganisaties echter niet voor.715 Naast samenwerkingsverbanden zoals bovenbenoemd is er ook een aantal initiatieven die een verdergaand samenwerkingsverband ambiëren waarbij verschillende deskundigen onder één dak een totaal hulpverleningsaanbod willen realiseren. In onderstaand kader worden twee initiatieven beschreven. Eén van de in het rapport van de Gezondheidsraad genoemde voorbeelden betreft het Multidisciplinair centrum Kindermishandeling Friesland (in oprichting). Initiatiefnemer Fier Fryslân geeft aan dat wordt beoogd met diverse deskundigen onder één dak een totaalaanpak te realiseren.716 De zorginstelling deelt mee dat het team zou moeten bestaan uit deskundigen van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG), Bureau Jeugdzorg, jeugdhulpverlening, therapeuten die gespecialiseerd zijn in trauma- en systeembehandeling (jeugd-GGZ), de Raad voor de Kinderbescherming, de Voogdij, een forensisch kinderarts (ziekenhuis) en een forensisch interviewer van de politie. Het is volgens Fier Fryslân voorts de bedoeling dat een jurist, een methodiekontwikkelaar en een (bijzonder) hoogleraar aan het centrum verbonden zullen zijn en dat zo nodig ook wordt samengewerkt met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), verslavingszorg of de GGZ. In Utrecht gaat in 2012 een gespecialiseerd Centrum Seksueel Geweld van start voor slachtoffers van alle leeftijden die een aanranding of verkrachting hebben meegemaakt. Ook in dit centrum zullen verschillende disciplines onder één dak protocollair met elkaar samenwerken: politie, (forensisch) artsen, verpleegkundigen en de psychosociale hulpverlening.717 Het Centrum is geïnspireerd door CEOP in Groot-Brittannië en de CAC’s in Zweden (zie kader hierboven). Kenmerkend voor een aantal van de bovenomschreven initiatieven is het verbinden van zorg voor daders met hulpverlening aan slachtoffers. In dit verband kan ook het Veiligheidshuis Tilburg718 nog worden genoemd, een samenwerkingsverband van een groot aantal organisaties waarin veiligheid en zorg worden verbonden door een gezinsgerichte benadering onder één dak, met een combinatie van een strafrechtelijke aanpak, zorg voor daders en hulpverlening aan slachtoffers.719 Ook vanuit het perspectief van de nazorg aan plegers van seksueel misbruik wordt rekening gehouden met het slachtofferperspectief, en wordt uitgekomen op het verbinden van zorg voor daders en hulpverlening aan slachtoffers.720 714 Juridische Opvang Slachtoffers Seksueel geweld. 715 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 716 Project: het mishandelde kind centraal stellen, Fier Fryslân, 2011. 717 www.umcutrecht.nl/zorg (geraadpleegd 22 augustus 2011). 718 Zorg- en veiligheidshuis Midden Brabant, één van de vele veiligheidshuizen in Nederland. 719 www.tilburg.veiligheidshuis.org (geraadpleegd 24 augustus 2011); zie voor een nadere beschrijving van dit Veiligheidshuis §3.6.3.1. 720 Zie §3.6. Uitvoering 239 3.7.3 Hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik in een kinderpornografische context Voor de focus van deze rapportage is belangrijk of hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van seksueel geweld mede is gericht op het bieden van hulp voor aan kinderpornografie gerelateerd slachtofferschap. Er is geen recent onderzoek naar de praktijk op dit punt in Nederland. Wel is er een studie uit 1998 van de werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland.721 Over de behandeling van slachtoffers van kinderpornografie werd in dit rapport om te beginnen opgemerkt dat de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik in het algemeen in die tijd veel te wensen overliet, en dat er tot op dat moment in Nederland weinig mogelijkheden waren voor begeleiding en therapie van jonge kinderen die binnen of buiten het gezin slachtoffer waren van seksueel misbruik. Meestal werd volstaan met reguliere therapievormen, terwijl uit wetenschappelijk onderzoek al was gebleken dat alleen specifiek op misbruik gerichte therapie effectief is, aldus het rapport. Aangegeven werd voorts dat ook hulp aan ouders van misbruikte kinderen nog geen deel uitmaakte van het hulpaanbod. De werkgroep omschreef vervolgens de situatie voor de slachtoffers van kinderpornografie als nog slechter: er was in die tijd geen kennis over behandeling van deze slachtoffers, en er waren evenmin behandelmogelijkheden beschikbaar. BNRM heeft in het kader van signalering een onderzoek gedaan naar de mate waarin de AMK’s het aspect van kinderpornografie bij hun signaleringsfunctie betrokken. Daarbij bleek dat kinderpornografie als een extra dimensie van het slachtofferschap van seksueel misbruik ook binnen AMK’s nog nauwelijks werd onderkend.722 Wat betreft de hulpverlening heeft BNRM met een aantal sleutelfiguren gesproken en een aantal programma’s geanalyseerd. Zo blijkt bijvoorbeeld dat in de hierboven omschreven initiatieven voor multidisciplinaire samenwerking hulpverlening in een kinderpornografische context niet expliciet naar voren wordt gebracht. In zijn advies over Kindermishandeling refereerde de Gezondheidsraad in het kader van hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik niet aan een digitale component, dan wel aan een kinderpornografisch aspect.723 In de plannen voor het Multidisciplinair centrum Kindermishandeling Friesland wordt kinderpornografie niet genoemd.724 Het Centrum Seksueel Geweld in oprichting te Utrecht acht desgevraagd kinderpornografie een belangrijk onderwerp, maar zal zich in eerste instantie alleen richten op de eerste opvang van slachtoffers van seksueel misbruik zonder hierbij een eventueel kinderpornografisch aspect te betrekken.725 Op de website van de gespecialiseerde hulpverleningsinstellingen die participeren in het Twee- of Meersporen team in Amsterdam blijkt niet van behandeling van gevallen waarin slachtofferschap van kinderpornografie een rol speelt.726 Op de websites van enkele sleutelorganisaties zoals de Raad voor de Kinderbescherming en de GGD wordt evenmin aandacht besteed aan kinderpornografie. In het visiedocument van GGZ Nederland voor de Jeugd-GGZ727 wordt kinderpornografie ook niet benoemd. De geïnterviewde leidinggevende van één 721 Werkgroep Kinderporno en Kinderprostitutie in Nederland, 1998. 722 Zie §3.3.2.3. 723 Gezondheidsraad, 2011, p.68. 724 Project: het mishandelde kind centraal stellen, Fier Fryslân, 2011. 725 Schriftelijke informatie, 27 juni 2011. 726 www.amsta.nl, www.debascule.com, www.meeaz.nl, www.puntp.nl (geraadpleegd 22 augustus 2011). 727 GGZ, 2011. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 240 van de Zedenteams van het regionale politiekorps Utrecht gaf aan dat zijn team in de meeste gevallen te maken had gehad met eenmalige ervaringen met seksueel misbruik; de weinige kinderpornografiegerelateerde zaken met een slachtoffer hadden vaak betrekking gehad op gevallen van incest, zonder dat het materiaal ook was verspreid, of op beschuldigingen van het bezit van kinderpornografie in het kader van echtscheidingsperikelen. Hij deelde mee dat zijn team het vervaardigen van kinderpornografie ziet als subsidiair aan het misbruik, en het slachtofferschap ook primair beschouwt als slachtofferschap van het zedendelict. De verwijzing naar de hulpverlening, en ook de hulpverlening zelf zijn daarop gericht, aldus de leidinggevende van het zedenteam.728 In Duitsland is recent een inventariserend onderzoek729 gedaan, waarbij professionals op het vlak van hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik zijn bevraagd over hun ervaringen daarbij met kinderpornografie. De respondenten hebben voor de beantwoording slechts in beperkte mate geput uit eigen daadwerkelijke ervaring met kinderpornografie: voor een belangrijk deel zijn de bevindingen gebaseerd op inschattingen vanuit hun expertise. Ondanks deze beperking heeft dit onderzoek waardevolle informatie opgeleverd. Eén van de conclusies die uit de inventarisatie kan worden getrokken is dat kinderpornografie in de meeste behandelingen voor slachtofferschap van misbruik geen of geen grote rol speelt. Zo gaven de meeste hulpverleners onder meer aan dat zij slechts heel weinig of helemaal niet met kinderpornografie in aanraking waren geweest. Tijdens de therapie voor seksueel misbruik was zelden gesproken over eventueel daarvan gemaakt beeldmateriaal. De behandelaars hadden de directe gevolgen van het misbruik ingeschat als meer acuut en zwaarder, en hadden meestal zelfs niet gedacht aan het mogelijke bestaan van beeldmateriaal. De behandelaars uitten voorts twijfels over de toelaatbaarheid van het naar voren brengen van de mogelijkheid dat van het misbruik ook beeldmateriaal was gemaakt, vanwege het risico van verdere traumatisering van kind en ouders als gevolg daarvan. In sommige gevallen gaven zij aan dat zij persoonlijk een drempel voelen om erover te beginnen, of dat beschouwen als een verantwoordelijkheid van de opsporingsautoriteiten. In de gevallen dat het bestaan van beeldmateriaal wel naar voren was gekomen, had dat volgens de behandelaars voor veel slachtoffers geen prioriteit gehad tijdens de behandeling, omdat de slachtoffers zich nog niet bewust waren geweest van de implicaties ervan, en omdat andere zaken zoals de losgekomen emoties of de problematische gezinsverhoudingen meer aandacht hadden gevraagd. Jonge kinderen kunnen de consequenties van het bestaan van het beeldmateriaal niet overzien, en ook de ouders krijgen pas langzaam besef van de permanentie van dit aspect van het slachtofferschap en van de implicaties daarvan, aldus de behandelaars. 3.7.4 Hulpverlening aan slachtoffers van verspreiden, bezitten en bekijken Niet alleen vervaardiging, maar ook verspreiding en bezit van kinderpornografisch materiaal veroorzaakt slachtofferschap. Uit het Duitse onderzoek naar hulpverlening voor slachtofferschap van kinderpornografie kwam naar voren dat het bestaan van kinderpornografisch materiaal bij de slachtoffers op latere 728 Mondelinge informatie (leidinggevende van één van de Zedenteams van het regionale politiekorps Utrecht ) 18 mei 2011. 729 Von Weiler e.a., 2010. Uitvoering 241 leeftijd tot additionele problematiek leidt: het beeldmateriaal zelf leidt tot schaamte en schuldgevoelens, en het gegeven dat de beelden zijn verspreid en niet meer van internet kunnen worden verwijderd leidt tot gevoelens van onmacht. De behandelaars gaven ook aan dat slachtoffers vrees kunnen hebben voor de perceptie dat zij vrijwillig hebben meegewerkt aan de totstandkoming van de beelden. De studie maakt duidelijk dat het afsluiten van de zaak voor slachtoffers om de bovengenoemde redenen zeer moeilijk is.730 Voor deze vormen van slachtofferschap is specifieke hulpverlening nodig. De geïnterviewde Duitse behandelaars van slachtofferschap van seksueel misbruik veronderstelden dat een kinderpornografische component vaak leidt tot verdergaande dissociatie en meer kans op posttraumatische stressstoornis (PTSS), en dat daarvoor extra diagnosticeer- en behandelvaardigheden nodig zijn, die zij evenwel doorgaans niet bezitten. Zij gaven in meerderheid aan geen kennis te hebben over de manier waarop slachtoffers omgaan met het permanente karakter van hun slachtofferschap, en daarom ook niet te beschikken over behandeltechnieken daarvoor. Uit de verstrekte informatie kwam voorts naar voren dat ook behandelaars gevoelens van onmacht en uitzichtloosheid ontwikkelen wanneer zij tijdens de behandeling aandacht besteden aan het permanente karakter van het slachtofferschap. Aan de belangrijkste hulpvraag van de slachtoffers, te weten het verwijderen van het beeldmateriaal, kunnen ook zij niet voldoen.731 Ook voor kinderen in de leeftijdsgroep van twaalf tot achttien jaar die op of via internet slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld waaronder het verspreiden, bezitten en bekijken van kinderpornografisch beeldmateriaal, is de beschikbaarheid van hulpverlening essentieel. Dit kan bijvoorbeeld gaan om materiaal dat door de kinderen zelf is vervaardigd, maar door anderen is verspreid, of om situaties waarin kinderen er door anderen via internettoe zijn gebracht beeldmateriaal van zichzelf te vervaardigen, of toe te staan dat dit materiaal via de webcam door anderen wordt gemaakt.732 Voor kinderen in de oudere leeftijdsgroep zijn enkele meld-, en chatsites beschikbaar op internet, zoals Help Wanted733, Ikzitindeshit734 en Internetsoa, die het onderwerp online seksueel geweld expliciet benoemen. Andere sites voor die leeftijdgroep zoals Question-zone,735 Hulpmix en Pratenonline736 doen dat niet. Aannemelijk is dat kinderen die via internet slachtoffer zijn geworden van online seksueel geweld, voor vragen terechtkunnen bij dergelijke online-voorzieningen, en met name op de sites die aandacht besteden aan dit onderwerp. Daarmee is uiteraard nog niet bekend in hoeverre daarmee ook een weg kan worden gevonden naar adequate hulpverlening. 730 Von Weiler e.a., 2010. 731 Ibidem. 732 Zie §1.4.3. 733 Site van Meldpunt Kinderporno op Internet en de Kindertelefoon, waarop kinderen en ouders melding kunnen maken van online seksueel geweld: www.helpwanted.nl/links.htm, www.kindertelefoon.nl, www.meldpunt-kinderporno.nl/melding/ (geraadpleegd 22 augustus 2011). 734 Site waarop wordt verwezen naar de diensten van Slachtofferhulp: www.ikzitindeshit.nl/12tot18jaar/? pageID=139&lb=True (geraadpleegd 22 augustus 2011). 735 Dit is een site van Korrelatie: www.question-zone.nl (geraadpleegd 22 augustus 2011). 736 Dit betreft een site van RIAGG: www.pratenonline.nl (geraadpleegd 22 augustus 2011). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 242 3.7.5 De Amsterdamse zedenzaak In het voorgaande is de hulpverlening benaderd vanuit het gezichtspunt van hulpverleners die te maken hebben kinderen die slachtoffer zijn van seksueel misbruik. De vraag was of de hulpverleners ook rekening houden met eventueel online seksueel geweld737 bijvoorbeeld door aan de orde te stellen of er van het misbruik ook beeldmateriaal is gemaakt en verspreid, en zo ja, of er voor deze aspecten van het slachtofferschap ook hulp wordt verleend. In twee recente grote zedenzaken was er een belangrijke kinderpornografische component, in die zin dat van het seksueel misbruik afbeeldingen waren vervaardigd. In de zaak Benno L. bleek dat de afbeeldingen voor eigen bezit waren gemaakt.738 De Amsterdamse zedenzaak739 betrof echter naast het vervaardigen en bezit ook het verspreiden van beeldmateriaal.740 In het hiernavolgende wordt bezien hoe daarop is gereageerd in het kader van de hulpverlening. Opmaat: de zaak Benno L. Nadat duidelijk was geworden dat in de zaak Benno L. mogelijk sprake was van grootschalig misbruik van kinderen, werd besloten om het Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio741 (GHOR) te betrekken bij het driehoeksoverleg. In dit overleg werd vervolgens besloten de psychosociale hulpverlening aan de slachtoffers aan te merken als het dominante thema.742 De organisatie van grootschalige hulp werd in handen gelegd van het GHOR, Slachtofferhulp en de GGZ. Veel aandacht werd besteed aan het betrekken en informeren van de ouders van de mogelijk betrokken kinderen. Hoewel steeds werd getracht de te verwachten behoeften van slachtoffers en ouders voorop te stellen, kwam er kritiek van de zijde van de ouders dat zij niet steeds als eerste werden geïnformeerd over nieuwe feiten en omstandigheden. Er deden zich spanningen voor tussen Justitie en gemeenten over de te betrachten openheid, en tussen Justitie en het GHOR over de mate waarin met slachtoffers kon worden gesproken in het kader van hulpverlening gelet op de mogelijke gevolgen daarvan voor de opsporing.743 De organisatie van de hulpverlening Ook in de Amsterdamse zedenzaak werd de driehoek uitgebreid tot een vierhoekoverleg waarin naast burgemeester, politie en Openbaar Ministerie ook de GGD zitting had. In dit overleg werd prioriteit gegeven aan het informeren van de ouders en de hulpverlening. Na zorgvuldige voorbereiding en selectie gedurende enkele dagen werden de ouders uitgenodigd voor besloten bijeenkomsten, waar zij werden geïnformeerd over het vermoede misbruik van hun kinderen, en hulp aangeboden kregen. Pas daarna werd de zaak in de openbaarheid gebracht.744 De GGD organiseerde en coördineerde de hulpverlening. Het expertisecentrum Steunpunt Seksueel Geweld Amsterdam van de GGD begeleidde het hulpverleningsproces. De daadwerkelijke hulp werd verleend door de GGD-afdelingen Jeugdgezondheidszorg, Vangnet Jeugd en Vangnet & Advies, en door verschillende regionale hulpverleningsinstanties zoals 737 Zie ook Tabel 1.1 en Tabel 1.2 in §1.2.3. 738 Er zijn althans geen aanwijzingen gevonden dat L. de beelden ook heeft verspreid. 739 De Amsterdamse zedenzaak. 740 Zie voor een beschrijving van de verschillende vormen van daderschap §1.4.2. 741 www.ggdhartvoorbrabant.nl (geraadpleegd 9 september 2011). 742 COT, 2010. 743 Er werd gevreesd voor beïnvloeding van getuigen; COT, 2010. 744 Hoe de Amsterdamse Zedenzaak aan het rollen kwam Volkskrant, 17 maart 2011. Uitvoering 243 Arkin, GGZ inGeest, en Leger des Heils. Ook het Traumacentrum voor Kind en Gezin Amsterdam, opgezet door GGZ inGeest en het AMC en gespecialiseerd in misbruik en mishandeling, werd bij de zaak betrokken.745 Voor vragen van ouders over veranderingen in het gedrag van hun kind, of over lichamelijke of psychosomatische klachten werd een centraal telefoonnummer opengesteld, gekoppeld aan een callcenter. De GGD zorgde dan voor toewijzing van passende hulpverlening. Er werd individuele diagnostiek, groepsbehandeling en individuele behandeling aangeboden aan kinderen, en persoonlijke begeleiding aan ouders. De GGD informeerde ook alle huisartsen over de grote lijnen van de zaak. Aan alle ouders die aangaven hulp nodig te hebben werd een zogenoemde familierechercheur toegewezen. Ook deze politiefunctionaris kon de betrokken familie in contact brengen met de aangewezen hulpverleners. Zolang de ouders betrokken waren bij het strafproces, bleef de familierechercheur beschikbaar. Daarna zou Slachtofferhulp deze taak overnemen.746 Voor de hulpverlening werd gebruik gemaakt van het beschikbare hulpaanbod in Amsterdam. Er was geen sprake van specifiek ingerichte zorg die weer zou ophouden na afronding van de betrokkenheid bij de strafzaak. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam maakten bekend dat de getroffen slachtoffers en ouders nog jarenlang hulp konden krijgen om hun ervaringen te verwerken. Ook gaven zij aan dat de intensieve noodhulp zou worden gecontinueerd tot na afronding van de strafzaak.747 De hulpverlening ten aanzien van het slachtofferschap van kinderpornografie Om vast te stellen hoe in de Amsterdamse zedenzaak is omgegaan met de hulpverlening in de kinderpornografische context, is gesproken met medewerkers van de Amsterdamse GGD.748 Zij deelden onder meer mee dat de GGD voorheen eigenlijk nooit te maken had gehad met gevallen waarin kinderpornografie een rol speelt. Hooguit was in een woning wel eens toevallig kinderpornografisch materiaal aangetroffen; dan was volstaan met overdracht daarvan aan de politie. De Amsterdamse zedenzaak vormde wat dit betreft bepaald een uitzondering. De medewerkers gaven aan dat de GGD bemoeienis had gehad met vele misbruikzaken, maar dat de medewerkers zich er daarbij niet van bewust waren geweest dat er kinderpornografie in het spel kon zijn. Zij deelden mee dat kinderen in Amsterdam in geval van misbruik lichamelijk, psychisch en forensisch worden onderzocht; er is een zogenoemde regiegroep met deskundigen ten aanzien van seksueel geweld tegen kinderen van GGD, GGZ en AMC waarin wordt beoordeeld welke hulp nodig is. De essentie van het werk van de GGD daarbij is zorgtoeleiding, aldus de medewerkers. De communicatie met de ouders vormde volgens de medewerkers een belangrijke factor. Zij gaven aan dat er mede op grond van de ervaringen in de zaak Benno L. voor was gekozen steeds als eerste de ouders van mogelijke slachtoffers op de hoogte te brengen van nieuwe feiten of ontwikkelingen. Er had een screening van de ouders en van de medewerkers van de betrokken kinderdagverblijven plaatsgevonden om ook bij deze groep vast te stellen in welke mate er behandeling nodig was. De medewerkers deelden voorts mee dat ervoor was gekozen om ook in de Amsterdamse zedenzaak gebruik te maken van het reguliere Amsterdamse behandelaanbod, in wezen bestaande uit een aantal modules. Zij wezen erop dat het aspect kinderpornografie echter ook voor deze behandelaars nieuw 745 Site van de GGD te Amsterdam: www.gezond.amsterdam.nl (geraadpleegd 22 augustus 2011). 746 B&W Amsterdam, verslag gemeenteraad, 13 januari 2011. 747 B&W Amsterdam, verslag gemeenteraad, 13 januari 2011. 748 Teamleider en psychiater/eerste geneeskundige Vangnet & Advies, GGD Amsterdam, 20 juni 2011. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 244 was geweest. De medewerkers stelden zich in dit verband ook de vraag wat de kenmerkende elementen of signalen zijn van een zaak met misbruik waarvan beelden zijn gemaakt.749 In zedenzaken is de hulpverlening in het bijzonder gericht op het zo min mogelijk ontwrichten van het gezin, aldus de GGDmedewerkers: de impact van het misbruik op de kinderen hangt voor een groot deel samen met de vraag in hoeverre de ouders in staat blijven een veilige omgeving voor het kind te bieden. In de Amsterdamse zedenzaak was daarom bijvoorbeeld aangeraden aan de ouders het beeldmateriaal van hun kinderen niet te zien.750 Enerzijds willen ouders weten wat hun kind is aangedaan, anderzijds kan het zien van de beelden de relatie tussen ouder en kind negatief beïnvloeden. De GGD-medewerkers gaven voorts aan dat deze zaak reden vormt om meer alert te zijn op kinderpornografie in andere dossiers. Bewustwording bij GGD-medewerkers en hulpverleners van de mogelijkheid meer signalen op te vangen van mogelijke kinderpornografie achtten zij wenselijk. Dit zou volgens hen overigens niet heel gemakkelijk zijn: zij wezen erop dat het opvangen van signalen van seksueel geweld tegen kinderen in het algemeen nog steeds problematisch is. De medewerkers gaven daarbij verder aan dat er beperkingen zijn aan het aantal taken waarmee hulpverleners in het veld kunnen worden belast. B&W van Amsterdam gaven de Commissie Gunning de opdracht tot een onderzoek in de Amsterdamse zedenzaak. De onderzoeksopdracht betrof echter niet de hulpverlening.751 3.7.6 Conclusie Erkenning dimensie slachtofferschap kinderpornografie Gezien de verschillende aspecten van het slachtofferschap van kinderpornografie is hulpverlening nodig voor de gevolgen van zowel het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal, als het verspreiden, bezitten en bekijken daarvan. Het vervaardigen houdt vrijwel steeds seksueel misbruik in. Hiervoor zijn algemene en specialistische voorzieningen beschikbaar, voor jonge kinderen, oudere kinderen en ouders van kinderen. De hulpverlening is echter nauwelijks ingericht op de mogelijkheid dat het misbruik plaatsvindt in een kinderpornografische context. Er is weinig bewustzijn van de eventualiteit dat seksueel misbruik van kinderen gepaard gaat met het maken van afbeeldingen daarvan en dat dit een extra dimensie vormt van het slachtofferschap van seksueel misbruik die een geïntegreerde behandeling behoeft. Gebrek aan specifieke kennis Daarmee samenhangend is er ook weinig kennis over de gevolgen van het verspreiden en het bezitten van kinderpornografisch materiaal voor de kinderen die daarvan het slachtoffer zijn en voor hun ouders, en zijn er weinig hulpprogramma’s die op deze aspecten van het slachtofferschap zijn gericht. Meer in het algemeen is er weinig specifieke kennis over slachtofferschap van seksueel geweld via internet, en 749 Zie voor de signalering van slachtofferschap van seksueel geweld §3.3.2. 750 Dit betreft een zeer moeilijk dilemma voor ouders omdat zij aan de ene kant alles in detail willen weten (bijv. had het kind pijn? was het kind wakker?), maar het bekijken van de beelden aan de andere kant een zeer traumatisch effect op henzelf kan hebben, mondelinge informatie mr. R.A. Korver, die als advocaat veel ouders in deze zaak bijstaat, 9 juni 2011. 751 Gunning e.a., 2001. De opdracht luidde: “… om alle feiten en omstandigheden te onderzoeken met betrekking tot de vraag hoe het (mogelijke) misbruik van kinderen in de betreffende kinderdagverblijven en via de betreffende internetoppascentrale(s) heeft kunnen plaatsvinden…”. Uitvoering 245 over de verwevenheid die er kan bestaan tussen seksueel misbruik en online seksueel geweld. Afgezien van enkele meld- en chatsites op internet is er dan ook weinig hulpaanbod voor de slachtoffers van online seksueel geweld in de leeftijdsgroep vanaf twaalf jaar. Verbinding online/offline In het stelsel van zorgvoorzieningen moet verbinding worden gelegd tussen offline en online vormen van slachtofferschap van seksueel geweld, en moet expertise worden opgebouwd ten aanzien van effectieve methoden en technieken voor de behandeling van de gevolgen van online seksueel geweld. 3.8 Nederlandse publiekprivate samenwerking inzake kinderpornografie 3.8.1 Inleiding De aard van internet brengt met zich mee dat (volledige en centrale) controle niet mogelijk is en dat technologische ontwikkelingen elkaar zeer snel opvolgen. De overheid kent uitdagingen die betrekking hebben op capaciteit, kennis en middelen om kinderpornografie op internet aan te pakken.752 De private sector wordt op internationaal753, Europees754 en nationaal755 niveau genoemd om de overheid daarbij te ondersteunen in haar publieke taak om kinderpornografie aan te pakken. Publiekprivate samenwerking (pps) is een middel om dit te bewerkstelligen. Publiekprivate samenwerking op het terrein van veiligheid gaat uit van het samenwerken tussen private en publieke partijen vanuit een heldere verdeling van verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden op basis van gezamenlijk overeengekomen doelstellingen waarbij partijen niet in een hiërarchische relatie tot elkaar staan.756 De gemeenschappelijke doelstelling van betrokken publieke en private actoren is bij de aanpak van kinderpornografie duidelijk: het voorkomen en bestrijden van kinderpornografie en het slachtofferschap hiervan. In §3.8.2 komt naar voren dat publiekprivate samenwerking in de strijd tegen kinderpornografie in de praktijk weerbarstig is doordat er diverse relevante actoren zijn die ieder een andere kijk hebben op de aanpak van kinderpornografie op internet. Een overlegorgaan dat dit krachtenveld samenbrengt zoals indertijd ingesteld met het oog op het eventuele blokkeren van kinderpornografische websites is dan ook wenselijk. Dat samenwerkingsverbanden in binnen- en buitenland ook zonder dergelijke fora bestaan wordt beschreven in §3.8.3. Hoewel de precieze richting van publiekprivate 752 Zo is de werkvoorraad strafrechtelijke kinderpornografiezaken al jaren hoog (§3.4; Kamerstukken II, 2010/11, 32 500VI, nr. 86; Kamerstukken II, 2010/11 nr. 86, 32500 VI, nr. 102), schiet kennis omtrent digitale technologie bij bepaalde onderdelen van de overheid tekort (Stol, 2010, p.71; Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011, p.17). 753 ‘The Rio de Janeiro Declaration and Call for Action to Prevent and Stop Sexual Exploitation of Children and Adolescents’. Third World Congress against Sexual Exploitation of Children and Adolescents 2008, Rio de Janeiro, Brazilie, 25-28 november 2008, zie www.ecpat.net/WorldCongressIII/PDF/Outcome/ WCIII_Outcome_Document_Final.pdf (geraadpleegd 29 augustus 2011). 754 Art. 9 van het Verdrag inzake de bescherming van kinderen tegen seksueel uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote), Lanzarote, 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58; ‘Toespraak eurocommissaris Malmström (binnenlandse zaken) over cyber-crime’, Europese Commissie, 8 februari 2011, op www. europa-nu.nl/id/vimphneganv0/nieuws/toespraak_eurocommissaris_malmstrom?ctx=vh1alzift7wj (geraadpleegd 31 mei 2011). 755 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011, p.36; Kamerstukken II 2008/09, 31 808, nr. 3, pp. 6-7. 756 Definitie ontleend aan Pel e.a., 2002, p.7. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 246 samenwerking tegen kinderpornografie niet is geformuleerd, valt deze wel uit de huidige samenwerkingsverbanden en literatuur af te leiden. Om deze reden wordt een mogelijke focus op publiekprivate samenwerking en bijbehorende strategieën beschreven in §3.8.4. Deze focus en strategieën zijn complementair aan de focus van de politie, het OM en het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het potentieel van publiekprivate samenwerking inzake kinderpornografie is groot. Om deze reden is het raadzaam de bestaande Nederlandse publiekprivate samenwerking op dit onderwerp te borgen en verder uit te bouwen (§3.8.5). 3.8.2 Krachtenveld publiekprivate samenwerking Publiekprivate samenwerking kan een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van kinderpornografie. Zoals hieronder wordt beschreven kan de samenwerking binnen het krachtenveld – bestaande uit overheid, private sector, ngo’s en internetgemeenschap – spanning opleveren, omdat deze actoren eigen opvattingen hebben volgens welk model van internet governance kinderpornografie op internet zou moeten worden bestreden. Internet governance757 Internet biedt vele positieve kansen voor gebruikers, maar kan ook negatieve gevolgen hebben, zoals de verspreiding van kinderpornografie. Het tegengaan van cybercrime en illegale content – waaronder kinderpornografie – is een onderwerp van internet governance.758 Eén van de functies van internet governance is om beleid te ontwikkelen dat zich richt op de gebruikers van internet en niet op de technologie als zodanig. Nu internet een internationaal, grensoverschrijdend karakter heeft vindt internet governance plaats middels multilaterale actoren, waaronder internationale organisaties.759 Op dit moment bestaan meerdere modellen van internet governance naast elkaar.760 Het model van de ‘cyber autoriteit’ is gebaseerd op de gedachte dat er centrale punten moeten zijn om internet schoon te houden. Deze diensten zouden bijvoorbeeld individuele computers of delen van internet kunnen afsluiten of in ‘quarantaine zetten’.761 Andere benadering is dat van ‘zelfreinigend internet’, waarbij de community van vrijwilligers dreigingen en kwetsbaarheden systematisch in kaart brengt en monitort. Doordat deelnemers aan internet inzicht – en last – krijgen in en van deze kwade elementen, zullen ze ook zelf tegenmaatregelen ontwerpen en uitvoeren.762 Daarnaast bestaat het model van economische 757 Mathiason e.a. (2004, p.8) definieert internet governance als volgt: “collective action, by governments and/ or the private sector operators of the networks connected by the Internet, to establish agreements about the standards, policies, rules, and enforcement and dispute resolution procedures to apply to global internetworking activities.” 758 Report of the Working Group on Internet Governance, 2005, p.6. 759 Mathiason e.a., 2004, pp.10-11. Een dergelijk formeel instituut is de Internet Corporation for Assigned Names and Numbers (ICANN) die onder andere verantwoordelijk is voor de uitgifte van top-level domeinnamen zoals .nl en .com. De uitgifte van het .xxx domein door ICANN richt zich specifiek op pornografische websites, zodat controle op dergelijke websites wordt vereenvoudigd, zie ‘Why ICANN’s Approval of the XXX domain is an important precedent’ door Milton Mueller, 19 maart 2011, blog. internetgovernance.org/blog/_archives/2011/3/19/4775146.html (geraadpleegd 7 juni 2011). 760 Solum, 2009. 761 www.nligf.nl/index.php/agenda/P0/publiek_debat_internet_governance_controleren_of_vertrouwen (geraadpleegd 24 mei 2011). 762 www.nligf.nl/index.php/agenda/P0/publiek_debat_internet_governance_controleren_of_vertrouwen (geraadpleegd 24 mei 2011). Uitvoering 247 marktwerking dat er van uitgaat dat internet governance het beste kan worden bereikt door marktmechanismes en -partijen.763 Vanuit de overheid bestaan er – naast wet- en regelgeving – diverse ideeën die aansluiten bij het eerste model, zoals het blokkeren van kinderpornografie en het (mogelijk) opzetten van internationale,764 Europese765 en nationale766 cyber security centra. Private partijen willen dat wet- en regelgeving en interventies tegen kinderpornografie niet hun diensten op internet treffen en voor hoge kosten zorgen, maar tot stand komen omdat de markt zelf dit vraagt.767 Tegelijkertijd roeren ook digitale burgerrechtenbewegingen en de internetgemeenschap zich in het debat rondom internet governance. Zij propageren doorgaans ideeën die uitgaan van zelfreinigend internet. Deze actoren zijn niet vertegenwoordigd in overlegorganen, zoals het Platform Internetveiligheid, maar denken wel actief na over de aanpak van kinderpornografie.768 Dat dit krachtenveld rondom internet governance ook een rol speelt bij de bestrijding van kinderpornografie op internet, komt naar voren in de discussie over het blokkeren van kinderpornografische websites. Krachtenveld De Nederlandse publiekprivate samenwerking kreeg de afgelopen jaren een nieuwe impuls door het idee om kinderpornografische websites te blokkeren. Het blokkeren van kinderpornografische websites was onderdeel van de wens om tot een bredere aanpak te komen om de productie en consumptie van kinderpornografie te bestrijden, zie het kader ‘Filteren en blokkeren’ hieronder. Adviesbureau Andersson Elffers Felix kreeg de opdracht van het ministerie van Justitie, het ministerie van Economische Zaken en ECP-EPN769 om de mogelijkheden te verkennen om te komen tot een nieuw publiekprivaat samenwerkingsmodel voor de bestrijding van kinderpornografie op internet. Het onderzoek schetst een referentiekader voor het blokkeren van kinderpornografie dat ook kan dienen voor een bredere en verdiepende vorm van samenwerking.770 Het referentiekader beschrijft kort het krachtenveld bij 763 Solum, 2009, pp.75-86. 764 ‘VS wil wereldwijde aanpak van cybercrime’, Tweakers, 17 mei 2011, tweakers.net/nieuws/74484/vs-wilwereldwijde-aanpak-van-cybercrime.html (geraadpleegd 31 mei 2011). 765 ‘Toespraak eurocommissaris Malmström (binnenlandse zaken) over cyber-crime’, Europese Commissie, 22 februari 2011, www.europa-nu.nl/id/vimphneganv0/nieuws/toespraak_eurocommissaris_malmstrom?ctx=vh1alzift7wj (geraadpleegd 31 mei 2011). 766 ‘Nationale Cyber Security strategie gepresenteerd’ op www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2011/02/22/nationale-cyber-security-strategie-gepresenteerd.html, (geraadpleegd 31 mei 2011). 767 Zo zal het gebruik van filtertechnieken tegen kinderpornografie door isp’s – naast maatschappelijke verantwoordelijkheid – ook worden ingegeven door klanten van isp’s en isp’s zelf die geen financiële schade willen lijden door negatieve publiciteit. 768 Zie www.bof.nl/?s=kinderporno, (geraadpleegd 31 mei 2011). 769 ECP-EPN is een platform waar overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties kennis uitwisselen en samenwerken om de ontwikkeling van de Nederlandse informatiesamenleving te bevorderen. Diverse projecten, onderzoeken en debatten verbinden partijen en zetten de maatschappelijke betekenis van ICT op de agenda van politiek, overheid en bedrijfsleven. Zo realiseert het platform doorbraken en creëert het randvoorwaarden waardoor kansen kunnen worden benut en bedreigingen worden weggenomen; zie www.ecp.nl (geraadpleegd 14 juni 2011). 770 Andersson Elffers Felix, 2009. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 248 de bestrijding van kinderpornografie op internet. Tot dit krachtenveld behoren overheid, marktpartijen en maatschappelijke organisaties. Het adviesbureau concludeerde dat tussen de partijen van het bovengenoemde krachtenveld “een natuurlijke spanning [bestaat] tussen de normatieve en operationele benadering van de bestrijding van kinderporno op internet”.771 Deze spanning lijkt te kunnen worden verklaard doordat de publiekprivate samenwerking aspecten van internet governance raakt. Hoewel er binnen het krachtenveld consensus bestaat dat seksueel geweld tegen kinderen op internet moet worden aangepakt, lijkt er geen overeenstemming te zijn hoe dit gezamenlijke doel moet worden bereikt. Duidelijk is dat alle relevante partijen een rol innemen en elkaar nodig hebben om tot een effectieve aanpak te komen. “Het publiekprivate samenwerkingsmodel is er dan ook op gericht om de normatieve en operationele belangen met elkaar te verenigen en zo de mogelijkheden tot samenwerking te optimaliseren”, schrijft Andersson Elffers Felix.772 Het door het adviesbureau voorgestelde samenwerkingsmodel waarin deze partijen zouden kunnen samenkomen werd de ‘Werkgroep Blokkeren Kinderpornografie’ van het Platform Internetveiligheid dat is ondergebracht bij ECP-EPN.773 Hierbij kwamen alleen die partijen samen die een mogelijke rol konden spelen bij het blokkeren van kinderpornografie, zoals politie, internet service providers (isp’s) en Meldpunt Kinderporno op Internet. Wetenschap, politiek en digitale burgerrechtenbewegingen – niet vertegenwoordigd in het Platform – waren zeer kritisch over het blokkeren van kinderpornografische websites.774 Uiteindelijk bleek er ook geen aanleiding meer te zijn om te blokkeren. Het aantal te blokkeren websites was zodanig afgenomen dat er weinig meer viel te blokkeren.775 Feitelijk is de publiekprivate samenwerking daarmee succesvol te noemen: ondanks de ‘natuurlijke spanning’ hebben betrokken partijen een actieve bijdrage geleverd, waarbij men uiteindelijk gezamenlijk tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende basis was om het blokkeren van kinderpornografische websites door te zetten. 771 “De operationele benadering is gericht op een doelmatige en effectieve bestrijding van kinderporno op internet volgens de gestelde (wettelijke) norm. De politie speelt een operationele rol in de bestrijding van kinderporno op internet, net als marktpartijen zoals isp’s. De operationele benadering staat onder druk van de normatieve benadering om te veranderen en meer tegemoet te komen aan de normatieve benadering. Deze druk heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat de politie een landelijk project voor de bestrijding van kinderporno is gestart en dat het Openbaar Ministerie (OM) de inzet voor de behandeling van kinderpornodossiers heeft geïntensiveerd. Net zo voeren politie en marktpartijen hun werk uit in een maatschappelijke context, die zij zelf mede beïnvloeden. De spanning tussen de normatieve en de operationele benadering bestaat er dus uit, dat er geen sprake is van een volledige scheiding tussen beide domeinen. De verantwoordelijkheid voor de bestrijding van kinderporno op internet schuift daarmee over het krachtenveld. […] Hoe de krachten ook verdeeld zijn, het krachtenveld zal altijd gevormd worden door meerdere partijen, die elkaar nodig hebben om tot een effectieve aanpak te komen. Het nieuwe samenwerkingsmodel is er dan ook op gericht de normatieve en operationele belangen met elkaar te verenigen en zo de mogelijkheden tot samenwerking te optimaliseren”, Andersson Elffers Felix, 2009, pp.14-15. 772 Andersson Elffers Felix, 2009, pp.14-15. 773 www.ecp-epn.nl/werkgroep-blokkeren-kinderporno (geraadpleegd 1 juni 2011). 774 Zie bijvoorbeeld Callanan e.a., 2009; ‘Europees akkoord: beelden kindermisbruik niet blokkeren maar verwijderen’, GroenLinks, 28 juni 2011, www.europa.groenlinks.nl/Europees+akkoord%3A+beelden+k indermisbruik+niet+blokkeren+maar+verwijderen, (geraadpleegd op 10 augustus 2011); ‘Alternatieve aanpak bestrijding afbeeldingen seksueel kindermisbruik’, Bits of Freedom, 12 april 2011, www.bof.nl/ live/wp-content/uploads/briefinternetfilter120411-def.pdf (geraadpleegd 10 augustus 2011). 775 Voortgang blokkeren kinderporno, bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 32500-VI, nr. 86. Uitvoering 249 Filteren en blokkeren Initiatieven omtrent filteren en blokkeren zijn na een relatief lange discussie ter ziele gegaan. Filteren is het proces om in een verkeersstroom te bepalen wat moet worden tegengehouden. Blokkeren is het daadwerkelijk tegenhouden van een verkeersstroom. Er kan worden gefilterd aan de landsgrens (centraal), of vóór de aflevering door de isp (decentraal).776 In 2006 heeftdeKLPDhiermee al geëxperimenteerd.Dit experimentis beschreven in een studie uitgevoerd door hetWODC in 2007 en 2008.777 In de motie Van der Staaij–Rouvoet778 werd verzocht de verdere mogelijkheden tot het blokkeren en filteren op internet te onderzoeken. Deze motie heeft geleid tot het uitvoeren van een onderzoek.779 De onderzoekers stellen dat zij géén feitelijke onderbouwing hebben gevonden voor de aanname dat met filteren en blokkeren op een effectieve manier kinderpornografie onbereikbaar wordt. Zij wijzen er ook op dat filteren en blokkeren niet effectief is tegen de uitwisseling van kinderpornografie. Newsgroups en peer-to-peer toepassingen zijn de huidige uitwisselingskanalen. Blokkeren leidt hooguit tot een kleine barrière voor de beginnende kinderpornografie-zoeker. Informatie wordt niet onbereikbaar.780 In 2008 heeft de minister van Justitie op basis van dit onderzoek private partijen gestimuleerd tot zelfregulering. De overheid moet vooral via de strafrechtelijke weg het seksueel misbruik van kinderen aanpakken. Alle beschikbare capaciteit is daarvoor benodigd.781 Van de private partijen werd vervolgens gevraagd om het verspreiden van afbeeldingen tegen te gaan. Verschillende isp’s hebben in antwoord hierop toegezegd met een zelfreguleringinitiatief te komen. Daartoe hebben zij samenwerking gezocht met het Meldpunt Kinderporno op Internet. Het systeem bestaat uit een zwarte lijst van websites die wordt opgesteld door het Meldpunt en waaraan uitvoering wordt gegeven door de isp’s. Dit bleek niet haalbaar te zijn. Op 22 november 2010 heeft het Platform Internetveiligheid, dat bestaat uit marktpartijen en de ministeries van Economie, Landbouw en Innovatie, en Veiligheid en Justitie, een brief aan de minister van Veiligheid en Justitie gestuurd. Het Platform deelde mee dat de zwarte lijst dusdanig klein is dat het blokkeren van websites een ineffectieve voorziening is. De inspanningen staan niet in verhouding tot het gewenste effect.782 Het aanbod van kinderpornografie is inmiddels verplaatst naar minder toegankelijke delen van internet. Het voorkomen van ongewilde confrontatie met kinderpornografie was afgenomen – het doel van blokkeren. De minister van Veiligheid en Justitie heeft besloten het advies van het Platform te volgen. De politie en de hostingprovider Leaseweb hebben inmiddels wel afspraken gemaakt om een pilot op te zetten waarin het uploaden van kinderpornografie kan worden tegengehouden (filteren).783 776 Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 139. 777 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 86. 778 Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 16. 779 Kamerstukken II 2007/08, 28 684 en 31 200 VI, nr. 166, onderzoek uitgevoerd door het WODC, Filteren van kinderporno op internet. Een verkenning van technieken en reguleringen in binnen- en buitenland. 780 Kamerstukken II 2007/08, 28 684 en 31 200 VI, nr. 166. 781 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 86. 782 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 86. 783 Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 86. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 250 Nu blokkeren van kinderpornografie in Nederland geen doorgang heeft gevonden, heeft het Platform Internetveiligheid geen actieve werkgroep meer die de publiekprivate samenwerking op het onderwerp kinderpornografie bevordert. Dat dit niet betekent dat de hierboven aangehaalde partijen – overheid, maatschappelijk middenkader en private sector – momenteel geen pps-initiatieven (kunnen) ontplooien, volgt uit §3.8.3. Uitdagingen publiekprivate samenwerking Publiekprivate samenwerking biedt mogelijkheden voor de aanpak van kinderpornografie, maar kent ook uitdagingen die nopen tot een heldere verdeling van verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden. Hierboven komt de relevantie naar voren van het (h)erkennen van de belangen van deelnemende partijen om tot een effectieve publiekprivate samenwerking te komen.784 Bij kinderpornografie gaat het om kwetsbare slachtoffers, berekenende daders en strafbaar materiaal. Dit maakt dat publiekprivate samenwerking alleen mogelijk is na zorgvuldige afweging van alle relevante belangen, waarbij het belang van het slachtoffer voorop moet staan. Het aanstellen van community en security managers bij diverse internetbedrijven en de samenwerking met politie bij misstanden illustreren dat dit in de praktijk ook gebeurt. Telkens moet opnieuw de afweging worden gemaakt welke taken die strikt tot het overheidsdomein horen zich lenen voor een gedeelde verantwoordelijkheid binnen pps, dan wel voor het overdragen van verantwoordelijkheid naar private partners. Zo zijn politiesurveillance op Habbo (zie kader §3.8.3.1) en het Platform Internetveiligheid voorbeelden waarbij de overheid actief investeert in haar eigen digitale kennis en middelen. Dergelijke investering geldt ook het borgen van grondrechten van gebruikers van internet. Niet alleen burgerrechtenorganisaties en de academische wereld hebben op dit punt gewezen,785 maar dit is ook een nadrukkelijke wens van de regering zelf bij het bestrijden van internetgerelateerde delicten.786 Daar waar overheidstaken worden overgelaten aan het zelfregulerend vermogen van de private sector dient de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de overheid een sturende invloed te hebben.787 3.8.3 Concrete (acties van) publiekprivate samenwerkingverbanden In deze subparagraaf worden verschillende interventies van samenwerkingsverbanden genoemd die betrekking hebben op het voorkomen en/of bestrijden van digitale kinderpornografie. In onderstaand kader ‘Nationale Cyber Security Strategie’ komt echter naar voren dat er ook publiekprivate samenwerkingsverbanden op andere terreinen zijn die relevantie hebben voor de aanpak van kinderpornografie. Nationale Cyber Security Strategie In februari 2011 is een aanzet gegeven tot het vormen van een Nationale Cyber Security Strategie (NCSS), waarin één van de hoofdpunten is dat “de bestrijding van cybercrime integraler moet worden aangepakt door publieke en private partijen”.788 Het NCSS lijkt zich hoofdzakelijk te richten op de be784 Pel e.a., 2002; Knibbe, 2002. 785 Zo vinden diverse wetenschappers en belangenorganisaties dat bij het toepassen van de wettelijke ntd-regeling de mogelijkheid tot rechterlijke controle moet bestaan, zie www.bof.nl/live/wp-content/ uploads/brandbrief.pdf (geraadpleegd 16 juni 2011). 786 Zie ‘Kamer: eerst privacyonderzoek, dan wetgeving’, Webwereld, 2 juni 2011, webwereld.nl/ nieuws/106864/kamer--eerst-privacyonderzoek--dan-wetgeving.html (geraadpleegd 29 augustus 2011); www.tweedekamer.nl/ao_repo/vj/20110601_Nationale%20Veiligheid.pdf (geraadpleegd 16 juni 2011). 787 Zie ook European Digital Rights, 2011. 788 Nationale Cyber Security Strategie: Slagkracht door samenwerking, bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 26643 nr. 174. Uitvoering 251 strijding van nieuwe vormen van criminaliteit die zonder ICT hoe dan ook niet hadden bestaan (new tools new crimes, zoals de aanpak van botnets) en in mindere mate conventionele vormen van criminaliteit die met behulp van ICT worden uitgevoerd (”old crimes, new tools”, zoals vormen van terrorisme). Het is de wens van het kabinet om publieke en private partijen bij elkaar te brengen in een nog op te richten Nationaal Cyber Security Centrum. Het ware wenselijk dat de aanpak van kinderpornografie – en breder online seksueel geweld tegen kinderen – ook zou behoren tot het aandachtsveld van de NCSS, zoals het onderwerp kinderpornografie nu ook reeds past binnen de Nationale Infrastructuur ter Bestrijding van Cybercrime (NICC)789 en het nog op te richten Europees Cybercrime Centrum790. Ook bij dit laatste genoemde Europese centrum zal publiekprivate samenwerking – met inbegrip van ngo’s – een nadrukkelijke rol innemen. Kennis en ervaring van deelnemende partijen aan de NCSS kunnen zeer waardevol zijn voor de aanpak van kinderpornografie, zoals producten en inzichten uit de onderzoeksprogramma’sHerkenningDigitale Informatie en Fingerprinting (HDIeF)791 en Terrorisme op internet792 van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb). In de meeste gevonden publiekprivate samenwerkingsverbanden werken bedrijven en ngo’s samen met overheidsdiensten. In mindere mate zijn er samenwerkingsverbanden aangetroffen waar de samenwerking bestaat uit bedrijven onderling of tussen bedrijven en ngo’s. Meestal betreft het hier voorlichtingsprojecten, die zijn beschreven in §3.2. De opsomming is niet volledig, wel laten onderstaande acties zien dat er al veel gebeurt op het gebied van publiekprivate samenwerking inzake kinderpornografie. Samenhang ontbreekt echter op een aantal punten. Waar mogelijk zou publiekprivate samenwerking moeten worden voortgebouwd op bestaande initiatieven en zo nodig zouden nieuwe initiatieven kunnen worden ontplooid, bijvoorbeeld op het gebied van de aanpak van (post)puberale kinderpornografie en het betrekken van de internetgemeenschap. Het grensoverschrijdende karakter van veel publiekprivate samenwerkingsverbanden maakt dat het noodzakelijk is sterk in te zetten op internationale samenwerking. Voor bijna alle vormen van publiekprivate samenwerkingsverbanden geldt dat de hieruit voortvloeiende acties het meest effect sorteren als ze internationaal worden afgestemd. 3.8.3.1 Private sector Belangen van de private sector verschillen sterk van die van overheden en het maatschappelijk middenkader.793 Bedrijven zijn hoofdzakelijk gericht op eigen financieel belang.794 Ook bij de publiekprivate samenwerking inzake kinderpornografie gaat dit op: wetsvoorstellen rondom dataretentie leveren niet alleen kritiek op vanuit digitale burgerrechtenbewegingen, maar het opslaan van grote hoeveelheden 789 Zie www.cpni.nl/informatieknooppunt/de-nationale-infrastructuur-ter-bestrijding-van-cybercrimenicc (geraadpleegd 1 juni 2011). 790 ‘Toespraak eurocommissaris Malmström (binnenlandse zaken) over cyber-crime’, Europese Commissie, 8 februari 2011, www.europa-nu.nl/id/vimphneganv0/nieuws/toespraak_eurocommissaris_ malmstrom?ctx=vh1alzift7wj (geraadpleegd 31 mei 2011). 791 Zie www.nctb.nl/onderwerpen/terrorismebestrijding/Fingerprinting/, (geraadpleegd 23 augustus 2011). 792 Zie www.nctb.nl/onderwerpen/terrorismebestrijding/terrorisme_op_het_internet/, (geraadpleegd 23 augustus 2011). 793 Taylor & Quayle, 2006, p.191. 794 Knibbe, 2002, p.36. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 252 data roept weerstand op bij isp’s om bedrijfseconomische redenen. Tegelijkertijd kan het bieden van veilige (private) internetomgevingen voor bedrijven een unique selling point zijn en zo juist geld opleveren. Social network sites en software ontwikkelaars In Nederland hebben miljoenen personen een account bij Social Network Sites (SNS), zoals Hyves, Facebook, Gosupermodels, Habbo en MSN (chat). Verschillende SNS hanteren strategieën om hun internetomgeving te vrijwaren van (plegers van) kinderpornografie.795 Een groot aantal sites werkt daarbij samen met ngo’s en overheden. Een voorbeeld van een integrale publiekprivate aanpak op SNS wordt beschreven in de kadertekst ‘Politie op Habbo’. Ook kunnen SNS samenwerken met andere bedrijven (bijvoorbeeld software ontwikkelaars) en/of politie om internetomgevingen schoon te vegen. Zo heeft een samenwerking tussen Facebook, Microsoft en het Amerikaanse National Center for Missing and Exploited Children (NCMEC) geleid tot het gebruik van PhotoDNA op deze grootste SNS van de wereld. Dit systeem zoekt aan de hand van bekende afbeeldingen uit de database van NCMEC naar kinderpornografie op Facebook-profielen.796 In het verleden zijn op Facebook ook wel netwerken van plegers van kinderpornografie gevonden.797 Het is echter onbekend hoeveel kinderpornografische afbeeldingen zijn gevonden met PhotoDNA op de 550 miljoen profielen van Facebook.798 De Nederlandse sociale netwerk site Hyves licht zijn leden voor omtrent internetveiligheid en werkt daarbij samen met ngo’s.799 Ook heeft Hyves een meldknop waar gebruikers community managers mee kunnen waarschuwen als zij aanstootgevende content ontdekken. Dit geeft aan dat van deze online communities een redelijk zelfreinigend vermogen uitgaat800 en dat bij online communities die geen zelfreinigend vermogen hebben – zoals het voormalige boylover.net801 – andere interventies vereist zijn, zoals een strafrechtelijk onderzoek of toenadering vanuit de hulpverlening, zie §3.6. Ook binnen de software-industrie zijn publiekprivate samenwerkingsverbanden te vinden. Een voorbeeld daarvan is het eerder genoemde PhotoDNA. Ook zijn er commerciële filterprogramma’s op de markt die gebruik maken van bestaande kinderpornografie-databases van politie en hotlines. Dergelijke producten – voorbeelden van situationele preventie – richten zich op bijvoorbeeld werkplekken en hotels om zo kinderpornografie in die omgevingen te weren.802 795 Zie bijvoorbeeld www.nl.gosupermodel.com/support/safety.jsp (geraadpleegd 25 mei 2011). 796 PhotoDNA sluit aan bij de theorie van technologische handhaving en mvo door het bedrijfsleven. De technologie is ontwikkeld door Microsoft en Darthmouth College en geschonken aan NCMEC. Zie www.microsoftphotodna.com (geraadpleegd 26 mei 2011). 797 ‘International child porn ring on Facebook cracked by police’, The Huffington Post, 27 augustus 2010, www.huffingtonpost.com/2010/08/27/facebook-child-porn_n_696728.html (geraadpleegd 10 augustus 2011). 798 Eerder waren er met dezelfde techniek op Skydrive en Bing (beiden overigens geen SNS) respectievelijk 1000 en 1500 matches blogs.technet.com/b/microsoft_blog/archive/2011/05/19/500-million-friendsagainst-child-exploitation.aspx, (geraadpleegd 26 augustus 2011). 799 www.hyves.nl/veilighyven/ (geraadpleegd 27 mei 2011). 800 Zie voor reacties op normoverschrijdend gedrag in cyberspace Stol, 2010, pp.20-21. 801 ‘More than 200 children identified and rescued in worldwide rescue operation’, Europol, 16 maart 2011, zie www.europol.europa.eu/content/press/more-200-children-identified-and-rescued-worldwide-police-operation-465 (geraadpleegd 19 augustus 2011). 802 Zie bijvoorbeeld www.netclean.com/eng/ (geraadpleegd 27 mei 2011). Uitvoering 253 Habbo Habbo is een wereldwijde online game chatting community van het Finse bedrijf Sulake. Met 1,2 miljoen unieke bezoekers per maand is Habbo een zeer grote virtuele jongerencommunity in Nederland. Habbo richt zich voornamelijk op kinderen tussen de 12 en 18 jaar. Voor deelname is vereist een ‘Habbo’ te creëren: een virtueel karakter waarmee je rondloopt door een hotel.803 Om een veilige internetomgeving te bieden aan de Habbo’s gebruikt het bedrijf een combinatie van sociale en fysieke veiligheid. Leden onder de 16 jaar hebben toestemming van de ouders nodig. Zeven dagen per week zijn moderators804 aanwezig. De moderators kunnen gebruikers die de regels overtreden een waarschuwing geven, uit een kamer verwijderen en – indien nodig – verwijderen uit de internetomgeving. Zo kan een account- en IP-block worden ingezet om ongewenste personen te weren. Tevens bestaat de mogelijkheid voor de ‘habbo’s’ om een moderator te alarmeren. Ook kunnen moderators chatberichten van personen volgen zonder dat zij dit zelf weten. Habbo verwijst kinderen die een melding maken indien nodig door naar de juiste instanties. Habbo kan dan chatlogs en IP-adressen leveren aan de betrokken instanties. Alle gesprekken in het hotel gaan door een taalfilter voordat zij op het scherm verschijnen. Seksuele opmerkingen en ander ongepast taalgebruik worden door het taalfilter verwijderd en bij verdacht taalgebruik worden moderators gewaarschuwd. Hiermee wordt beoogd de veiligheid van deHabbo’s te waarborgen.805 Daarnaast geeft Habbo voorlichting aan gebruikers over veilig internetgebruik in het algemeen en veilig internetgebruik op Habbo in het bijzonder. De bedoeling hiervan is dat de sociale veiligheid wordt vergroot.806 Habbo werkt veel samen met andere partijen door middel van een infobus waar ketenpartners terecht kunnen met eventuele vragen. Meldpunt Kinderporno op Internet en de politie zijn voorbeelden van partijen die hiervan gebruik maken. Zo surveilleert politie in het Habbo hotel (zie kader hieronder). Politiesurveillance op Habbo & Landelijke Expertgroep Digikids Multiplayer game Habbo maakt – naast eigen moderators – ook gebruik van politie om de internetomgeving veilig te houden. Het gaat hier om politiesurveillance op internet zonder dat daarbij sprake is van kennis over strafbare feiten en/of gebruikmaking van opsporingsbevoegdheden (internetrecherche). Met het surveilleren op internet is een nieuwe politietaak ontstaan, waarbij voorzichtigheid geboden is.Het gedrag van de agenten wordtimmers gereguleerd en zichtbaar gemaakt.807 Surveilleren op internetis anders dan surveilleren in de analoge wereld. Iemand staande houden op internet is bijvoorbeeld niet mogelijk. Het doel voor de politie op Habbo is juist te bepalen wat de online rol van de politie moet zijn en om het effect te meten van de aanwezigheid op Habbo, maar ook om inzichtte krijgen welke problematiek speelt onderjongeren en ervaring op te doen met chatten. Enerzijds is er twee keer per maand in de ‘Infobus’ op Habbo voorlichting over diverse onderwerpen als loverboys en veilig internet. Anderzijds is er persoonlijk contact via een berichtenbord, mail en chat, maar ook tijdens het virtueel rondlopen van de digitale ‘wijkagent’ in de online community.808 Internetsurveilleren opHabbo lijkt een belangrijke, laagdrempelige manier 803 Mondelinge informatie tijdens bezoek NRM aan Habbo op 21 april 2010. 804 ‘Moderators’ zijn betaalde toezichthouders. 805 Schriftelijke informatie ontvangen op 23 augustus 2011 van de community coördinator van Habbo. 806 www.habbo.nl. 807 Stol, 2010, p.69. 808 Presentatie ‘Habbo’, Themadag ‘Internetsurveillance Jeugd’ 17 juni 2011 te Ossendrecht. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 254 te zijn voor jongeren om in contact te komen met de politie. Op deze manier zijn ook zedenzaken in zowel de digitale als de analoge wereld aan hetlicht gekomen.809Ditinitiatief maakt deel uit van de Landelijke ExpertgroepDigikids van deNederlandse politie, die advies uitbrengt betreffende de rol van de Nederlandse politie ten aanzien van de online veiligheid van jongeren. De expertgroep gaat uit van het belang van drie randvoorwaarden voor de politiële jeugdtaak in cyberspace, te weten bewustwording bij de politie en communicatie naar jongeren toe (digibewust), online bereikbaarheid van politie om haar kerntaken uit te voeren (digibereikbaar) en bekwaamheid bij de politie om deze taken ook uit daadwerkelijk online uitte kunnen voeren (digibekwaam).810 Zo treft de expertgroep voorbereidingen om samen met het OM en een aantal private partijen inzichtelijk te maken wanneer de inhoud van (seksueel getinte) chatgesprekken tussen personen (kinderen en ouderen of kinderen onderling) voor bedrijven aanleiding moet geven om contact op te nemen met de politie.811 De drie voorwaarden digibewust, digibereikbaar en digibekwaam lijken relevant voor alle organisaties met een jeugdtaak.De Kindertelefoon – onderdeel van Bureau Jeugdzorg – is sinds zomer 2010 ook in de Infobus aanwezig.812Ook vergelijkbare organisaties binnen de hulpverlening aan slachtoffers zouden dergelijke samenwerkingsverbanden met private partijen kunnen aangaan. Infrastructuur Internet Isp’s dragen reeds bij aan de bestrijding van kinderpornografie, bijvoorbeeld door mee te werken aan onderzoek door opsporingsinstanties en door kinderpornografie te verwijderen na notificatie hiervan, zie kader ‘Perspectief op verwijderen’. Deze verplichtingen vloeien indirect voort uit respectievelijk het Cybercrimeverdrag van de Raad van Europa813 en de EU e-commerce richtlijn814. 815 Nu isp’s voor veel consumenten de toegang faciliteren tot internet is er een toenemende druk op isp’s om ook zelf maatregelen te nemen tegen de verspreiding van kinderpornografie.816 Voorgestelde preventieve maatregelen zijn registratie van de operator van een website en filters bij het uploaden van content door hosting providers, en dataretentie, registratie van gebruikers, blokkeren van toegang tot websites met kinderpornografie en het blokkeren van de verspreiding van kinderpornografische documenten door 809 Spreekuur op Habbo, Right!, april 2011. 810 ‘Subsidieaanvraag ten behoeve van Plan van aanpak “Naar een digibekwame politiële jeugdtaak”’, Expertgroep Digikids, 19 augustus 2011 (niet openbaar). 811 Mondelinge informatie Landelijke Expertgroep Digikids, 8 september 2011. 812 ‘De Kindertelefoon in de Infobus!’, Habbo, 6 juli 2010,www.habbo.nl/articles/1399-de-kindertelefoonin-de-infobus/in/category/safety (geraadpleegd 9 september 2011). 813 Zie artikelen 16, en 18-20 van het Cybercrimeverdrag van de Raad van Europa. 814 Het verwijderen van kinderpornografie na notificatie is gebaseerd op art. 14 van de EU e-commerce richtlijn. Dit is vaak bij een notice-and-takedown regeling het geval, zie Van Eijk & Van Engers, 2010, p.35. 815 Van Eijk & Van Engers (2010, p.38) schrijven: “Overheden hebben een duidelijk stimulerende rol gehad bij het geldende meldsysteem en geven ook (financiële) ondersteuning. In de regel is men positief over het bestaande stelsel van verantwoordelijkheden van internet service providers met betrekking tot kinderporno. Echter, daar waar het gaat om zaken die van meer ingrijpende aard zijn, zoals filtering, volgt uit het nationaal recht dat een wettelijke basis noodzakelijk is (zie de discussie in Nederland inzake filtering). Maar ook het ingrijpende karakter als zodanig kan met zich meebrengen dat een nadere juridische inkadering wenselijk is, bijvoorbeeld om redenen van rechtszekerheid.” 816 Taylor & Quayle, 2003, pp.202-203. Uitvoering 255 access providers.817 Sommige voorstellen worden al toegepast. Isp’s beperken bijvoorbeeld nu al de toegang tot bepaalde nieuwsgroepen binnen Usenet.818 Enerzijds worden isp’s gezien als organisaties die mogelijk een sleutelrol kunnen vervullen in de aanpak van kinderpornografie,819 anderzijds kunnen bovengenoemde maatregelen fundamentele rechten van gebruikers schenden, niet effectief zijn en/of hoge kosten met zich meebrengen.820 Het karakter van internet (zie §1.2.3) maakt in ieder geval duidelijk dat zelfregulerende maatregelen door isp’s het meest effectief zijn wanneer deze in internationaal verband worden genomen en niet op individueel of nationaal niveau. Dergelijke internationale samenwerkingsverbanden zouden ook bijdragen aan het identificeren van malafide isp’s.821 Naast isp’s speelt ook de Internet Corporation for Assigned Names and Numbers (ICANN) een rol in het beheren van de (technische) infrastructuur van internet. ICANN is een onafhankelijke organisatie die top-leveldomeinen (bijvoorbeeld .com) toewijst en de uitgifte van IP-adressen coördineert.822 Om deze reden hebben ICANN en Interpol – na commentaar van een medewerker van Interpol dat de identiteitsgegevens (Whois) niet altijd accuraat zijn823 – een samenwerkingsverband aangekondigd om de veiligheid op internet te verbeteren en cybercrime tegen te gaan, onder andere ten aanzien van kinderpornografie.824 Hoe de precieze samenwerking er uit gaat zien is niet duidelijk. Daarnaast heeft ICANN onlangs de extensie .xxx ingevoerd voor pornografische sites. Verwacht wordt dat deze extensie – waarvan het gebruik op vrijwillige basis is – bijdraagt aan een vorm van internet governance.825 Omdat verwacht wordt dat de beheerders van de sites moeten voldoen aan voorwaarden waarin wordt gesteld dat men actief maatregelen moet nemen om kinderpornografie tegen te gaan, zou de extensie bij kunnen dragen aan het verminderen van kinderpornografie.826 Financiële en mobiele-telefonie dienstverleners Uitdagingen waar de aanpak van kinderpornografie voor staat zijn onder andere nieuwe betaalmogelijkheden op internet en de overgang van het gebruik van de ‘thuis pc’ (desktops) naar de ‘mobiele pc’ op gsm’s (zie §1.4.1.2). De European Financial Coalition against Commercial Sexual Exploitation of Children Online (EFC) is een Europees publiekprivaat samenwerkingsverband waar (inter)nationale opsporingsinstanties en bedrijven uit diverse sectoren commerciële kinderpornografie tot een halt brengen. Naast de 817 Gercke, 2009, pp.65-72; Hecht, 2008, p.89. 818 De nieuwsgroepen die samen Usenet vormen zijn feitelijk geen onderdeel van internet, zie Jenkins, 2001, pp.54-57. 819 Taylor & Quayle, 2006, pp.188-189. 820 Gercke, 2009, pp.65-72. 821 Taylor & Quayle, 2003, p.203. 822 Solum, 2009, pp.48, 59-61. 823 ‘Child abuse cop slams ICANN’, The Register, 17 maart 2011, www.theregister.co.uk/2011/03/17/child_ abuse_cop_slams_icann/ (geraadpleegd 12 augustus 2011). 824 ‘INTERPOL and ICANN advance cooperation on Internet security after historic first meeting’, Interpol, 23 mei 2011, www.interpol.int/Public/ICPO/PressReleases/PR2011/PR043.asp (geraadpleegd 12 augustus 2011). 825 ‘Why ICANN’s Approval of the XXX domain is an important precedent’, Milton Mueller, 19 maart 2011, blog.internetgovernance.org/blog/_archives/2011/3/19/4775146.html (geraadpleegd 12 augustus 2011). 826 Zie ’18 March 2011 Draft Rationale for Approving Registry Agreement with ICM’s for .XXX sTLD’, ICANN, 18 maart 2011, www.icann.org/en/minutes/draft-icm-rationale-18mar11-en.pdf (geraadpleegd 12 augustus 2011). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 256 Nederlandse politie en het ministerie van Veiligheid en Justitie maken financiële dienstverleners – zoals creditcardmaatschappijen en leveranciers van betaalsystemen – en software ontwikkelaars, advocatuur en ngo’s deel uit van de EFC. De EFC zoekt tevens verbinding met vergelijkbare initiatieven van opsporingsinstanties, zoals het Europese samenwerkingsverband Circamp827. Het doel van de EFC is onder andere om de aard en omvang van commerciële kinderpornografie te analyseren en om interventies te bedenken om vraag en aanbod van commerciële kinderpornografie te verlagen.828 De Mobile Alliance against Child Sexual Abuse Content (MACSAC) werd in 2008 opgericht door leden van de GSM Association (GSMA) om kinderpornografie middels mobiele telefoons en netwerken tegen te gaan. De alliantie wil dit bereiken door te voorkomen dat kinderpornografische websites toegankelijk zijn voor gebruikers, een notice and takedownregeling (ntd) toe te passen op diensten van alliantieleden en het gebruik van hotlines te promoten.829 Het potentiële bereik is groot: samen hebben de alliantieleden honderden miljoenen gebruikers. Ook in Nederland opererende telefoniebedrijven zijn aangesloten bij de MACSAC. De Mobile Alliance laat zien dat verschillende samenwerkingsverbanden ook onderling samen kunnen werken. De alliantie werkt bijvoorbeeld samen met de Amerikaanse Financial Coalition against Child Pornography. De overkoepelende organisatie GSMA is partner van de Britse Internet Watch Foundation (IWF) en werkt samen met de overkoepelende organisatie van hotlines INHOPE.830 Bovenstaande Europese en internationale samenwerkingsverbanden zijn in staat gebleken om relevante actoren te verbinden en geven uiting aan diverse strategieën, zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen en het verwijderen van kinderpornografie (‘dataminimalisatie’). Voor andere technologische veranderingen – zoals cloud computing – zijn geen specifieke publiekprivate samenwerkingsverbanden gevonden. Affiliate marketing, traffic broking en zoekmachines Er zijn verschillende actoren en diensten binnen de online adult industry, waar de verkoop van pornografie er één van is. Middels pornografische websites kunnen bedrijven op tal van andere manieren geld verdienen en deze business modellen lijken ook van toepassing te zijn op sites die opereren in het ‘grijs gebied’ van (kinder)pornografie, zoals modellensites.831 Ook zijn er aanwijzingen dat verdienmodellen en organisatorische structuren van reguliere websites vergelijkbaar zijn met sites waar overduidelijk sprake 827 Zie circamp.eu/ (geraadpleegd 10 augustus 2011). 828 European Financial Coalition, 2010. 829 www.gsmworld.com/our-work/public-policy/mobile_alliance.htm, (geraadpleegd 30 mei 2011). Ntdregelingen beschrijven hoe particulieren en bedrijven in de online sector omgaan met klachten (notice) over onrechtmatige inhoud op internet, zoals kinderpornografie. De reactie op dergelijke klacht is doorgaans dat het materiaal moet worden verwijderd door een daarvoor verantwoordelijke partij (take down). Een voorbeeld van een vrijwillige ntd-regeling is te vinden op www.ecp-epn.nl/werkgroepnotice-and-takedown (geraadpleegd 14 juni, 2011). 830 Zie www.gsmworld.com/documents/GSMA_Inhope_07_09_10.pdf. 831 Onder het grijs gebied gaat het om afbeeldingen waarbij onduidelijk is of het materiaal kinderpornografisch is vanwege vragen omtrent leeftijd van het afgebeelde kind, de afgebeelde seksuele gedraging (wel of niet kinderpornografisch) en/of voldoende realistisch is, zie §1.4.1.1. Uitvoering 257 is van kinderpornografie.832 Ook gratis websites kennen verdienmodellen. Uit onderzoek blijkt dat zowel betaalde als onbetaalde websites bestaan uit netwerken, waarbij consumenten worden doorverwezen naar andere websites.833 Dienstverlenende bedrijven die affiliate marketing,834 gespecialiseerde adultzoekmachines en traffic broking leveren, spelen binnen deze netwerken een belangrijke rol. De kern hiervan is dat legale en illegale aanbieders van content hun locatie bekendheid moeten geven, omdat ze anders niets verkopen835 en tegelijkertijd consumenten online actief op zoek gaan naar materiaal.836 Het zijn bovengenoemde dienstverleners die een sleutelrol vervullen bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. Deze dienstverleners hebben in hun voorwaarden wellicht wel opgenomen dat zij geen traffic doorlinken naar kinderpornografie en/of kindererotica sites,837 maar uit onderzoek blijkt dat affiliate programma’s en traffic brokers websites doorgaans niet controleren op content of de identiteit van de aanvrager verifiëren.838 Daarbij zouden op TGP(CJ) sites839 – een affiliate marketing techniek – soms kinderpornografie thumbs worden geplaatst om een shockerend effect te bewerkstelligen en dus een hoger doorklikpercentage te creëren (en zo winst te maken).840 Algemene zoekmachines, zoals Bing van Microsoft en Google, kunnen ook een rol vervullen om zoekende plegers van kinderpornografie een halt toe te roepen. Bovengenoemde bedrijven hanteren een zero tolerance policy ten opzichte van kinderpornografie.841 Echter, uit Google Insights for Search blijkt dat de zoekmachine waarschijnlijk wel wordt gebruikt door personen die op zoek zijn naar kinderpornografie aangezien het invoeren van kinderpornografische en kindererotische zoektermen nog steeds deel uitmaakt van de interesses van 832 European Financial Coalition, 2010, pp.9-10. 833 Wondracek e.a., 2010. 834 “Affiliate is Engels voor filiaal. Binnen de internet marketing heeft dit woord een speciale betekenis gekregen. Een affiliate is hier een partner die, tegen een bepaalde vergoeding, door middel van links op zijn/haar website zorgt voor een stroom bezoekers naar de website van de affiliategever, de adverteerder. Er zijn duizenden affiliate programma’s die voorzien in de juiste middelen om dit te bereiken. In Nederland spreken we ook wel van partner programma’s.” affiliate.uwstart.nl/, (geraadpleegd op 26 augustus 2011). 835 Leukfeldt e.a., 2009, p.26. 836 Taylor & Quayle, 2006, pp.175-182. 837 Bijvoorbeeld clickcashmoney.com/index.html (geraadpleegd op 26 augustus 2011). 838 Wondracek e.a., 2010, p.9. 839 TGP staat voor Thumbnail Gallery Post en TGP(CJ) voor Thumbnail Gallery Post (Circle Jerk). TGP en TGP(CJ) zijn beide websites met meerdere thumbs – kleine plaatjes – waarop geklikt kan worden door de bezoeker van deze websites. De gebruiker verwacht dan door te worden verwezen naar de website waar desbetreffende thumb (soms tegen betaling) op groter formaat kan worden bekeken of waar een serie van vergelijkbare foto’s is te vinden. TGP(CJ) sites verwijzen de bezoeker niet door naar desbetreffende afbeelding, maar naar een andere TGP. Het verdienmodel van deze TGP(CJ) sites is om grote hoeveelheden traffic (bezoekers) te genereren (en die te verkopen aan TGP sites) en advertentie-inkomsten uit banners, zie www.web.archive.org/web/20071023200733/www.cozyacademy.com/classrooms/tgp/ (geraadpleegd 10 augustus 2011). 840 www.asacp.org/?content=webmaster (geraadpleegd 24 mei 2011). Dergelijke thumbs en geschreven advertentielinks die beweren door te verwijzen naar kinderpornografiesites blijken dit doorgaans niet waar te maken. De links verwijzen bezoekers dan naar legale kindermodellensites en volwassenenpornografie, zie European Financial Coalition, 2010. 841 www.docs.google.com/support/bin/answer.py?hl=en&answer=148505 (geraadpleegd 24 mei 2011). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 258 Nederlandse gebruikers van Google.842 Daarnaast lijkt louter het Latijnse alfabet deel uit te maken van Google’s filtertechnieken.843 Vergewisplicht en online adult industry Met betrekking tot de aanpak van (post)puberale kinderpornografie844 hebben Kamerleden Arib en Gerkens een motie ingediend om ook te zorgen dat meerderjarig uitziende minderjarigen niet worden gebruikt door de adultindustry voor de productie van commerciële volwassenenpornografie.845 Een idee om dit tegen te gaan was de invoering van een vergewisplicht, die moest voorzien in regelgeving waarbij exploitanten van websites waarop pornografie wordt aangeboden moeten kunnen aantonen dat de getoonde modellen de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt. Dit idee werd afgewezen door de minister van Veiligheid en Justitie op grond van het argument dat het bestaande strafrechtelijke instrumentarium voldoet.846 De zedenrechercheur die het idee van de vergewisplicht had opgeworpen won hiervoor de Politie-innovatieprijs.Uit een studiereis van deze rechercheur naar de VS – waar een vergelijkbare versie van de vergewisplicht bestaat – kwam naar voren dat de handhaafbaarheid door de overheid in de praktijk lastig blijktte zijn. Er vindt momenteel een verschuiving plaats van commercieel geproduceerde volwassenenpornografie naar amateurpornografie, waarvan de amateurmodellen niette achterhalen zijn. Terug inNederland organiseerde de rechercheur een bijeenkomst met enkele vertegenwoordigers van de Nederlandse adult industry. Het blijkt dat een aantal aanwezige bedrijven modellen zelf al controleren op leeftijd. Ook kwam naar voren dat de Nederlandse professionele pornografische industrie – net als in de VS – concurrentie ondervindt van amateurs en professionele vervaardigers uitOost-Europese landen.847 Als handhaafbaarheid van wetgeving – in casu de vergewisplicht – door de overheid slechts 842 www.google.com/insights/search/#q=%22preteen%20torrent%22%2C%22preteen%20 bbs%22%2Cpreteen%20model%2Cpreteen&cmpt=q (geraadpleegd 24 mei 2011). Overigens staat Nederland bij diverse zoektermen in de top 10 van de wereld. 843 Een stagiaire van BNRM zocht op www.google.nl in april 2011 in cyrillisch schrift op de term ‘kinderporno’ naar documenten betreffende de aanpak van kinderpornografie in Rusland. Talloze hits verwezen vervolgens naar kinderpornografisch materiaal. Na melding door BNRM bij Meldpunt Kinderporno op Internet bleek het meldpunt ook daadwerkelijk kinderpornografie aan te treffen. 844 (Post)puberale kinderpornografie is materiaal waar meerderjarig uitziende minderjarigen op zijn afgebeeld, zie Lanning (2010, p.83) en §1.4.1.1. 845 Kamerstukken II 2007/08, 28 684, nr. 143. 846 De minister voerde hiertoe aan dat bij de strafbaarstelling van kinderpornografie de werkelijke leeftijd van de betrokken persoon niet in alle gevallen bewezen behoeft te worden; art. 240b Sr gaat uit van de kennelijke leeftijd van de afgebeelde persoon. Er kan zelfs worden opgetreden tegen afbeeldingen van meerderjarige personen die op de afbeelding een minderjarige lijken. Daarbij heeft het OM zich op het standpunt gesteld dat een vergewisplicht nodig noch wenselijk is. Het OM wees op mogelijke averechtse effecten: de opsporing en vervolging van kinderpornografie zouden er zelfs door kunnen worden bemoeilijkt. Mede naar aanleiding van consultatie van het OM is geconcludeerd dat ook zonder de wettelijke invoering van een vergewisplicht op doelmatige wijze kan worden voldaan aan de oogmerken van de motie (zie Kamerstukken II 2010/11 32211, nr. 33 en Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 79). 847 ‘The Future of Online Adult Entertainment: Surging Demand, the Rise of Free Porn and the Emergence of New Business Models’, ResearchandMarkets, december 2009, www.researchandmarkets.com/reports/1195592/the_future_of_online_adult_entertainment_surging, (geraadpleegd 26 augustus 2011). Uitvoering 259 symbolisch zou zijn, kan zelfregulering van de Nederlandse adult industry middels bijvoorbeeld een branchevereniging wellicht wel een stap vooruit vormen om (post)puberale kinderpornografie aan te pakken. In de VS bestaan enkele brancheverenigingen van de adultindustry,848 waarvan één branchevereniging specifiek gericht is om niet alleen (post)puberale kinderpornografie, maar alle vormen kinderpornografie te weren uit de online adult industry. Deze Association of Sites Advocating Child Protection (ASACP) onderhoudt een hotline, werkt samen met het Amerikaanse National Center for Missing and Exploited Children, en brengt inspanningen van de branche rondom dit thema samen door best practices te delen en eisen te stellen aan het ASACP-lidmaatschap.849 Inmiddels heeft de ASACP zijn werkzaamheden ook uitgebreid naar Europa.850 3.8.3.2 Maatschappelijk middenkader Met het maatschappelijk middenkader wordt in deze paragraaf ngo’s en de internetgemeenschap bedoeld. Het maatschappelijk middenkader kan ook een bijdrage leveren bij publiekprivate samenwerking inzake kinderpornografie, voornamelijk op het gebied van signalering en kennis. In tegenstelling tot ngo’s, wordt de internetgemeenschap nog niet actief betrokken bij pps, terwijl actieve betrokkenheid van de internetgemeenschap juist kansen zou kunnen bieden. Ngo’s Op internationaal en nationaal niveau richten diverse ngo’s zich op preventie en signalering van kinderpornografie. Zo lichten ngo’s de internetgemeenschap (kinderen en ouders) voor over het gebruik van internet. Deze ngo’s en hun projecten worden beschreven in §3.2. Hotlines worden – naast opsporingsinstanties – uitgevoerd door ngo’s, zoals Meldpunt Kinderporno op Internet. Meldingen van kinderpornografie die voortvloeien uit deze signaleringsfunctie worden dan doorgegeven aan politie (zie §3.3.3). Verder komt in bovenstaande samenwerkingsverbanden – bijvoorbeeld EFC en MACSAC – naar voren dat ngo’s een rol vervullen als expertisecentra over de aard van kinderpornografie op het open internet, waar bedrijven specifieke kennis omtrent de zedencomponent van kinderpornografie waarschijnlijk ontberen. Perspectief op verwijderen De huidige werkwijze van Meldpunt Kinderporno op Internet is beschreven in §3.3.3.1. Meldingen van kinderpornografie door de internetgemeenschap worden aangenomen door het meldpunt en vervolgens weer uitgezet bij andere instanties (collega meldpunten van INHOPE of KLPD). Indien de content in Nederland is gehost en na een week niet is verwijderd stuurt het Meldpunt een notificatie naar de provider.851 Dat blijkt in de praktijk te werken. Materiaal wordt bijna al848 Bijvoorbeeld de Free Speech Coalition, zie www.freespeechcoalition.com/ (geraadpleegd 31 mei 2011). 849 www.asacp.org/index.php?content=aboutus (geraadpleegd 24 mei 2011). 850 ‘ASACP Continues European Expansion with London Outreach’, ASCAP, 5 mei 2011, www.asacp.org/ index.php?content=news&item=932,ASACP+Continues+European+Expansion+with+London+Outre ach (geraadpleegd 24 mei 2011). 851 Het Meldpunt probeert altijd de herkomst van een afbeelding te achterhalen. Wanneer verspreiding vanuit het buitenland plaatsvindt en een land over een meldpunt beschikt, geeft het Meldpunt de informatie door aan een collega-meldpunt die aangesloten is bij INHOPE. Bij verspreiding vanuit Nederland en bij verspreiding vanuit het buitenland waarbij dat land niet over een meldpunt beschikt geeft het meldpunt deze informatie door aan de KLPD, zie §3.3.3.1 en Andersson Elffers Felix, 2009, p.37. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 260 tijd na een notificatie aan de provider verwijderd. Een pro-actievere houding zoals in het Verenigd Koninkrijk – door zo spoedig mogelijk na melding rechtstreeks (pogingen te ondernemen) materiaal te verwijderen – zou de politie kunnen ontlasten en niet het doel van de politie om nieuwe slachtoffers te identificeren doorkruisen. Als Meldpunt Kinderporno op Internet en zijn buitenlandse collega’s direct op meldingen kunnen reageren, zal het meest zichtbare materiaal – materiaal op uploadservices en commerciële sites die worden opgemerkt door de internetgemeenschap die dit vervolgens meldt aan het meldpunt – verstoord worden op een manier die wellicht effectiever is dan een langdurig strafrechtelijk onderzoek met een onzekere uitkomst. Deze meest zichtbare markt bestaat uit sites die doorgaans alleen reeds bestaand en/of bekend materiaal van kinderpornografie recyclen852 en/of kinderpornografisch materiaal van de lichtste categorie tonen853, waar een deel vanuit Nederland wordt gehost.854 Kortom, materiaal waar de politie met haar beperkte capaciteit nu geen prioriteit aan verleent.855 Een gedeelte van dit aanbod zal dan verdwijnen, een ander deel zal zich wellicht verplaatsen naar minder toegankelijke internetomgevingen,856 waar politieonderzoek zich vervolgens op kan richten. In ieder geval zal kinderpornografie voor kijkers minder makkelijk te vinden zijn.857 Uit onderzoek blijkt dat de mogelijkheden van verwijderen – ook wanneer materiaal vanuit het buitenland wordt gehost – toereikend zijn. Zo verwijderen isp’s kinderpornografie na melding tamelijk snel.858 Onder de Europese e-commerce richtlijn (2000/31/EG) zijn internetproviders namelijk aansprakelijk voor eventueel onrechtmatig materiaal van hun klanten, als zij van het bestaan daarvan op de hoogte zijn gekomen.859 Wanneer het isp’s in landen betreft die niet onder de richtlijn vallen en/of niet een vrijwillige ntd860 willen uitvoeren, voldoen in de meeste gevallen rechtshulpverzoeken.861 Van isp’s die niet (consequent) kinderpornografie (willen) verwijderen gaat overigens een signaal uit dat strafrechtelijk onderzoek door de politie wellicht gewenst is. 862 Voor deze pro-actieve houding naar Brits model zouden bestaande afspraken met de KLPD moeten worden gewijzigd. Vanuit de Europese Commissie wordt gepleit om de reactietijd van de politie te verkorten tot maximaal twee dagen.863 852 European Financial Coalition, 2010, p.10. 853 Het gaat dan om sites die afbeeldingen tonen binnen categorie 3 en 4 van de Aanwijzing kinderpornografie, zoals beschreven in §1.4.1.1. Aanwijzing kinderpornografie, (art. 240b Sr), 2010, A205, Stcrt. 2 december 2010, nr. 19121. 854 Zie Figuur 3.4 in §3.3.3. 855 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011. 856 European Financial Coalition, 2010, p.10. 857 Taylor & Quayle, 2006, pp.175-176. 858 AK Zensur, 2010. 859 Stol e.a., 2008, pp.85-86. Deze aansprakelijk is uitsluitend reactief: art. 14 van de EU E-commerce richtlijn vrijwaart isp’s van de plicht tot pro-actief toezicht. 860 www.ecp-epn.nl/werkgroep-notice-and-takedown (geraadpleegd 24 mei 2011). 861 ‘Beperkte omvang internetfilter bewijs symboolpolitiek’, Bits of Freedom, 28 juni 2010, www.bof.nl/ 2010/06/28/beperkte-omvang-internetfilter-bewijs-symboolpolitiek/( geraadpleegd 1 juni 2011); zie verder Stol e.a., 2008, pp.85-87 en Bonnici, 2008, pp.72-73. 862 Sommer & Brown, 2011, p.30; Taylor & Quayle, 2003, p.203. 863 Schriftelijke informatie van project officer Information Society and Media, Directorate-General, eContent & Safer Internet van de Europese Commissie aan Meldpunt Kinderporno op Internet, 11 april 2011. Uitvoering 261 Internetgemeenschap Diverse meldpunten die in de deze rapportage zijn beschreven gaan uit van burgerparticipatie. Het melden van signalen bij AMK, Meld Misdaad Anoniem, Meldpunt Kinderporno op Internet en Meldpunt Cybercrime gaan uit van het idee dat burgers een bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van kinderpornografie. Ook het tonen van een foto van een onbekend slachtoffer van kinderpornografie op televisie aan het algemene publiek raakt dit punt. Het gaat hier nadrukkelijk om participatie van burgers in opsporing waarbij het initiatief bij politie of justitie ligt, niet om opsporing door burgers zelf.864 Zo zijn er diverse personen die aangeven (plegers van) kinderpornografie te zoeken anders dan om seksuele redenen en zo doen aan burgeropsporing.865 Burgeropsporing heeft praktische en principiële bezwaren. Zo is opsporing primair een politietaak, die vakkennis en deskundigheid vraagt. Daarnaast is de privacy van eventuele verdachten in gevaar, omdat burgers niet zijn gehouden aan de privacyrichtlijnen zoals die voor overheidsinstanties gelden.866 Ook kunnen ten onrechte verdachtmakingen worden gecreëerd. 3.8.4 Richting publiekprivate samenwerking in Nederland Nu het blokkeren van kinderpornografische websites in Nederland geen doorgang heeft gevonden, heeft het Platform Internetveiligheid geen actieve werkgroep meer die de publiekprivate samenwerking bevordert en richting geeft. Tegelijkertijd is het onduidelijk hoe huidige interventies van publiekprivate samenwerkingsverbanden aansluiten bij de door de politie, OM en ministerie van Veiligheid en Justitie geformuleerde focus en passen binnen een overkoepelende focus op de aanpak van kinderpornografie in Nederland. Vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie, OM en politie is een heldere focus ontwikkeld omtrent de justitiële aanpak van kinderpornografie op internet. Samengevat bestaat die uit een slachtoffergerichte benadering waardoor naast het ontzetten van slachtoffers ook hands-on vervaardigers van kinderpornografie worden aangepakt. Binnen deze justitiële focus wordt publiekprivate samenwerking genoemd als belangrijke voorwaarde om kinderpornografie op internet aan te pakken, maar een richting hoe publiekprivate samenwerking een bijdrage kan leveren om kinderpornografie een halt toe te roepen is niet nader uitgewerkt.867 In samenhang met de justitiële focus op kinderpornografie zijn uit de literatuur en de in §3.8.3 beschreven interventies wel een mogelijke focus op publiekprivate samenwerking en bijbehorende strategieën af te leiden. Deze focus op publiekprivate samenwerking zou zich kunnen richten op de toegankelijkheid van kinderpornografie, het signaleren van plegers en slachtoffers en het genereren van kennis en middelen om kinderpornografie aan te pakken. Bijbehorende strategieën om deze focus te bereiken zijn onder andere de private sector en ngo’s verantwoordelijk te maken voor het ‘schoon vegen’ van internetomgevingen, de internetgemeenschap te laten participeren bij de opsporing en te stimuleren dat burgers zelf verantwoordelijkheid nemen voor gebruik van technologie en dat bedrijven maatschap864 Cornelissens & Ferweda, 2010, pp.25-26, 33. 865 Lanning, 2010, p.125. 866 Cornelissens & Ferweda, 2010, p.26. 867 Zo beantwoordt Korpsmonitor 2010 de vraag wanneer de (landelijke) aanpak van kinderporno als succesvol zou kunnen worden beschouwd met ‘als […] er zodanige publiek-private samenwerking is dat we een preventieve aanpak kunnen ontwikkelen en aan de voorkant van het probleem kunnen komen’, Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011, p.36 Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 262 pelijke verantwoord ondernemen wanneer zij digitale diensten en producten aanbieden. Een heldere focus met bijbehorende strategieën kan tevens richting geven aan het (door)ontwikkelen van een barrièremodel kinderpornografie. Barrièremodel kinderpornografie De minister van Justitie heeft in 2009 een Task Force aanpak kinderporno en kindersekstoerisme in het leven geroepen om het vervaardigen, verspreiden en downloaden van kinderpornografisch materiaal en kindersekstoerisme te bestrijden.868 Een van de hoofdtaken van de Task Force is het ondersteunen van de programmatische aanpak met behulp van een barrièremodel. Een barrièremodel is een instrument om een integrale en multidisciplinaire samenwerking te bevorderen bij de aanpak van kinderpornografie, onder andere door te verkennen of andere, nu nog niet betrokken partijen een rol kunnen spelen.Hetintegraal in beeld brengen van denkbare interventies bij de bestrijding van kinderpornografie staat centraal.Na een initiële start van hettoenmalige ministerie vanBinnenlandse Zaken enKoninkrijksrelaties heefthet PVAKP de doorontwikkeling van het barrièremodel op zich genomen.Het PVAKP verwacht dat het barrièremodel zal bijdragen aan het aan de voorkant komen van het probleem door samen met partnerorganisaties in te grijpen en zo mogelijk kinderpornografie te voorkomen. Daarnaast wordt aangenomen dat het model invloed zal hebben op het werkproces en afdoeningsmodaliteiten. Het PVAKP schrijft verder: ‘een compleet palet aan bestrijdingsstrategieën zal de algehele effectiviteit sterk vergroten. De ervaringen opgedaan in het Amsterdamse zedenonderzoek én de ontwikkeling van interventiestrategieën leveren een waardevolle bijdrage aan de verdere verbetering van de aanpak van KP (kinderpornografie) en het bijbehorende barrièremodel’.869 Focus Het aantal kinderpornografiezaken waar sprake is van bezit zonder concrete aanwijzingen op misbruik870 zijn zo talrijk dat deze niet allemaal kunnen worden opgepakt door de politie.871 De huidige focusverschuiving van politie, OM en het ministerie van Veiligheid en Justitie brengt met zich mee dat deze partijen zich met hun slachtoffergerichte benadering gaan richten op plegers van kinderpornografie met een hoog risico op hands-on misbruik en op het identificeren van slachtoffers.872 Het probleem van de omvang van het aantal hands-off kijkers zal echter blijven bestaan als het materiaal zo eenvoudig via internet te verkrijgen en te verspreiden is, zie §1.4.1.2.873 Daarnaast kan de overheid niet alle bewegingen op internet in de gaten houden en is om deze reden voor signalering van misstanden aangewezen op anderen. Tenslotte wijst onderzoek uit dat binnen de overheid soms gebrek is aan digitale kennis en ervaring.874 De focus van publiekprivate samenwerking zou complementair moeten zijn aan de focus 868 Beschikking van de minister van Justitie van 6 november 2009, nr. 5627198/09, houdende instelling van de Task Force aanpak kinderporno en kindersekstoerisme, Stcrt. 2009, nr. 17325, 17 november 2009. 869 Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno, 2011, p.24. 870 Het betreft doorgaans zaken waar alleen sprake is van low-value evidence als IP-adressen, zie Liberatore e.a., 2010 en §3.4. 871 Zie §3.4. 872 Voor andere plegers van kinderpornografie volgen wellicht alternatieve (al dan niet strafrechtelijke) afdoeningen, zie §3.5.1. 873 Taylor & Quayle, 2006. Daarnaast ondervinden slachtoffers van kinderpornografie schade van het permanent voort blijven bestaan van de afbeeldingen, zie §3.7 en Von Weiler e.a., 2010. 874 Stol, 2010. Uitvoering 263 van politie, OM en ministerie van Veiligheid en Justitie én een antwoord vormen op de hierboven geschetste problemen. Publiekprivate samenwerking zou zich daarom nadrukkelijker kunnen richten op de toegankelijkheid van (oud) materiaal in open internetomgevingen. Het verminderen van de toegankelijkheid wordt in de literatuur gezien als een vorm van situationele preventie, die mogelijk het aantal daders van kinderpornografie kan terugbrengen.875 De discussie zou kunnen worden gevoerd of de overheid hierbij – zoals het voorbeeld van PhotoDNA laat zien – een faciliterende rol kan innemen door bijvoorbeeld de hashcodes van bekend materiaal ter beschikking te stellen aan de private sector en ngo’s, met als doel dit bekende materiaal te verwijderen. Daar waar het gaat om plegers, slachtoffers en nieuw materiaal (uit doorgaans minder toegankelijke internetomgevingen, zie §1.4.1.2) zouden ngo’s, bedrijven en de internetgemeenschap een ondersteunende functie kunnen vervullen ten dienst van de strafrechtelijke opsporing door actief te signaleren, registreren en melden. Verschillende SNS in Nederland hebben al een veiligheidsbeleid opgesteld en personen – community managers – aangesteld om dit beleid uit te voeren, waarbij misstanden worden gemeld aan de politie. Ten slotte zouden private partijen, ngo’s, wetenschap en de internetgemeenschap kunnen bijdragen aan het verbeteren van kennis en het leveren van (technologische) middelen aan organisaties met een al dan niet publieke taak, zoals politie, reclassering en hulpverlening, maar ook voor interventies van ngo’s en het bedrijfsleven zelf.876 Strategieën Een mogelijke strategie die (hoofdzakelijk) van toepassing is op het verminderen van de toegankelijkheid van (oud)kinderpornografisch materiaal is internetomgevingen zo veel mogelijk ‘schoon te vegen’ van kinderpornografie en aan kinderpornografie gerelateerde content (bijvoorbeeld kinderpornografische zoektermen) door data te verwijderen of toe te voegen. Deze strategie gaat uit van de situationele factoren die betrekking hebben op het zoeken, de pre-criminele situatie en de tactieken van kijkers naar kinderpornografie877 en kinderpornografie als data voor internet878 (zie §1.4.2). Diverse interventies die beschreven zijn in §3.8.3 zijn er op gericht om na signalering van kinderpornografie het materiaal zoveel mogelijk te verwijderen, zoals het toepassen van de vrijwillige en wettelijke ntd-regelingen door online communities en isp’s. In de discussie rondom het wel of niet blokkeren van kinderpornografie is regelmatig het adagium gebruikt ‘niet blokkeren, maar verwijderen’.879 Verwijderen gaat uit van dataminimalisatie: materiaal moet van internet worden verwijderd. Ook aan kinderporno875 Taylor & Quayle, 2006, pp.175-176. 876 Hierbij moet niet worden gedacht aan bestaande verplichtingen van isp’s om mee te werken aan een strafrechtelijk onderzoek of commerciële productontwikkeling door de private sector vanuit de vraagzijde van de politie, zie ‘NFI en NCIM Groep sluiten partnership’, Nederlands Forensisch Instituut, 4 augustus 2011, zie www.nederlandsforensischinstituut.nl/nieuws/2011/nfi-en-ncim-groep-sluitenpartnership.aspx?cp=68&cs=18251 (geraadpleegd 10 augustus 2011). Dergelijke interventies vallen niet onder de eerder genoemde definitie van publiekprivate samenwerking. 877 Taylor & Quayle, 2006, pp.169-195. 878 Van der Hulst & Neve, 2008, pp.50-51. 879 ‘Europees akkoord: beelden kindermisbruik niet blokkeren maar verwijderen’, GroenLinks, 28 juni 2011, www.europa.groenlinks.nl/Europees+akkoord%3A+beelden+kindermisbruik+niet+blokkeren+ maar+verwijderen (geraadpleegd 10 augustus 2011). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 264 grafie gerelateerde data, zoals kinderpornografische zoektermen bij zoekmachines en links naar kinderpornografisch materiaal, zouden waar mogelijk moeten worden verwijderd door bedrijven, ngo’s en de internetgemeenschap. Tegenover dataminimalisatie staat datamaximalisatie. Internetomgevingen waar niet verwijderd kan worden lenen zich soms wel om data toe te voegen.880 Het adagium hierbij is: ‘heb je een speld? Creëer een hooiberg!’.881 Private partijen en ngo’s kunnen op bepaalde internetomgevingen ook participeren net als de consument van kinderpornografie. Zo kunnen zij data toevoegen door bijvoorbeeld grote hoeveelheden bestanden en/of verwijzingen aan te bieden met kinderpornografische namen, die echter slechts een waarschuwing bevatten of refereren aan zelfhulpprogramma’s als croga.org of Stop it now!. Daarnaast is bij datamaximalisatie niet alleen de hoeveelheid, maar ook de aard van de data belangrijk. Zo zouden ngo’s en hulpverlening zelfhulpprogramma’s onder de aandacht kunnen brengen op open internetomgevingen waar (beginnende) plegers van kinderpornografie samenkomen,882 omdat zij nog in een voorstadium van delinquent gedrag verkeren en wellicht ontvankelijk zijn voor therapie (zie §3.4).883 Er zijn echter op het gebied van kinderpornografie nog geen voorbeelden van datamaximalisatie gevonden.884 Ook zouden zij of de politie strategieën kunnen bedenken om dergelijke internetomgevingen – zoals nieuwsgroepen – te kunnen monitoren en eventueel te verstoren.885 Eén hierboven voorgestelde focus is dat partijen anders dan de politie een signalerende rol kunnen vervullen ten dienst van de strafrechtelijke opsporing waarbij deze (digitale) kennis en middelen kunnen leveren aan de overheid. Een strategie die aansluit op de bovengenoemde focus is om relevante actoren actief te informeren over en te betrekken bij de aanpak van kinderpornografie. Zo signaleert de internetgemeenschap ook nu al materiaal, plegers en slachtoffers.886 Op dit moment wordt er dus al gebruik gemaakt van burgerparticipatie in de aanpak van kinderpornografie, maar zijn geen andere initiatieven gevonden waarbij publiekprivate samenwerkingsverbanden actief de internetgemeenschap betrekken. Crowd sourcing is een voorbeeld van burgerparticipatie waarbij wordt verondersteld dat een groep mensen als geheel altijd meer weet dan enkele experts.887 De ontwikkeling van een barrièremodel 880 Ook binnen de opsporing van kinderpornografisch materiaal op peer-to-peer-netwerken wordt datamaximalisatie gebruikt. Zo hebben Liberatore e.a. (2010) een methode ontwikkeld die unieke identificerende tags plaatst op de opslagruimte van een downloader van kinderpornografisch materiaal op peer-to-peer-netwerken. Deze techniek wordt inmiddels gebruikt door opsporingsinstanties in 49 staten van de Verenigde Staten. 881 Presentatie ‘Informatie, privacy en veiligheid’ door B.J. Koops (Universiteit van Tilburg) 21 januari 2011 te Den Haag. 882 Zie ook §3.6.3.2. De online subcultuur is een belangrijk onderdeel voor personen met een exclusieve of preferentiële voorkeur in kinderen. Op diverse open (en Nederlandstalige) fora komen deze personen samen om hun seksuele voorkeur te bespreken, zie §1.4.2. 883 Taylor & Quayle, 2006, p.187. 884 Wellicht dat ervaringen uit de entertainmentindustrie om content te weren uit vergelijkbare internetomgevingen een bijdrage kunnen leveren, zie www.newswise.com/articles/view/504833/ (laatst geraadpleegd 25 mei 2011). 885 Zie ‘Inhoud pagina: Kinderporno op anonieme, diep verborgen websites’, Openbaar Ministerie, 31 augustus 2011, www.om.nl/actueel-0/nieuws-persberichten/@156657/kinderporno-anonieme/ (geraadpleegd 8 september 2011). 886 Feitelijk komt het Meldpunt Kinderporno op Internet zo aan zijn meldingen, zie §3.1. 887 Cornelissens & Ferweda, 2010, p.29. Uitvoering 265 kinderpornografie is een voorbeeld dat zich zou lenen voor crowd sourcing. Websites als tweakers.net, webwereld.nl en security.nl hebben dagelijks honderdduizenden Nederlandse bezoekers met een (beroepsmatige) interesse in ICT-gerelateerde onderwerpen.888 Het is aannemelijk dat innovatieve ideeën komen vanuit beroepsgroepen als software ontwikkelaars, internetondernemers, online marketeers, traffic brokers en security officers. Ook zouden problemen in opsporingsonderzoeken van kinderpornografie in geabstraheerde vorm voor kunnen worden gelegd aan de internetgemeenschap, zoals ook nu al cold cases en lopende zaken online worden gezet.889 Een volgende mogelijke strategie is om eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en de internetgemeenschap te vergroten, zoals de eerder genoemde Association of Sites Advocating Child Protection probeert te bewerkstelligen. De private sector introduceert nieuwe technologieën aan het publiek. Dit brengt echter ook een verantwoordelijkheid met zich mee dat diensten en producten veilig zijn. Maatschappelijk verantwoord ondernemen op internet wordt als belangrijke bijdrage genoemd om kinderpornografie op internet te voorkomen en te bestrijden.890 Eerste initiatieven om dit uit te werken hebben een aanvang genomen. Nu is het ook belangrijk om deze codes of conduct – zoals Principes van veilig internet891 en De juiste klik892 – uit te rollen en bedrijven te stimuleren deze te implementeren. Daarnaast zou de internetgemeenschap ook zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de bescherming tegen kinderpornografie. Dat bedrijven, individuele personen, ngo’s en overheden producten ontwikkelen en (gratis) aanbieden, blijkt niet alleen uit de voorbeelden uit §3.8.3, maar ook uit de Nederlandse kinderbrowser ‘mybee.nl’ en kinderzoekmachine ‘meestersipke.nl’. Deze middelen zorgen ervoor dat kinderen tot elf jaar alleen toegang hebben tot veilige kindersites en zo minder snel in contact kunnen komen met ongewenste personen (grooming) en content (pornografie). Dit alles past in de theorie van de technologische handhaving: burgers hebben zich massaal aan technologie verbonden; maak daarom als overheid meer gebruik van het feit dat burgers graag bezig zijn met technologie en voorzie hen met informatietechnologie waarmee zij kinderpornografie kunnen helpen voorkomen en bestrijden.893 Zoals hierboven naar voren komt kunnen concrete acties in de praktijk overlap hebben met diverse strategieën: standaard privacy-instellingen voor kinderen op 888 De betrokkenheid van deze ICT-professionals betreffende de bestrijding van kinderpornografie blijkt onder andere uit reacties die te vinden zijn op diverse websites voor ICT-experts, zie bijvoorbeeld www. tweakers.net/nieuws/71304/hoofdverdachte-in-kinderpornozaak-zou-encryptie-expert-zijn.html 889 www.politieonderzoeken.nl, www.politie-rotterdam-rijnmond.nl/gezocht/cold-cases.aspx en www. nationale-recherche.nl (geraadpleegd 30 mei 2011). 890 Hecht, 2008; Taylor & Quayle, 2006, p.192; Henriques, 2008. 891 ‘Principles for the safer use of connected devices and on-line services by children’, Draft 18 April 2011, Digital Agenda Assembly, 16-17 juni 2011, Brussel. 892 www.meldpunt-kinderporno.nl/files/The%20Right%20Click-%20eNACSO-%20FINAL-Dutch-01072010. doc (geraadpleegd 26 mei 2011). 893 De theorie van de technologische handhaving gaat er van uit dat technologie primair het gedrag reguleert van de personen die haar feitelijk gebruiken. Dit was volgens Stol ook het geval bij het centraal blokkeren van kinderpornografie door de Nederlandse politie in 2007. Het project kostte de rechercheurs die het filter moesten bijhouden veel tijd die zij liever aan het opsporen van plegers van kinderpornografie zouden hebben besteed. Bovendien was er geen serieuze aanleiding om aan te nemen dat deze technologische maatregel een gedragsregulerend effect had op naar kinderpornografie zoekende internetters. Stol, 2010, pp.65-70. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 266 SNS gaat bijvoorbeeld uit van dataminimalisatie en vormt aldus een voorbeeld van maatschappelijk verantwoord ondernemen.894 3.8.5 Conclusie Richting en krachtenveld publiekprivate samenwerking Zoals in bovenstaande subparagrafen is beschreven bestaan er in binnen- en buitenland verschillende publiekprivate samenwerkingsverbanden die diverse initiatieven ontplooien om kinderpornografie tegen te gaan. Uit deze interventies zijn mogelijke focus en bijbehorende strategieën af te leiden. Het verdient dan ook aanbeveling om publiekprivate samenwerking – opnieuw – binnen een platform te borgen, waar het krachtenveld kan samenkomen en gezamenlijk richting kan gegeven aan deze samenwerking. Nu blokkeren van kinderpornografie in Nederland geen doorgang heeft gevonden, heeft het Platform Internetveiligheid van ECP-EPN geen actieve werkgroep meer die de publiekprivate samenwerking tegen kinderpornografie bevordert. Het onderzoek van Andersson Elffers Felix wijst echter op het belang van het bestaan van overlegorganen waar relevante partijen bijeenkomen. Een dergelijk overlegorgaan zou publiekprivate samenwerking kunnen aanjagen en richting geven, en tevens nieuwe initiatieven ontplooien en bestaande initiatieven versterken. Eén centraal punt zou tevens aanspreek- en verzamelpunt kunnen zijn voor publiekprivate samenwerkingsverbanden en best practices uit het buitenland. Het Platform Internetveiligheid van ECP-EPN waar de werkgroepen Blokkeren van kinderporno en notice and takedown onder vallen,895 is een voor de handliggende keuze om publiekprivate samenwerking richting te geven. Om te voorkomen dat initiatieven de focus van de politie doorkruisen of overlap kennen met het barrièremodel dat thans in ontwikkeling is, is afstemming met het PVAKP wenselijk. Wellicht dat naast het huidige Platform Internetveiligheid en het PVAKP het nog op te richten Nationaal Cyber Security Centrum mogelijkheden biedt om publiekprivate samenwerking inzake kinderpornografie te stimuleren. Bij de aanpak van kinderpornografie zou ook de internetgemeenschap meer structureel moeten worden betrokken. 894 Zie www.childnet.com/downloads/YIGF-2010-statement-of-beliefs.pdf (geraadpleegd 27 mei 2011). 895 Zie www.ecp-epn.nl/platform-internetveiligheid (geraadpleegd 23 augustus 2011). 4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Kernboodschap De Inleiding sloot af met de kernboodschap van de rapportage. Deze wordt hier herhaald: Kinderen hebben recht op bescherming tegen alle vormen van seksueel geweld. De aanpak van kinderpornografie moet onderdeel zijn van een geïntegreerde aanpak van seksueel geweld tegen kinderen. Verbinding, coördinatie en monitoring zijn hierbij essentiële elementen. Nederland heeft de opdracht en de uitdrukkelijke intentie om kinderen te beschermen tegen seksueel geweld. De opdracht vloeit onder meer voort uit het eerder genoemde Verdrag van Lanzarote inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Bij die bescherming hoort ook het beschermen tegen kinderpornografie. Die bescherming kan, alleen al vanwege de omvang van de problematiek, niet worden geboden door louter een repressieve aanpak, waarvoor alleen politie, Openbaar Minister en de minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijkheid dragen. Ook preventie, signalering en registratie, nazorg voor daders, hulpverlening aan slachtoffers en samenwerking met private partijen zijn essentieel. De coördinatie van de uitvoering van het Verdrag is neergelegd bij de ministeries van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid Welzijn en Sport. Het is duidelijk dat deze ministeries ook de meeste initiatieven hebben ontplooid op het gebied van bescherming van kinderen tegen seksueel geweld. Kinderpornografie kan als fenomeen niet los gezien worden van seksueel geweld; het is dus niet logisch om in beleid een kunstmatige scheiding aan te brengen. De bevindingen in de voorgaande hoofdstukken laten zien dat er wel zo’n scheiding is. Dit valt te betreuren en hierdoor verliezen interventies aan effectiviteit. De programma’s van de coördinerende ministeries zouden moeten worden verbonden en samen zouden deze ministeries de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen inclusief kinderpornografie ter hand moeten nemen. Daarbij zou ook samenwerking gezocht moeten worden met andere betrokken overheden, instanties en professionals. Kennis van het complexe fenomeen zoals weergegeven in het eerste hoofdstuk is relevant voor de invulling van aanpak en samenwerking. Op grond van het bovengenoemde ligt het in de rede te komen tot een integraal beleid ter bescherming van kinderen tegen seksueel geweld. Dit overstijgt strikt genomen het bereik van de rapporteertaak ten aanzien van kinderpornografie. Een aanpak van kinderpornografie buiten het kader van de aanpak van seksueel geweld zou echter de rapporteertaak geen recht doen. Het evidente belang van de verbinding tussen de uitvoeringsprocessen en de vele betrokken actoren, geven aanleiding de aanbeveling te richten tot het kabinet om te komen tot een integrale aanpak, gecoördineerd door de verantwoordelijke ministeries. Hierbij past ook onafhankelijke monitoring. Voor de continuïteit ware één en ander wettelijk te verankeren. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 268 Het fundament voor de kernboodschap is gelegd in de voorgaande hoofdstukken. Hierna wordt allereerst samenvattend een schets gegeven van de bevindingen ter zake beleid en uitvoering, zoals in de Hoofdstukken 2 en 3 beschreven. Knel- en verbeterpunten worden daarbij genoemd en de mogelijkheden tot verbinding tussen actoren en processen worden toegelicht. Tot slot wordt de kernboodschap geconcretiseerd. 4.2 Hoe staat het ervoor? 4.2.1 Kinderpornografie als complex fenomeen Het fenomeen kinderpornografie omvat daders, slachtoffers en technologie (bestaande uit enerzijds het kinderpornografische beeldmateriaal en anderzijds de middelen – voornamelijk ICT – die vervaardiging, verspreiding en bezit mogelijk maken). Deze elementen kennen elk een enorme variëteit. Er is geen eenduidigheid ten aanzien van daders, slachtoffers of materiaal. Het commerciële kinderpornografiecircuit verschilt van het amateurcircuit wat betreft daders, slachtoffers en materiaal, en ook de gedragingen kunnen variëren. De problematiek van (post)puberale slachtoffers is anders dan die van prepuberale slachtoffers en ook daders vormen geen homogene groep. Sommigen kijken alleen naar kinderpornografie, terwijl andere gebruikers van kinderpornografie kinderen ook zelf fysiek misbruiken. Deze variëteit heeft gevolgen voor de aanpak van kinderpornografie. Willen beleid en uitvoering succesvol zijn dan moet de diversiteit van kinderpornografie hierin tot uitdrukking komen. Kinderpornografisch materiaal is tegenwoordig feitelijk digitaal. Technologische ontwikkelingen volgen elkaar in hoog tempo op en hebben bijna altijd invloed op het fenomeen kinderpornografie. Ook andere vormen van seksueel geweld tegen kinderen hebben steeds vaker online aspecten. (Potentiële) daders en slachtoffers maken massaal gebruik van ICT. Ook minderjarige slachtoffers zijn in cyberspace te vinden. Voor hen zijn de offline en de online wereld vaak één. Dit houdt in dat bij wetgeving, beleid en uitvoering oog moet zijn voor beide werelden. Technologische, empirische en juridische kennis en bijbehorende middelen moeten toereikend zijn om de recente digitale ontwikkelingen bij te benen. ICT vormt soms een uitdaging, maar kan juist ook een mogelijkheid zijn om kinderpornografie te voorkomen en te bestrijden. Kinderpornografie is niet gebonden aan tijd en ruimte. Personen vervaardigen en kijken naar kinderpornografie sinds het bestaan van visuele technologie (fotografie). Met de huidige technieken zal kinderpornografie – ook zeer oud materiaal – waarschijnlijk nog zeer lange tijd terug te vinden zijn. Ook ruimte speelt nauwelijks nog een rol. In het verleden hebben personen die kinderen seksueel geweld aan wilden doen, ook hun slachtoffers en andere daders weten te vinden. ICT heeft hier een nieuwe dimensie – cyberspace – aan toegevoegd, zodat daders, slachtoffers en materiaal overal en op elk moment direct met elkaar in contact kunnen komen. In beleid en uitvoering moet rekening worden gehouden met deze conclusies. Het ligt voor de hand dat in andere landen vergelijkbare problematiek omtrent de aanpak van kinderpornografie speelt. Dat houdt voor de Nederlandse voorkoming en bestrijding van kinderpornografie in dat soms internationale samenwerking gewenst is, maar ook dat kan worden nagegaan of buitenlandse ervaringen de Nederlandse aanpak ten goede kunnen komen. De omvang van het fenomeen kinderpornografie – daders, slachtoffers en materiaal – is onbekend. Ten aanzien van het aantal daders en de hoeveelheid kinderpornografisch materiaal kan niettemin worden Conclusies en aanbevelingen 269 gesteld dat de omvang toeneemt. Dit betekent dat de aanpak van kinderpornografie zowel binnen als buiten de strafrechtsketen moet worden gezocht. Het is niet bekend welk deel van de minderjarige slachtoffers van seksueel geweld tevens slachtoffer is van kinderpornografie. Ook over de omvang van minderjarige slachtoffers van fenomenen als sexting en online seksuele benaderingen (grooming) zijn geen uitspraken te doen. Onderzoek hiernaar in Nederland is dan ook nodig om evidence based beleid te ontwikkelen en uit te voeren. Kinderpornografie is nauw verbonden met andere vormen van seksueel misbruik van of seksueel geweld tegen kinderen, zowel gepleegd in de analoge als de digitale wereld. Het juridisch kader (artikel 240b Sr inzake kinderpornografie) is bruikbaar geweest om het onderzoeksgebied af te bakenen maar is niet het enige perspectief om het onderwerp te benaderen. De werkelijke problematiek betreft de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld. Daarvoor is een goed begrip van het fenomeen onontbeerlijk. 4.2.2 De overheidsagenda Voor deze rapportage is gekeken naar de beleidsreacties van de overheid op de ontwikkeling van het fenomeen kinderpornografie. Aandacht is besteed aan expliciet op kinderpornografie gericht beleid, maar ook aan programma’s die gericht zijn op kindermishandeling in brede zin, waaronder seksueel geweld tegen kinderen, alsook aan de diverse programma’s rond huiselijk geweld. Ook daarvan vormt seksueel geweld tegen kinderen een onderdeel. Er is gekeken in hoeverre laatstgenoemde programma’s al dan niet indirect van belang zijn of zouden kunnen zijn voor de aanpak van kinderpornografie. Uit deze oriëntatie blijkt dat het beleid slechts ten dele een weerspiegeling vormt van de ontwikkeling, de complexiteit en de context van het fenomeen kinderpornografie. Er is gekeken naar actueel beleid maar tevens is geanalyseerd hoe het overheidsbeleid zich in de afgelopen decennia heeft ontwikkeld en in hoeverre lessen kunnen worden getrokken uit eerder beleid. Wat opvalt is dat er met betrekking tot kinderpornografie in grote mate sprake is geweest van incidentenpolitiek. Het enige integrale programma voor aanpak van seksueel misbruik van kinderen waarvan kinderpornografie een onderdeel vormde, was het Nationaal Actieplan ‘Aanpak seksueel misbruik van kinderen’ (NAPS). Het NAPS is geëindigd in december 2002. Het door het NAPS gecreëerde kader voor samenwerking heeft na 2002 geen vervolg gekregen in die zin dat kinderpornografie niet meer was geïntegreerd in een programma ter bestrijding van seksueel geweld tegen kinderen. Continuïteit was er op dit onderdeel dus niet. Het NAPS beoogde de aanpak van kinderpornografie te integreren en met het wegvallen van het NAPS lijken de digitale blik en de analoge blik binnen het beleid los te zijn komen staan. Kinderpornografie krijgt binnen het beleid meer het stempel cybercrime en dus slechts zaak voor Justitie. De minister voor Jeugd en Gezin benadrukte dit nog in antwoorden op Kamervragen van het kamerlid Verdonk1 met de opmerking dat dit onderwerp primair thuishoort bij het ministerie van Justitie. In de periode hierna heeft het ministerie van (Veiligheid en) Justitie het initiatief en de verantwoordelijkheid genomen voor de aanpak van kinderpornografie. Dit blijkt uit verschillende programma’s gericht op de aanpak of het verbeteren van de aanpak van kinderpornografie, zoals het Programma Verbeteren Aanpak Kinderpornografie, de Korpsmonitor en het beleid van de politie ten aanzien van de aanpak van kinderpornografie in het algemeen. Uitgangspunt is de handhaving van artikel 240b Sr. Deze door het ministerie van (Veiligheid en) Justitie geïnitieerde aanpak is vooral een digitale aanpak en heeft een 1 Kamerstukken II 2006/07, 31 001, nr. 16. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 270 voornamelijk repressieve basis. Niettemin kent dit ministerie ook een analoge en (deels) preventieve aanpak van seksueel geweld tegen kinderen, als onderdeel van het programma huiselijk geweld. Ook andere ministeries nemen initiatief tot het ontwikkelen van beleid gericht op het tegengaan en voorkomen van kindermishandeling, seksueel geweld (in afhankelijkheidsrelaties), het bevorderen van seksuele weerbaarheid en gezondheid, het creëren van veilige kinderdagverblijven en het verhogen van de kennis bij kinderen over digitale veiligheid. Uitgangspunt is onder meer het direct tegengaan of voorkomen van seksueel geweld tegen kinderen. Vrijwel altijd wordt interdepartementaal samengewerkt. Soms start een initiatief als programma van één ministerie en haken andere departementen later aan, soms wordt een programma kabinetsbreed. Een voorbeeld van het laatste is het initiatief van het ministerie van Justitie ten aanzien van huiselijk geweld dat later onderdeel ging uitmaken van het regeringsbeleid. Naast het ministerie van Veiligheid en Justitie is met name het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, als coördinerend ministerie op dit terrein, trekker van vele initiatieven. Genoemd kunnen verder worden programma’s als het programma Seksuele Gezondheid, de Regionale Aanpak Kindermishandeling, en daarnaast ook voorlichtingsprogramma’s op scholen en kinderdagverblijven ter voorkoming van seksueel geweld. De ministeries van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, maar ook die van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zijn hierbij betrokken. In deze brede integrale programma’s is in het algemeen slechts weinig aandacht voor de digitale aspecten van seksueel geweld tegen kinderen zoals die zich in de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. Ook wordt er weinig ingezet op de mogelijkheden die de digitale wereld juist biedt voor preventie en bestrijding. Er is geen goede verbinding tussen de justitiële, expliciete aanpak van kinderpornografie en de bredere initiatieven ten aanzien van de preventie en verdere aanpak van seksueel geweld. In dit opzicht is er nog geen omvattend beleidskader waarin de analoge en de digitale ontwikkelingen in de context van seksueel geweld tegen kinderen worden verbonden. Dit betekent op dit punt een versnippering van het beleid. De complexiteit van het fenomeen kinderpornografie komt daardoor in het beleid ook onvoldoende tot uitdrukking. Beleidsinitiatieven ten aanzien van kinderpornografie lijken te worden geïnspireerd door incidenten en de continuïteit van het beleid vertoont lacunes. Het geruisloos verdwijnen van het eerdergenoemd NAPS illustreert dit. Niettemin zijn de bestaande overheidsinitiatieven op zichzelf veelbelovend. Het is de verbinding van de diverse programma’s waarmee winst is te behalen. Er zijn ook al initiatieven ontplooid in de uitvoeringspraktijk die deze verbinding zoeken, als best practices beschreven in de voorgaande hoofdstukken. 4.2.3 Uitvoering 4.2.3.1 Algemeen De veelvormigheid en complexiteit van het verschijnsel kinderpornografie vergen het nodige van de aanpak ter voorkoming en bestrijding ervan in de praktijk. Ten behoeve van de rapportage is bezien hoe de aanpak ervoor staat in de deelprocessen die in dit verband kunnen worden onderscheiden. Het betreft preventie, registratie en signalering, opsporing, vervolging en berechting, nazorg voor en toezicht op daders, en hulpverlening aan slachtoffers. De uitvoering is onderzocht en geanalyseerd waarbij verschillende uitvoerende programma’s gericht op dader- en slachtofferschap van huiselijk geweld, kindermis- Conclusies en aanbevelingen 271 handeling, seksuele gezondheid en seksueel geweld zijn meegenomen: hieruit is naar voren gekomen dat ook in de praktijk weinig aandacht is voor specifieke kinderpornografische aspecten, zoals digitale vormen van seksueel geweld tegen kinderen en de verwevenheid van de on- en offline wereld van daders en slachtoffers. Anders ligt dat bij de repressieve uitvoeringsprocessen zoals opsporing, vervolging en berechting en reclassering, waarin artikel 240b Sr uiteraard voor de actoren leidend is. Maar zelfs in die processen is de verbinding tussen online en offline seksueel geweld soms onvolledig. Omdat kinderpornografie zich afspeelt binnen de bredere context van seksueel geweld tegen kinderen, en ook omdat de uitvoeringspraktijk in veel gevallen niet specifiek is gericht op kinderpornografie, gaat het voor een aanzienlijk deel om de uitvoering van programma’s tegen seksueel geweld, zonder een specifieke kinderpornografische context. De overheid is voor interventies in het digitale domein voor een deel afhankelijk van samenwerking met private partijen. Met het oog daarop is ook bezien in hoeverre vorm is gegeven aan publiekprivate samenwerking. Ten slotte is nog gekeken naar de mate waarin er tussen en binnen de processen verbindingen zijn gelegd waar dat nodig is, en of er schakels bestaan tussen beleid en uitvoering, waarmee beleid kan worden vertaald naar de praktijk en andersom. Veel van de in de uitvoering gevonden knelpunten blijken gerelateerd te zijn aan de complexiteit van het fenomeen en de versnippering in beleid. 4.2.3.2 Preventie Preventie van kinderpornografie hangt evident nauw samen met de preventie van seksueel misbruik van kinderen. Zonder seksueel misbruik van kinderen kan kinderpornografie immers (meestal) niet worden vervaardigd. Potentiële daders en slachtoffers lijken dan ook de meest voor de hand liggende doelgroepen voor preventie van seksueel misbruik van kinderen. Omdat seksueel misbruik van kinderen plaatsvindt binnen, en beïnvloed wordt door onder meer specifieke situationele en sociale contexten, wordt in de literatuur echter uitgegaan van een bredere benadering van preventie van seksueel misbruik van kinderen. Dit leidt tot vier doelgroepen voor preventie: daders, slachtoffers, situaties en gemeenschappen. Primaire preventie is gericht op het voorkomen van dader- en slachtofferschap door algemene voorlichting en bewustwording en richt zich op elk van de vier doelgroepen als geheel. Bij secundaire preventie daarentegen, gaat het binnen de vier doelgroepen specifiek over die individuen, groepen en plaatsen die risico vormen. In vergelijking met primaire preventie heeft secundaire preventie (in theorie) als voordeel dat de middelen gericht zijn op personen en situaties die deze middelen nodig hebben. Bij tertiaire preventie ten slotte gaat het om interventies met personen, groepen en situaties nadat seksueel misbruik reeds heeft plaatsgevonden. Tertiaire preventie is gericht op het voorkomen dat misbruik doorgaat of zich zal herhalen. Maatregelen binnen tertiaire preventie zien bijvoorbeeld op vroegsignalering en het beperken van schade bij slachtoffers. Deze aspecten komen later verder aan de orde. Bij de doelgroep daders ligt de focus voor preventie op reeds veroordeelde daders, en veel minder op preventie ten aanzien van personen die een verhoogd risico lopen om voor het eerst een seksueel delict tegen kinderen te plegen, maar die dit nog niet hebben gedaan. Een veelbelovende maatregel die zich (ook) richt op personen die zich nog niet hebben schuldig gemaakt aan vervaardiging, verspreiding of bezit van kinderpornografie of seksueel misbruik van kinderen is de invoering van de Britse hulplijn Stop it Now in 2012 in Nederland. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 272 Bij de preventie van seksueel misbruik van kinderen ligt veel nadruk op de (potentiële) slachtoffers. Dit is niet geheel onomstreden, met name waar het gaat om jonge kinderen. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van kinderen zou immers bij volwassenen moeten liggen. Er is weinig bekend over het daadwerkelijke preventieve effect van preventieprogramma’s gericht op kinderen, en in veel programma’s ontbreekt aandacht voor nieuwe media en voor de risico’s die deze voor jongeren meebrengen. In alle preventieprojecten op het gebied van seksueel geweld dienen dan ook nadrukkelijk de gevaren van online gedrag, waaronder ook die in de sfeer van kinderpornografie, te worden behandeld. Voor veel daders is een belangrijke reden om kinderen te misbruiken dat zij de mogelijkheid daartoe hebben. Bij situationele preventie gaat het er om deze mogelijkheid weg te nemen of het aantal mogelijkheden te verminderen. Op het gebied van situationele preventie heeft de Commissie Gunning een aantal maatregelen voorgesteld, waaronder maatregelen ter uitvoering van het vierogenprincipe en een registratiesysteem voor medewerkers van kinderdagverblijven. Hoewel de Commissie Gunning zich uitsluitend richtte op kinderdagverblijven, zouden dergelijke maatregelen ook in andere sectoren waar men met kinderen werkt hun toepassing kunnen c.q. moeten vinden. Een vierde doelgroep waarop preventie zich kan richten is het algemene publiek. Hoewel seksueel misbruik van kinderen en kinderpornografie geen onbekende fenomenen zijn voor het grote publiek, bestaan er veel misvattingen over daders en slachtoffers van deze delicten. Details over grote misbruikzaken kunnen bovendien leiden tot publieke onrust, terwijl het publiek geen handvatten worden aangereikt om zichzelf en hun kinderen te beschermen tegen misbruik. Daartoe zou een benadering als die van een public health model, waarin seksueel misbruik van kinderen wordt gezien binnen het brede kader van volksgezondheid nuttig kunnen zijn. Zo’n model kan zich richten op voorlichting en het identificeren van risico’s, en kan ook dadergericht zijn. De afwezigheid van goede informatie en de houding van het publiek ten opzichte van pedofilie kunnen bestaande barrières voor pedofielen om hulp te vragen nog verder verhogen. Om dit te doorbreken en om daadwerkelijk preventief effect te hebben is het van belang dat het publiek wordt voorgelicht over slachtoffer- en daderschap. Van een dergelijke benadering is in Nederland nog geen sprake De twee grootste uitdagingen op het gebied van preventie van kinderpornografie en het daarmee nauw samenhangende bredere fenomeen seksueel misbruik van kinderen zijn het toepassen van de vertaling van kennis en expertise naar evidence based preventiebeleid, en preventie op elk van de drie preventieniveaus. Het verdient dan ook aanbeveling een allesomvattende evidence based preventiestrategie te ontwikkelen die bestaat uit een combinatie van primaire, secundaire en tertiaire preventiemaatregelen. 4.2.3.3 Signalering en registratie De signalering van kinderpornografie vormt een belangrijk onderdeel van de tertiaire preventie van kinderpornografie. Signalering kan plaatsvinden ten aanzien van daders, slachtoffers en kinderpornografisch materiaal. Daders zelf en personen uit hun directe omgeving kunnen signalen opvangen van daderschap. Tot op heden is nog niet ingezet op het herkennen van potentieel daderschap en het hierop volgend handelen. Het in Nederland op te zetten Stop it Now!-project is in dit kader van belang. Het Meldpunt Kinderporno op Internet dat – samen met het ambulant forensisch centrum de Waag – bezig is met het opstarten van dit project, moet deze nieuwe taak (de signalering van daders) dan wel strikt gescheiden vervullen van zijn andere taken (de signalering van content en, via Helpwanted.nl, van slachtoffers). Omstanders van Conclusies en aanbevelingen 273 daders kunnen ook anoniem melding doen van opgevangen signalen bij Stichting M. Op het gebied van terugkoppeling door de politie aan Stichting M. is terrein te winnen. Slachtoffers, personen uit hun privéomgeving en professionals uit de directe omgeving van slachtoffers kunnen signalen opvangen van slachtofferschap. Er zijn al flinke stappen gezet ten aanzien van de signalering van slachtofferschap van seksueel geweld tegen kinderen en het hierop volgend handelen door personen in de omgeving van kinderen - zowel privé als beroepsmatig. Het is belangrijk dat ontwikkelde publiekscampagnes worden doorgezet waarbij ook aandacht komt voor digitale signalen. Verwacht wordt dat de aankomende Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ervoor kan zorgen dat professionals niet langer handelingsverlegen zijn. Met een meldcode zal bij vermoedens waarschijnlijk vaker worden ingegrepen. Met meldingen van kindermishandeling kan men terecht bij meerdere instanties, waarbij AMK’s het meest voor de hand liggen. BNRM heeft een verkennend onderzoek verricht waaruit bleek dat de extra dimensie van slachtofferschap bij kinderpornografie over het algemeen niet (h)erkend werd. AMK-medewerkers vragen niet standaard door naar kinderpornografie bij seksueel misbruikgevallen. Ook bestaat ten aanzien hiervan geen specifieke hulpverlening. Het ontbreekt AMK-medewerkers aan voldoende kennis over kinderpornografie, en breder, over digitale signalen van misbruik door een gebrek aan scholing. Het is van belang dat hier meer aandacht voor komt. Slachtoffers zelf kunnen onder andere terecht bij de Kindertelefoon. De Kindertelefoon registreert helaas niet op kinderpornografie bij gevallen van seksueel geweld tegen kinderen. Een goede ontwikkeling is dat de Kindertelefoon kinderen tegenwoordig actief doorverwijst naar Bureaus Jeugdzorg. Daarnaast kunnen slachtoffers, specifiek voor online misbruik, melding doen bij Helpwanted.nl. Binnenkort zullen slachtoffers ook gebruik kunnen maken van een online meldknop die momenteel wordt ontwikkeld in het kader van het programma Digivaardig & Digibewust. Hierbij is het van belang dat met name de ‘achterkant’ van de meldknop goed georganiseerd is, dat wil zeggen dat er goede mogelijkheden zijn om aan de meldingen een passende opvolging te geven. Internetgebruikers kunnen (ongewild) geconfronteerd worden met kinderpornografie op internet. Ze kunnen dit melden bij het particuliere Meldpunt Kinderporno op Internet en/of bij het Meldpunt Cybercrime van de politie. Het is belangrijk dat gemeld kinderpornografisch materiaal zo snel mogelijk door internet service providers verwijderd wordt. Om dit te bewerkstelligen moeten de afspraken tussen het Meldpunt Kinderporno op Internet en de politie herzien worden. Het Engelse collega-meldpunt the Internet Watch Foundation zou in deze als voorbeeld kunnen dienen. Een taakuitbreiding van het Meldpunt Kinderporno op Internet, bijvoorbeeld naar het monitoren dan wel verstoren van fora en netwerken, kan overwogen worden – mogelijk in het kader van het Stop it Now!-project. 4.2.3.4 Opsporing Kinderpornografisch beeldmateriaal in handen van de politie is bewijs dat seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. De focus in het opsporingsonderzoek moet gericht zijn op slachtofferidentificatie. In theorie is die focus er ook. De praktijk wijst echter uit dat identificeren in geringe mate lukt. De politie heeft a priori weinig informatie over een mogelijke dader, vaak niet meer dan een internetidentiteit. De informatie die zij krijgt is slechts een IP-adres waarop activiteiten plaatsvinden in verband met kinderpornografie. Het is onbekend of hier (een) slachtoffer(s) bij betrokken is of zijn. De politie wordt echter geconfronteerd met honderden onderzoeksvoorstellen per jaar. Het verleggen van de focus van de aanpak van bezitters naar de daadwerkelijke aanpak van vervaardigers, komt hierdoor lastig van de grond. Het zoeken naar slachtoffers van seksueel geweld via internet is mede hierdoor weinig effectief. Ieder gevonden slachtoffer maakt elke inspanning daarentegen gegrond. De nieuwe structuur biedt wellicht een oplossing. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 274 De nieuwe structuur zou in ieder geval zedenspecialisme moeten combineren met digitale en tactische expertise. De inzet van extra capaciteit is daarbij onontbeerlijk. De minister van Veiligheid en Justitie heeft aangekondigd dat extra capaciteit vrijgemaakt wordt voor de aanpak van kinderpornografie. Hierbij moet rekening worden gehouden met de vraag hoe deze capaciteit verdeeld zal worden. Bundeling van kennis en competenties zou de effectiviteit ook kunnen verhogen. Het multidisciplinaire team van het KLPD onder leiding van de teamleider van het Team High Tech Crime (THTC) heeft een dadergerichte aanpak (analyse van e-mail- en chatverkeer van daders), welke een extra dimensie aan het werkproces heeft toegevoegd. Het Team Beeld en Internet (TBI) heeft een voornamelijk slachtoffergericht beleid (grotendeels analyse van de afbeeldingen). De combinatie van dadergerichte en slachtoffergerichte opsporing zou op één locatie moeten plaatsvinden, waarbij de digitale competenties zouden moeten samengaan met zedenexpertise. Een nationale unit kan deze twee vormen van opsporing bundelen. Dadernetwerken dienen volledig onderzocht te worden, waarbij men ook oog moet hebben voor de op de afbeelding seksueel misbruikte kinderen. Hierbij zouden lessen getrokken kunnen worden uit de succesvolle samenwerking in de Amsterdamse zedenzaak. Twee belangrijke uitdagingen zullen ook in de nieuwe politiestructuur om een oplossing vragen. Ten eerste de prioritering. In het algemeen kan geconcludeerd worden dat het merendeel van de regio’s en de BRT’s zich richten op het verwerken van onderzoeken zonder door te rechercheren naar het misbruik. Het TBI prioriteert in samenwerking met de landelijke coördinerend officier van justitie Kinderporno, maar deze prioritering is noch gestandaardiseerd, noch beschreven. De tweede uitdaging is de werkvoorraad. De huidige werkvoorraad is een ballast voor politie en justitie. De voorgestelde nieuwe structuur biedt (nog) geen inzicht in de wijze waarop de werkvoorraad weggewerkt zou kunnen worden, behalve alternatieve manieren van afdoen. Een analyse van de aard van de werkvoorraad ontbreekt, waardoor beleid vrijwel niet te ontwerpen is. De geringe capaciteit wordt als oorzaak van de werkvoorraad aangewezen. Dit is echter de vraag, want de werkvoorraad zou moeten groeien als er 100 tot 300 zaken per jaar bijkomen. Dit gebeurt niet, want de werkvoorraad is weliswaar onbeheersbaar maar niettemin relatief stabiel en daalt zelfs zo nu en dan. Een onderzoek van de instroom en uitstroom van de werkvoorraad zou inzicht kunnen bieden. Het bestaan van de werkvoorraad kan mogelijk mede het gevolg zijn van de geringe prioriteit die wordt toegekend aan kinderpornografiezaken, de gehanteerde werkwijze, of de toestroom van onderzoeken uit het buitenland. De aanname dat een gebrek aan capaciteit de oorzaak is van het bestaan van de werkvoorraad is deels ongegrond. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn om een internationaal prioriteringsmodel te ontwikkelen. Daartoe zouden mogelijkheden voor het maken van internationale afspraken hierover nader verkend kunnen worden. Twee uitdagingen die ongeacht veranderingen in de politiestructuur moeten worden aangepakt betreffen de effectiviteit van de identificatie van slachtoffers. Hiervoor zou allereerst aansluiting kunnen worden gezocht bij ontuchtzaken, waarbij gegevensdragers altijd in beslag dienen te worden genomen. Immers, de identificatie van slachtoffers via internet is niet altijd effectief en vindt veelal op basis van toeval plaats. Nu staat in de Aanwijzing kinderpornografie dat bij aangiften van vormen van seksueel geweld tegen kinderen in alle fasen van het onderzoek rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van de productie van kinderpornografisch beeldmateriaal en moet, zo mogelijk, een doorzoeking plaatsvinden. Door zowel in de Aanwijzing kinderpornografie, als de Aanwijzing zeden het belang van inbeslagname van gegevensdragers te benadrukken kan de effectiviteit van de opsporing worden verhoogd en de focus daadwerkelijk naar misbruik worden verlegd. Ten tweede dient meer informatie over de effectiviteit van de opsporing te worden vergaard. Zo is het aantal slachtoffers dat bijvoorbeeld Conclusies en aanbevelingen 275 via internet wordt gevonden vrijwel onbekend. Het aantal geïdentificeerde slachtoffers zou om die reden geregistreerd moeten worden. Hierdoor kan de effectiviteit van de opsporing inzichtelijk worden gemaakt, hetgeen consequenties kan hebben voor het te voeren beleid. 4.2.3.5 Vervolging en berechting Artikel 240b Sr omvat verschillende gedragingen, van het zich toegang verschaffen tot kinderpornografie en bezit tot het vervaardigen en verspreiden daarvan. Door de redactie van het wetsartikel is uit het cijfermateriaal niet op te maken hoe de verhouding in vervolging en berechting is tussen de uiteenlopende vormen van gedragingen. Een redactie in verschillende categorieën zou te overwegen zijn. Mogelijk vormt de op handen zijnde nieuwe EU-Richtlijn aanleiding om de redactie van de huidige strafbepaling opnieuw tegen het licht te houden. Ook voor de strafoplegging is het onderscheid tussen verschillende gedragingen relevant. In de praktijk wordt door de rechter meestal een voorwaardelijke vrijheidsstraf in combinatie met een taakstraf opgelegd. Uit de cijfers blijkt een duidelijke tendens naar het opleggen van zwaardere straffen: het aandeel onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in de periode 2006-2010 is gestegen en in 2010 is minder vaak een taakstraf opgelegd als zwaarste hoofdstraf. Op dit moment is nog niet duidelijk of en in hoeverre de mogelijkheden tot het opleggen van taakstraffen in de toekomst zullen worden beperkt voor overtredingen van artikel 240b Sr. Het beperken van de mogelijkheden tot het opleggen van een taakstraf – met name als dit niet meer mogelijk zou zijn in combinatie met voorwaardelijke straffen – zou rechters in ieder geval minder mogelijkheden geven bij de individuele straftoemeting maatwerk te leveren. Daarbij moet ook gedacht worden aan mogelijkheden tot – bijvoorbeeld – gedragsbeïnvloeding via toezicht op grond van opgelegde voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling. In juni 2011 heeft het kabinet in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat gezocht moet worden naar andere manieren van zaken afdoen. Dat betreft met name het bezit van kinderpornografie. Ook hier is het onderscheid in de verschillende soorten gedragingen relevant. De ratio achter het afschaffen dan wel beperken van de mogelijkheid tot het opleggen van een taakstraf (‘strenger straffen’) lijkt echter niet te passen bij de alternatieve manieren van afdoen waar door het OM en kabinet (ook) naar wordt gezocht, met name voor die overtredingen van artikel 240b waarbij sprake is van relatief lichtere zaken zoals bezit van een kleine hoeveelheid materiaal zonder dat sprake is van een eerder contact met justitie op dit terrein. Niet alle kinderpornografiezaken zijn hetzelfde. Gelet op de omvang en complexiteit van sommige zaken zou overwogen moeten worden om dit onderwerp tevens structureel te beleggen bij het Landelijk Parket (LP), zodat het LP ook een sturende rol kan hebben bij omvangrijke, complexe en grensoverschrijdende zaken en een rol kan spelen bij het ontwikkelen van innovatieve opsporingsmethoden. De vervolging van kinderpornografie is thans primair belegd bij de arrondissementsparketten. De behandeling van strafzaken van kinderpornografie werpt tot slot een aantal – relatief– nieuwe vragen op ten aanzien van geïdentificeerde slachtoffers. Op dit moment is er geen wettelijke of andere voorziening om in situaties als deze volledige anonimiteit van deze slachtoffers in het strafproces te garanderen en aldus de identiteit en persoonsgegevens van slachtoffers die zijn afgebeeld te beschermen. Onderzocht zou moeten worden op welke manier dit, zonder dat dit strijdig zou zijn met artikel 6 van het EVRM, kan worden gerealiseerd. Een belangrijke vraag is ook hoe recht kan worden gedaan Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 276 aan slachtoffers wanneer ervan wordt uitgegaan dat zij door verspreiding van kinderpornografie keer op keer slachtoffer worden (revictimisatie), en wat het effect zou kunnen zijn van de mogelijkheid tot het krijgen van schadevergoeding. Hier zou nader onderzoek naar moeten worden gedaan. Verwacht wordt dat de rechter in de Amsterdamse zedenzaak binnenkort uitspraak zal doen over de vraag of de ouders van de minderjarige slachtoffers in de strafzaak het spreekrecht namens hun kinderen kunnen uitoefenen. Sinds juli 2011 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel in voorbereiding waarin het spreekrecht van kinderen jonger dan twaalf kan worden uitgeoefend door hun ouders. Onderzocht zou moeten worden of ouders als zodanig als slachtoffer zouden moeten worden gezien en in die hoedanigheid – dus niet alleen als vertegenwoordiger van hun kind – ook spreekrecht zouden moeten krijgen. 4.2.3.6 Nazorg en toezicht De mogelijkheden van toezicht die in deze rapportage zijn weergegeven richten zich met name op toezicht en nazorg binnen het justitiële kader. Dit kader kent ook grenzen. Wanneer een straf van langer dan vier jaar gevangenisstraf wordt opgelegd kan daarvan geen deel voorwaardelijk zijn en kunnen hieraan dus ook geen bijzondere voorwaarden worden verbonden. Toezicht en behandeling zijn in deze vorm dan ook niet mogelijk. Ook na tenuitvoerlegging van de straf kan geen toezicht meer worden gehouden op een veroordeelde zedendelinquent. Thans is het als een veroordeelde zijn straf heeft uitgezeten, dan wel de VI periode is verstreken, niet mogelijk toezicht en behandeling af te dwingen in een justitieel kader. Vanuit de wetenschap wordt betreurd dat er alsdan geen gedwongen kader meer is voor toezicht en behandeling. Het is dan ook interessant dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie thans onderzoek laat doen naar de mogelijkheid om het toezicht voor zedendelinquenten die de tbs-behandeling hebben afgerond uit te breiden tot levenslang toezicht. Een integrale aanpak rondom veroordeelde zedenplegers ontbreekt. Reclassering, politie, OM, gemeenten, penitentiaire inrichtingen, de ministeries van VenJ en BZK, scenarioteams, Veiligheidshuizen, UWV, CWI en maatschappelijke organisaties, zoals woningcorporaties en zorginstellingen hebben alle een rol binnen nazorg van en toezicht op (veroordeelde) zedenplegers, waarbij tegenstellingen soms onvermijdelijk zijn. Zo kan bijvoorbeeld een gebiedsverbod door een gemeente om maatschappelijke onrust te voorkomen reclasseringstoezicht bemoeilijken. Tegelijkertijd krijgen de betrokken instanties in de uitvoering te maken met de complexiteit van het fenomeen kinderpornografie, onvolledig beleid en problemen binnen de uitvoering zelf. Het ontbreken van één landelijk kader inzake nazorg van en toezicht op veroordeelde daders maakt dat regio’s zelf moeten leren omgaan met bovengenoemde uitdagingen. Binnen de regio bestaan op individueel zaaksniveau nu al samenwerkingsverbanden als Veiligheidshuizen, scenarioteams en twee- of meersporenteams, waar betrokken instanties samenkomen. Vanuit het werkveld wordt het Britse toezichtsysteem Mappa vaak genoemd als wenselijk, ook in één adem met de Nederlandse Veiligheidshuizen en de Nederlandse implementatie van het project COSA. Onderdeel van Mappa is een centrale regie door de reclassering op zaaksniveau. De door het Amerikaanse Center for Sex Offender Management geformuleerde uitgangspunten (zie hieronder) lijken ook voor de Nederlandse situatie waardevol en worden bij de uitvoering in verschillende regio’s teruggevonden. Zo werden ervaringen opgedaan in Den Bosch in de eerder genoemde zedenzaak van de zwemleraar Benno L. gedeeld met Amsterdam ten behoeve van de voorlichting aan de ouders in de Amsterdamse zedenzaak. Ook het Actieplan Aanpak Kindermishandeling propageert samenwerking en een integrale aanpak. Dit plan richt zich echter met name op kinderen en benoemt weliswaar het belang van samenwerking met dadergerichte organisaties maar dit wordt vooralsnog niet breed teruggezien in de regio. Conclusies en aanbevelingen 277 Een integrale aanpak is wenselijk, en zou aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. Het integrale karakter van de aanpak zou moeten blijken uit het afstemmen van alle uitvoeringsprocessen, de daarbij betrokken actoren en juridische kaders. Hierbij moet aandacht zijn voor uitgangspunten als slachtoffergerichtheid, monitoring en evaluatie van interventies, gespecialiseerde kennis en training van medewerkers, voorlichting aan het algemene publiek en samenwerking tussen organisaties. Het integrale karakter zou verder moeten blijken uit een aanpak die zowel op nationaal als regionaal niveau vorm krijgt. Dat betekent ook onderlinge afstemming tussen de regio’s: bij verhuizing of een gebiedsverbod verdwijnt de problematiek niet, maar verplaatst zich slechts. Een landelijk programma dan wel een expertisecentrum ondergebracht bij Reclassering Nederland – zoals in de VS – zou een landelijk beleidskader kunnen formuleren, als schakel tussen beleid en uitvoering kunnen dienen, best practices in de regio kunnen verzamelen en aansluiting bij vergelijkbare programma’s en expertisecentra binnen opsporing en vervolging (PVAKP) kunnen vinden. Het is van belang dat daarbij ook de specifieke problematiek rond jeugdige zedendelinquenten wordt betrokken. Het gaat dan niet alleen om jeugdige zedendelinquenten in de strafrechtsketen maar ook om die plegers die civielrechtelijk worden behandeld. Ook de organisatie, registratie en expertisevorming binnen de jeugdreclassering vormen hierbij een aandachtspunt. 4.2.3.7 Hulpverlening Gezien de verschillende aspecten van het slachtofferschap van kinderpornografie is hulpverlening nodig voor de gevolgen van zowel het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal, als het verspreiden, bezitten en bekijken daarvan. Het vervaardigen houdt vrijwel steeds seksueel misbruik in. Hiervoor zijn algemene en specialistische voorzieningen beschikbaar, voor jonge kinderen, oudere kinderen en ouders van kinderen. De hulpverlening is echter nauwelijks ingericht op de mogelijkheid dat het misbruik plaatsvindt in een kinderpornografische context. Er is weinig bewustzijn van de eventualiteit dat seksueel misbruik van kinderen gepaard gaat met het maken van afbeeldingen daarvan en dat dit een extra dimensie vormt van het slachtofferschap van seksueel misbruik die een geïntegreerde behandeling behoeft. Daarmee samenhangend is er ook weinig kennis over de gevolgen van het verspreiden en het bezitten van kinderpornografisch materiaal voor de kinderen die daarvan het slachtoffer zijn en voor hun ouders, en zijn er weinig hulpprogramma’s die op deze aspecten van het slachtofferschap zijn gericht. Meer in het algemeen is er weinig specifieke kennis over slachtofferschap van seksueel geweld via internet, en over de verwevenheid die er kan bestaan tussen seksueel misbruik en online seksueel geweld. Afgezien van enkele meld- en chatsites op internet is er dan ook weinig hulpaanbod voor de slachtoffers van online seksueel geweld in de leeftijdsgroep vanaf twaalf jaar. In het stelsel van zorgvoorzieningen moet verbinding worden gelegd tussen offline en online vormen van slachtofferschap van seksueel geweld, en moet expertise worden opgebouwd ten aanzien van effectieve methoden en technieken voor de behandeling van de gevolgen van online seksueel geweld. 4.2.3.8 Publiekprivate samenwerking Er bestaan in binnen- en buitenland verschillende publiekprivate samenwerkingsverbanden die diverse initiatieven ontplooien om kinderpornografie tegen te gaan. Uit deze interventies zijn mogelijke focus en bijbehorende strategieën af te leiden. Het verdient dan ook aanbeveling om publiekprivate samenwerking – opnieuw – binnen een platform te borgen, waar het krachtenveld kan samenkomen en gezamenlijk richting kan worden gegeven aan deze samenwerking. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 278 Nu blokkeren van kinderpornografie in Nederland geen doorgang heeft gevonden, heeft het Platform Internetveiligheid van ECP-EPN geen actieve werkgroep meer die de publiekprivate samenwerking tegen kinderpornografie bevordert. Een dergelijk overlegorgaan zou publiekprivate samenwerking kunnen aanjagen en sturing geven en zou nieuwe initiatieven kunnen ontplooien en bestaande initiatieven kunnen versterken. Eén centraal punt zou tevens aanspreek- en verzamelpunt kunnen zijn voor publiekprivate samenwerkingsverbanden en best practices uit het buitenland. Het Platform Internetveiligheid van ECP-EPN waar de werkgroepen Blokkeren van kinderporno en Notice and Takedown onder vallen, is een voor de handliggende keuze om publiekprivate samenwerking richting te geven. Om te voorkomen dat initiatieven de focus van de politie doorkruisen of overlap kennen met het barrièremodel dat thans in ontwikkeling is, is afstemming met het PVAKP wenselijk. Wellicht dat naast het huidige Platform Internetveiligheid en het PVAKP het nog op te richten Nationaal Cyber Security Centrum mogelijkheden biedt om publiekprivate samenwerking inzake kinderpornografie te stimuleren. Bij de aanpak van kinderpornografie zou ook de internetgemeenschap meer structureel moeten worden betrokken. 4.3 Verbinding In het voorgaande zijn conclusies weergegeven ten aanzien van de deelprocessen in de uitvoering van het kinderpornografiebeleid. Daarmee is echter nog niet alles gezegd. Er moet ook nog worden gekeken naar de mate waarin er tussen en binnen de processen verbindingen zijn gelegd waar dat nodig is. Ook is belangrijk dat er schakels bestaan tussen beleid en uitvoering, waarmee beleid kan worden vertaald naar de praktijk, en andersom. Verbinding tussen beleid en uitvoering Van dit laatste bestaan enkele goede voorbeelden. Zo vervult het Programma Verbeteren Aanpak Kinderpornografie (PVAKP) van de politie, ontworpen na analyse van de problemen in de aanpak samen met het OM, een belangrijke functie in het praktisch vormgeven van de repressieve aanpak. Het Platform Internetveiligheid van ECP-EPN is een voorbeeld van een organisatie waarin vertaling kon plaatsvinden van het beleid van de overheid naar de praktijk en andersom, in dit geval met betrekking tot publiekprivate samenwerkingsinitiatieven op het terrein van de ICT. Verbinding binnen en tussen processen Er zijn in de afgelopen jaren vele samenwerkingsinitiatieven ontplooid waarmee goede verbindingen zijn gelegd. Zo zijn er zogenoemde scenarioteams waarmee in een regio in geval van (vermoedens van) ernstige (seksuele) kindermishandeling samenhangende hulp op gang wordt gebracht omdat de ervaring uitwijst dat situaties van ernstige (seksuele) kindermishandeling zeer complex zijn en nauwgezette samenwerking van alle instanties vereisen. Hierin vindt derhalve verbinding plaats binnen de hulpverlening. Niet in alle regio’s is een dergelijk scenarioteam actief. Er zijn ook multidisciplinaire teams waarmee een verbinding wordt gelegd tussen verschillende processen. Een voorbeeld hiervan is het Veiligheidshuis Tilburg. Hierin werkt een groot aantal organisaties samen aan veiligheid en zorg onder één dak, met een combinatie van een strafrechtelijke aanpak, zorg voor daders en hulpverlening aan slachtoffers. Niet in alle regio’s richt het Veiligheidshuis zich op zedenplegers. Ook de Centra voor Jeugd en Gezin hebben een belangrijke verbindende functie. Het protocol ‘Meldingen kindermishandeling door Bureaus Jeugdzorg bij de Politie en het Openbaar Ministerie’ is een goed voorbeeld van samenwerking tussen een hulpverleningsorganisatie en de politie. Conclusies en aanbevelingen 279 Verbinding tussen de aanpak van kinderpornografie en de aanpak van seksueel geweld Ondanks bovenomschreven goede voorbeelden van verbindingen wordt zichtbaar dat niet alleen wat betreft de beleidsagenda maar ook in de verschillende uitvoeringsprocessen in het algemeen nog onvoldoende verbinding bestaat tussen de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen en de aanpak van kinderpornografie. In de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel geweld en ook in de nazorg voor veroordeelde zedendelinquenten ontbreekt het besef dat het seksueel geweld in kwestie voor een deel ook kan hebben bestaan uit gedragingen die als kinderpornografie strafbaar zijn gesteld. Dit betekent eenvoudig dat deze twee begrippen in deze processen ten onrechte niet met elkaar in verband worden gebracht. De route van seksueel misbruik naar kinderpornografie wordt daardoor niet afgelegd. Andersom wordt de weg van kinderpornografie naar seksueel misbruik ook niet steeds bewandeld. Dit is met name zo in de vele gevallen wanneer voldoende informatie beschikbaar is om een verdachte wegens bezit van kinderpornografie voor de rechter te brengen. De zaak wordt dan afgehandeld en de verdachte kan veroordeeld worden, zonder door te rechercheren naar mogelijke seksueel misbruik. In dit geval vormt niet zozeer het ontbreken van besef maar eerder een gebrek aan capaciteit en prioriteit de belemmering voor het verder volgen van de route naar de dader en het slachtoffer van het achterliggende seksuele misbruik. 4.4 Concretisering en aanbevelingen Bovenstaande bevindingen schetsen een beeld van een complex fenomeen van enorme omvang dat met louter repressieve middelen niet beheersbaar is. Binnen beleid en uitvoering worden belangrijke stappen gezet om de bescherming van het kind tegen seksueel geweld inhoud te geven, en wordt verbinding gezocht tussen zowel beleidskaders als verschillende uitvoeringsorganisaties. De wegen naar de aanpak van kinderpornografie en die naar bescherming van het kind lopen echter ten onrechte niet synchroon. Dat kan en moet beter. De rapportage wordt afgesloten met de aanbevelingen die aan de regering worden gedaan, en met twee figuren, waarin het voorgaande wordt geconcretiseerd. Aanbevolen wordt: – te voorzien in een integrale aanpak van seksueel geweld tegen kinderen, waarin de aanpak van kinderpornografie volledig is opgenomen; – te voorzien in een duidelijke coördinatie om de integrale aanpak inhoud te geven en uit te voeren; – een onafhankelijk monitoring mechanisme in te stellen; – de continuïteit te waarborgen. In de Inleiding is aan de hand van een niet ingevuld model (Figuur 0.1) uitgelegd hoe de drie aspecten van kinderpornografie – daders, slachtoffers en technologie – zich tot elkaar verhouden. In het Interventiemodel wordt ook de samenhang zichtbaar met andere vormen van seksueel geweld tegen kinderen. In het donkerblauwe vlak komen daderschap, slachtofferschap en technologie samen: de vervaardiging van kinderpornografie. De lichtblauwe vlakken geven de routes weer voor het signaleren en aanpakken daarvan. De gedeelten van de cirkels waar geen overlap is met een andere cirkel representeren de situaties waarin geen sprake is van actueel dader- en slachtofferschap of recent vervaardigd materiaal, maar van oud kinderpornografisch materiaal en potentieel dader- en slachtofferschap, waaronder de mogelijkheid tot recidive van daders en revictimisatie van slachtoffers. Het Interventiemodel representeert focus en perspectief van de rapporteertaak kinderpornografie. Kern is de bescherming van kinderen tegen het seksuele geweld waarmee de vervaardiging van kinderpornografisch materiaal vrijwel altijd gepaard gaat, alsook de functie van het kinderpornografisch perspectief bij het bieden van die bescherming. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 280 Figuur 4.1 Interventiemodel Interventies die de analoge wereld verbinden met de digitale wereld om huidig en/of recent dader- en slachtoerschap en recent materiaal te signaleren en te bestrijden. Interventies ter preventie, signalering en bestrijding van laag geprioriteerd materiaal (niet-recent materiaal en/of reeds geïndenticeerde slachtoers) om opsporingsinstanties te ontlasten, en (potentieel) daderschap en revictimisatie van slachtoers te voorkomen. Interventies gericht op het ontwikkelen van digitale meldsystemen en digitale referentiekaders voor instanties en publiek om online slachtoerschap te signaleren en te beëindigen en adequate hulpverlening te bieden aan slachtoers. Interventies die bij signalering en bestrijding van kijkers naar kinderpornograe eectief onderscheid kunnen maken tussen hoog en laag risico op misbruik om tot een slachtoergerichte aanpak van kinderpornograe te komen. Interventies gericht op potentiële slachtoers en publiek om slachtoerschap te voorkomen. Interventies gericht op het aanbieden van hulpverlening aan slachtoers van (online) seksueel geweld om de gevolgen van slachtoerschap te behandelen en revictimisatie te voorkomen. Interventies gericht op potentiële daders en mogelijke situaties om daderschap te voorkomen. Interventies gericht op veroordeelde daders om recidive te voorkomen. Mensenhandel zedendelicten seksueel misbruik (Mogelijke) daders kindermishandeling (Mogelijke) slachtoers Vervaardiging van kinderpornograe Kindermishandeling seksueel misbruik Bezit en verspreiding van kinderpornograe Technologie (kinderpornograsch materiaal en middelen voor vervaardiging, verspreiding en bezit) In het thans ingevulde Interventiemodel (Figuur 4.1) worden de bevindingen uit de Hoofdstukken 2 en 3 nader gerelateerd aan de drie aspecten van kinderpornografie – daders, slachtoffers en technologie. Ingevuld staat welke typen interventies tezamen een geïntegreerde aanpak van kinderpornografie zouden kunnen vormen, zodat alle aspecten van kinderpornografie worden aangepakt. Het hierna gepresenteerde Verbindingsmodel (Figuur 4.2) specificeert vervolgens de interventies die hieraan zouden kunnen bijdragen en bevat concrete aanbevelingen die hieraan worden verbonden. Conclusies en aanbevelingen 281 Het Verbindingsmodel (zie volgende pagina) weerspiegelt in feite de integrale aanpak, wat betreft beleid, uitvoering en verbinding, analoge en digitale aspecten, en internationale en regionale elementen, en geeft aldus invulling aan de aanpak. Het maakt inzichtelijk waar en op welk niveau die aanpak integraal moet zijn. Het sluit aan op het Interventiemodel hetwelk illustreert waar interventies de basisaspecten daders, slachtoffers en technologie moeten aanpakken. Het Verbindindingsmodel is hiervan een concrete uitwerking en geeft aan wie welke interventies wanneer zou kunnen uitvoeren en waar de meerwaarde van samenwerking en verbinding in kan worden gevonden. Waar het Interventiemodel meer in abstracto de routing aangeeft is het Verbindingsmodel bedoeld als handleiding voor de praktijk. In de linkerkolom van het schema staan de acties aangegeven op het vlak van beleid, coördinatie, onderzoek en internationale samenwerking. In de middelste kolom worden enkele belangrijke organisaties en initiatieven genoemd die fungeren als schakels tussen beleid en uitvoering. Deze vertalen beleid naar uitvoering, en andersom. In de rechterkolom staan de meest dringende acties voor de uitvoering, geordend volgens de onderscheiden deelprocessen, en onder vermelding van de betrokken ministeries. In deze kolom zijn ook enkele organisaties aangegeven die model staan voor de verbinding die tussen de verschillende processen reeds is gelegd. Het model verbindt van links naar rechts de beleidsacties met de uitvoeringsacties, en geeft andersom van rechts naar links de relatie van de uitvoeringsacties met het beleid weer. Ten slotte zijn er in de uitvoeringskolom nog enkele organisaties vermeld die een verbindende schakel vormen tussen de deelprocessen. Kinderpornografie is een vorm van seksueel geweld tegen kinderen. Verbinding, coördinatie en monitoring vormen bij de aanpak de kern. Met deze rapportage wordt beoogd hiertoe een handvat te bieden. Figuur 4.2 Verbindingsmodel Figuur 4.2 Verbindingsmodel Beleid Verbinding Beleid/ Uitvoeringsprocessen Uitvoeringsprocessen Wetenschap Internationaal (EU, RvE, VN) en buitenland Integrale Aanpak Seksueel Geweld tegen Kinderen - evidence-based - digitaal en analoog - grensoverschrijdend - continu Onafhankelijke monitoring Coördinatie VenJ en VWS EL&I; OC&W Betrek bij preventieprojecten gericht op kinderen ook nadrukkelijk de gevaren van online gedrag, waaronder kinderpornografie. SZW; OC&W; VWS Breid situationele preventie uit naar alle sectoren waar met kinderen wordt gewerkt. VWS; VenJ Bevorder Stop it Now! voor potentiële daders, ook op digitale kanalen. VWS Introduceer een public health model als basis voor een publieke preventie strategie, waarin aandacht is voor de aard van alle vormen van seksueel geweld tegen kinderen. VWS Investeer in scholing van professionals in het opvangen van digitale signalen van seksueel geweld tegen kinderen; Verbeter registratie van kinderpornografie door hulpverleningsinstanties (o.a. AMK’s, Kindertelefoon). Continueer de publiekscampagne ‘Kindermishandeling, wat kan ik doen?’ met aandacht voor digitale signalen van seksueel geweld tegen kinderen; signalering van daders, zie preventie; signalering van materiaal, zie publiekprivate samenwerking. VenJ Combineer dadergerichte en slachtoffergerichte opsporing binnen één nationale politie unit; onderzoek dadernetwerken altijd volledig; neem bij verdachten van ontucht altijd gegevensdragers in beslag; verken de mogelijkheid om afspraken te maken betreffende het beperken van de internationale toestroom van onderzoeksvoorstellen; maak de effectiviteit van de opsporing inzichtelijk door aantallen geïdentificeerde slachtoffers te registreren. Overweeg kinderpornografie ook structureel te beleggen bij het Landelijk Parket; onderzoek de mogelijkheid van uitbreiding van de juridische voorzieningen voor (in)directe slachtoffers, als spreekrecht, schadevergoeding en anonimiteit. VWS Ontwikkel expertise ten aanzien van en bied een hulpverleningspakket aan voor de gevolgen van zowel het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal (seksueel misbruik) als de verspreiding en het bezit daarvan. VenJ Onderzoek de mogelijkheden van een centrale regie voor toezicht op zaaksniveau, zoals in het Verenigd Koninkrijk bestaat; verbeter risicotaxatie-instrumenten (scheiding tussen kijkers van kinderpornografie en hands-on plegers; opnemen digitale gegevens); onderzoek de wenselijkheid van het beperken van de toegang tot internet. Ontwikkel interventies met een lage intensiteit die worden toegepast op laagrisico kijkers van kinderpornografie. EL&I; VenJ Borg publiekprivate samenwerking (opnieuw) binnen een platform en ontwikkel een richting voor deze samenwerking, waarvan het optimaliseren van de notice-and-takedownregeling onderdeel is. Onderzoek de mogelijkheid voor een landelijk beleidskader en expertisecentrum voor toezicht op en nazorg voor veroordeelde zedenplegers Preventie Centra voor Jeugd en Gezin Signalering Bestrijding Twee- of meer sporenteam, GGD-scenarioteam, Veiligheidshuis Hulpverlening Toezicht & Nazorg Publiek-private samenwerking Jeugdzorg Nederland; Nederlands Jeugdinstituut Politie (PVAKP) en OM Jeugdzorg Nederland; MOVISIE; NJi Reclassering Nederland ECP-EPN; Politie (PVAKP) Digivaardig & Digibewust; Kennisnet; Rutgers WPF Figuur 4.2 Verbindingsmodel Beleid Verbinding Beleid/ Uitvoeringsprocessen Uitvoeringsprocessen Wetenschap Internationaal (EU, RvE, VN) en buitenland Integrale Aanpak Seksueel Geweld tegen Kinderen - evidence-based - digitaal en analoog - grensoverschrijdend - continu Onafhankelijke monitoring Coördinatie VenJ en VWS EL&I; OC&W Betrek bij preventieprojecten gericht op kinderen ook nadrukkelijk de gevaren van online gedrag, waaronder kinderpornografie. SZW; OC&W; VWS Breid situationele preventie uit naar alle sectoren waar met kinderen wordt gewerkt. VWS; VenJ Bevorder Stop it Now! voor potentiële daders, ook op digitale kanalen. VWS Introduceer een public health model als basis voor een publieke preventie strategie, waarin aandacht is voor de aard van alle vormen van seksueel geweld tegen kinderen. VWS Investeer in scholing van professionals in het opvangen van digitale signalen van seksueel geweld tegen kinderen; Verbeter registratie van kinderpornografie door hulpverleningsinstanties (o.a. AMK’s, Kindertelefoon). Continueer de publiekscampagne ‘Kindermishandeling, wat kan ik doen?’ met aandacht voor digitale signalen van seksueel geweld tegen kinderen; signalering van daders, zie preventie; signalering van materiaal, zie publiekprivate samenwerking. VenJ Combineer dadergerichte en slachtoffergerichte opsporing binnen één nationale politie unit; onderzoek dadernetwerken altijd volledig; neem bij verdachten van ontucht altijd gegevensdragers in beslag; verken de mogelijkheid om afspraken te maken betreffende het beperken van de internationale toestroom van onderzoeksvoorstellen; maak de effectiviteit van de opsporing inzichtelijk door aantallen geïdentificeerde slachtoffers te registreren. Overweeg kinderpornografie ook structureel te beleggen bij het Landelijk Parket; onderzoek de mogelijkheid van uitbreiding van de juridische voorzieningen voor (in)directe slachtoffers, als spreekrecht, schadevergoeding en anonimiteit. VWS Ontwikkel expertise ten aanzien van en bied een hulpverleningspakket aan voor de gevolgen van zowel het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal (seksueel misbruik) als de verspreiding en het bezit daarvan. VenJ Onderzoek de mogelijkheden van een centrale regie voor toezicht op zaaksniveau, zoals in het Verenigd Koninkrijk bestaat; verbeter risicotaxatie-instrumenten (scheiding tussen kijkers van kinderpornografie en hands-on plegers; opnemen digitale gegevens); onderzoek de wenselijkheid van het beperken van de toegang tot internet. Ontwikkel interventies met een lage intensiteit die worden toegepast op laagrisico kijkers van kinderpornografie. EL&I; VenJ Borg publiekprivate samenwerking (opnieuw) binnen een platform en ontwikkel een richting voor deze samenwerking, waarvan het optimaliseren van de notice-and-takedownregeling onderdeel is. Onderzoek de mogelijkheid voor een landelijk beleidskader en expertisecentrum voor toezicht op en nazorg voor veroordeelde zedenplegers Preventie Centra voor Jeugd en Gezin Signalering Bestrijding Twee- of meer sporenteam, GGD-scenarioteam, Veiligheidshuis Hulpverlening Toezicht & Nazorg Publiek-private samenwerking Jeugdzorg Nederland; Nederlands Jeugdinstituut Politie (PVAKP) en OM Jeugdzorg Nederland; MOVISIE; NJi Reclassering Nederland ECP-EPN; Politie (PVAKP) Digivaardig & Digibewust; Kennisnet; Rutgers WPF 0 Literatuurlijst Adler, A. (2001). The perverse law of child pornography. Columbia Law Review, 101(2), 209-273. Adviesbureau Van Montfoort & Reclassering Nederland. (2004). RISc versie 1.0. Recidive inschattings schalen. Handleiding. Harderwijk: Flevodruk. AK Zensur. (2010). Analysis of a representative example of European blacklists. Beschikbaar via: ak-zensur.de/ 2010/09/29/analysis-blacklists.pdf. Akdeniz, Y. (2008). Internet child pornography and the law. National and international responses. Farnham (VK): Ashgate. Amersfoort van, P., Smit, L. & Rietveld, M. (2002). Criminaliteit in de virtuele ruimte. Amsterdam: DSP-groep. Andersson Elffers Felix. (2009). Publiekprivate bestrijding van kinderporno op internet. Een oplossingsrichting. Åström, K. & Rejmer, A. (2008). Det blir nog bättre för barnen. Slutrapport i utvärderingen av nationell försöksverksamhet med barnahus 2006-2007. Lund (Zweden): Media-Tryck Sociologen. Baines, V. (2008). Online child sexual abuse. The law enforcement response. ECPAT International. Bakker, F., Graaf de, H., Haas de, S., Kedde, H., Kruijer, H. & Wijsen, C. (2009). Seksuele gezondheid in Nederland 2009. Utrecht: Rutgers Nisso Groep. Bartol, C. R. & Bartol, A. M. (2005). Criminal behavior. A psychological approach. New Jersey (VS): Pearson Education. Bates, A., Saunders, R. & Wilson, C. (2007). Doing something about it. A follow-up study of sex offenders participating in Thames Valley circles of support and accountability. British Journal of Community Justice, 5(21), 29-38. Beech, A. R., Elliot, I. A., Birgden, A. & Findlater, D. (2008). The internet and child sexual offending. A criminological review. Aggression and Violent Behavior, 13, 216-228. Beek van, D. (2007). Behandeling van zedendelinquenten. In A. Ph. van Wijk, R. A. R. Bullens & P. van den Eshof (Red.). Facetten van zedencriminaliteit (pp. 317-326). Den Haag: Reed Business Information. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 286 Berenschot & Verwey-Jonker Instituut. (2011). Effectevaluatie regionale aanpak kindermishandeling. Eindrapportage. Beschikbaar via: www.missingkids.com/en_US/documents/FCACPTrendsInOnlineCrimePaper2011.pdf. Bijleveld, C. C. J. H. (2006). Methoden en technieken van onderzoek in de criminologie. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Bogaerts, A. & Woude van der, M. (2008). Community notification in Nederland. Een zegen of een nieuw risico? Proces: Tijdschrift voor Berechting en Reclassering, 4, 121-131. Bonnici, J. P. M. (2008). Self-regulation in cyberspace. Den Haag: T.M.C. Asser Press. Bourke, L. & Hernandez, A. E. (2009). The ‘Butner Study’ redux. A report of the incidence of hands-on child victimization by child pornography offenders. Journal of Family Violence, 24, 183-191. Bullens, R. (2007). Kijken naar kinderporno op internet: ‘onschuldige’ drang? In A. Ph. van Wijk, R. A. R. Bullens & P. van den Eshof (Red.). Facetten van zedencriminaliteit (pp. 431-439). Den Haag: Reed Business Information. Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Amsterdam, Bureau Jeugdzorg Noord-Holland & Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Noord-Holland. (2010). Protocol kindermishandeling voor alle beroepskrachten die werken met kinderen tot 19 jaar en/of hun ouders. Burgess, A. W. (1984). Child pornography and sex rings. New York (VS): Lexington Books. Callanan, C., Gercke, M., Marco de, E. & Dries-Ziekenheiner, H. (2009). Internet blocking. Balancing cybercrime responses in democratic societies. Aconite Internet Solutions. Capgemini. (2010). Trends in veiligheid 2010. Samen werken aan veiligheid. Caspers, J. (2010). Circles – NL – Informatie voor beroepskrachten in de buitencirkel COSA. Cirkels voor ondersteuning, samenwerking en aanspreekbaarheid in Nederland. Expertisecentrum Veiligheid Avans Hogeschool & Reclassering Nederland. Caspers, J., Höing, M. & Vogelvang, B. (2010). Proefimplementatie COSA. Managementsamenvatting van de tussenrapportage van de procesevaluatie. Den Bosch: Programmabureau Circles-NL. Center for Sex Offender Management. (2007a). Enhancing the management of adult and juvenile sex offenders. A handbook for policymakers and practitioners. Beschikbaar via: www.csom.org/pubs/CSOM_handbook.pdf. Center for Sex Offender Management. (2007b). The comprehensive assessment protocol. A systemwide review of adult and juvenile sex offender management strategies (CAP). Beschikbaar via: www.csom.org/pubs/cap/ download/Comprehensive%20Assessment%20Protocol.pdf. CEOP. (2008). IYAC children and young persons’ global online charter. Supplementary document. Beschikbaar via: www.ceop.police.uk/Documents/iyac_charter_supp.pdf. Literatuurlijst 287 Child Helpline International. (2010). Violence against children. Fourth child helpline international report. Beschikbaar via: www.childhelplineinternational.org/.../Fourth%20VAC%20Report%20-%20English%20-%20 FINAL%20COPY.pdf. Cleiren, C. P. M. & Verpalen, M. J. M. (Red.). (2010). Tekst en commentaar strafrecht. Deventer: Kluwer. Cornelissens, A. & Ferwerda, H. (2010). Burgerparticipatie in de opsporing: een onderzoek naar aard, werkwijzen en opbrengsten. Amsterdam: Reed Business. COT, Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. (2010). Als maatschappelijke onrust dreigt. Evaluatie van het optreden van de autoriteiten naar aanleiding van de arrestatie van Benno L. Beschikbaar via: www.cot.nl/pdf/ Als_maatschappelijke_onrust_dreigt.pdf. Creighton, S. J. (2004). Prevalence and incidence of child abuse. International comparisons. Beschikbaar via: www.nspcc.org.uk/Inform/research/briefings/prevalenceandincidenceofchildabuse_wda48217. html. Davidson, J. & Gottschalk, P. (2011). Internet child abuse. Current research and policy. Oxon (VK): Routledge. Dijk van, T., Flight, S., Oppenhuis, S. & Duesmann, B. (1997). Huiselijk geweld: aard, omvang en hulpverlening. Den Haag: Ministerie van Justitie. ECPAT International. (2008). Regional overview on child sexual abuse images through the use of information and communication technologies in Belarus, Moldova, Russia and Ukraine. ECPAT International. (2010). ECPAT consultation on child sex tourism in India, Nepal and Sri Lanka. ECPAT Nederland. (2002). Kindersekstoerisme vanuit Nederland. Onderzoek naar bestaande en mogelijk nieuwe reisbestemmingen. ECP-EPN. (2008). Jaarverslag 2008-2009. ECP-EPN. (2009). Jaarverslag 2009-2010. Eijk van, N. & Engers van, T. (2010). Op zoek naar evenwicht, een onderzoek naar zorgplichten op het internet. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Enders-Slegers, M. J. & Janssen, M. (2009). Cirkel van geweld. Verbanden tussen dierenmishandeling en huiselijk geweld. Amsterdam: Stichting DierZijn. Endrass, J., Urbaniok, F., Hammermeister, L. C., Benz, C., Elbert, T., Laubacher, A. & Rossegger, A. (2009). The consumption of internet child pornography and violent and sex offending. BMC Psychiatry 9, 43-49. Erents, P., Hertzscholdt, S. & Zee van der, T. (2003). Professionalisering aanpak kinderporno. KLPD – DNRI. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 288 European Digital Rights. (2011). The slide from “self-regulation” to corporate censorship. European Financial Coalition. (2010). 14 months on. A combined report from the European Financial Coalition 2009- 2010. An intelligence assessment on the commercial distribution of child sexual abuse images. A progress report on the work of the European Financial Coalition. Beschikbaar via: www.ceop.police.uk/documents/efc%20strat%- 20asses2010_080910b%20final.pdf. Ferraro, M. M. & Casey, E. (2005). Investigating child exploitation and pornography. Burlington (VS): Elsevier Academic Press. Ferwerda, H. (2006). Binnen zonder kloppen. Omvang, aard en achtergronden van huiselijk geweld in 2005 op basis van landelijke politiecijfers. Dordrecht: Advies en Onderzoeksgroep Beke. Financial Coalition Against Child Pornography. (2011). Report on trends in online crime and their potential implications in the fight against commercial child pornography. Finkelhor, D. (1994). Current information on the scope and nature of child sexual abuse. The Future of Children, 4(2), 31-53. Finkelhor, D. (2009). The prevention of childhood sexual abuse. The Future of Children, 19(2), 169-194. Finkelhor, D., Araji, S., Baron, L., Browne, A., Peters, S. D. & Wyatt, G. E. (1986). A sourcebook on child sexual abuse. Newbury Park (VS): Sage Publications. Finkelhor, D., Mitchell, K. J. & Wolak, J. (2000). Online victimization. A report on the nation’s youth (YISS-1). National Centre for Missing & Exploited Children. Gallagher, B. (2000). The extent and nature of known cases of institutional child sexual abuse. British Journal of Social Work, 30(6), 795-817. Gercke, M. (2009). Obligations of internet service provider in the fight against child pornography. Computer Law Review International, 3, 52-71. Gezondheidsraad. (2010). Werkprogramma 2011. Gezondheidsraad. (2011). Behandeling van de gevolgen van kindermishandeling. GGZ. (2011). Jeugd-GGZ. Investeren in de toekomst. Utrecht: ZuidamUithof Drukkerijen. GOVCERT. (2010). Jaarverslag 2009. Graaf de, H. & Vanwesenbeeck, I. (2006). ‘Seks is een game’. Gewenste en ongewenste seksuele ervaringen van jongeren op internet. Rutgers Nisso Groep. Groeneveld, C. (2000). Kinderporno en ontuchtzaken. Problemen bij de opsporing. Justitiële Verkenningen, 26(6), 78-89. Literatuurlijst 289 Gunning-Schepers, L. J., Schaardenburg van–Louwe Kooijmans, E. J. & Naeyé, J. (2011). Rapport onafhankelijke commissie onderzoek zedenzaak Amsterdam. Amsterdam: Commissie Gunning. Beschikbaar via: amsterdam.nl/publish/pages/361305/rapport_commissie_gunning_15-4_10_00.pdf. Harte, J. M., Kalmthout van, W. D. & Knüppe, J. J. M. C. (2010). Forensisch psychiatrisch toezicht. Evaluatie van de testfase van een vernieuwde vorm van toezicht op tbs-gestelden. Amsterdam: Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Afdeling Criminologie (VU). Hecht, M. E. (2008). Private sector accountability in combating the commercial sexual exploitation of children. Beschikbaar via: www.ecpat.net/worldcongressIII/PDF/Publications/CSR/Thematic_Paper_CSR_ ENG.pdf. Henriques, A. (2008). CSR and the role of the private sector in the sexual exploitation of children. Unicef. Beschikbaar via: www.iin.oea.org/iin/English/Pdf/Thematic%20Paper_CSR_ENG.pdf. Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin. (2010). Samenwerken voor de jeugd. Voortgang projecten Jeugd en Gezin. Höing, M., Caspers, J. & Vogelvang, B. (2009). Circles NL. Aanpassingsstudie naar COSA, cirkels voor ondersteuning, samenwerking en aanspreekbaarheid in Nederland. Den Bosch: Programmabureau Circles NL. Holt, T. J., Blevins, K. R. & Burkert, N. (2010). Considering the pedophile subculture online. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 22, 3-24. Horn van, J. (2007). Risicotaxatie in de forensische psychiatrie. In A. Ph. van Wijk, R. A. R. Bullens & P. van den Eshof (Red.). Facetten van zedencriminaliteit (pp. 337-348). Den Haag: Reed Business Information. Hulst van der, R. C. & Neve, R. J. M. (2008). High-tech crime, soorten criminaliteit en hun daders, een literatuurinventarisatie. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. ICMEC. (2010). Child pornography. Model legislation & global review. Alexandria (VS): The Koons Family Institute on International Law & Policy. INHOPE. (2007). 2007 global internet trend report. Trends associated with illegal content on the internet based on the experiences of the INHOPE international network of internet hotlines. September 2004-December 2006. INHOPE. (2010). INHOPE annual report 2010. Inspectie Openbare Orde en Veiligheid. (2003). De politiële en justitiële zedentaak. Stand van zaken. Den Haag: Hega Offset. Internet Watch Foundation. (2010). Internet Watch Foundation. Annual and charity report 2009. Internet Watch Foundation. (2011). Internet Watch Foundation. Annual and charity report 2010. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 290 Interpol. (2010). Interpol annual report 2009. Interpol. (2011). Interpol annual report 2010. Jahae, J. I. M. G. (2009). ET. In Zeden. Strafprocessen-van-de-eeuw. Topadvocaten schrijven misdaadgeschiedenis (pp.186-198). Leeuwarden: Uitgeverij Vuyk & CO. Jenkins, P. (2001). Beyond tolerance. Child pornography on the internet. New York (VS): New York University Press. Kaufman, K. L., Mosher, H., Carter, M. & Estes, L. (2006). An empirically based situational prevention model for child sexual abuse. Crime Prevention Studies, 19, 101-144. KLPD – Dienst IPOL. (2008). Nationaal Dreigingsbeeld 2008. Georganiseerde criminaliteit. KLPD – Dienst Nationale Recherche. (2010). High tech crime. Criminaliteitsbeeldanalyse 2009 (niet openbaar). Knibbe, A. (2002). Publiek private samenwerking. Alphen aan den Rijn: Kluwer. KNMG. (2008). Artsen en kindermishandeling. Meldcode en stappenplan. Kooijman, K., Baat de, M. & Linden van der, P. (2011). Regionale aanpak kindermishandeling in 2011. Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut. Koops, B. J. (2009). Sex, kids and crime in cyberspace. Some reflections on crossing boundaries. In A. R. Lodder & A. Oskamp (Red.). Caught in the cyber crime act. Opstellen aangeboden aan prof. mr. H.W.K. Kasperen (pp. 63-76). Deventer: Kluwer. Koppen van, C. (2009). Art. 240b Sr. kinderpornografie. Een overzicht van wetgeving, jurisprudentie en actuele problematiek. Amsterdam: Faculteit der Rechtsgeleerdheid (VU). Kuyper, L., Wit de, J., Adam, P., Woertman, L. & Berlo van, W. (2011). Het vervolg op ‘Laat je nu horen!’. Utrecht: Universiteit Utrecht & Rutgers WPF. Kuyper, L., Wit de, J., Adam, P., Woertman, L. & Berlo van, W. (2009). Laat je nu horen! Een onderzoek naar grensoverschrijdende seksuele ervaringen en gedragingen onder jongeren. Utrecht: Universiteit Utrecht. Landelijk Bureau Kindertelefoon. (2010). Jaarverslag 2009. Landelijk project kinderporno. (2008). Verbeterprogramma kinderporno: op beeld vastgelegd seksueel misbruik van kinderen. KLPD. Lanning, K. V. (2010). Child molesters: a behavioral analysis. For professionals investigating the sexual exploitation of children. National Centre for Missing & Exploited Children. Leary, M. G. (2007). Self produced child pornography. The appropriate societal response to juvenile selfexploitation. Virginia Journal of Social Policy and the Law, 15, 2-51. Literatuurlijst 291 Lenhart, A. (2009). Teens and sexting. How and why minor teens are sending sexually suggestive nude or nearly nude images via text messaging. Washington (VS): Pew Research Center. Lessig, L. (2001). The future of ideas. New York (VS): Random House. Leukfeldt, E. R., Domenie, M. M. L. & Stol, W. Ph. (2009). Cybercrime in Nederland: verspreiding van kinderporno en haatzaaien. Het Tijdschrift voor de Politie,71(5), 24-28. Leukfeldt, E. R., Domenie, M. M. L. & Stol, W. Ph. (2010). Verkenning cybercrime in Nederland 2009. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Leuw, E., Bijl, R. V. & Daalder, A. (2004). Pedoseksuele delinquentie. Den Haag: WODC. Liberatore, M., Levine, B. N. & Shields, C. (2010). Strengthening forensic investigations of child pornography on p2p networks. Philadelphia (VS): ACM CoNEXT. Livingstone, S., Haddon, L., Görzig, A. & Ólafsson, K. (2011). Risks and safety on the Internet. The perspective of European children. Full findings. Londen (VK): London School of Economics & EU-Kids Online. Lounsbury, K., Mitchell, K. J. & Finkelhor, D. (2011). Factsheet: the true prevalence of “sexting”. Crimes against Children Research Centre. Lünnemann, K., Nieborg, S., Goderie, M., Kool, R. & Beijers, G. (2006). Kinderen beschermd tegen seksueel misbruik. Evaluatie van de partiële wijziging in de zedelijkheidswetgeving. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Malsch, M., Alberts, W. C., Keijser de, J. W. & Nijboer, J. F. (2009). Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt. Oplegging en naleving in de periode 1995-2008. Den Haag: WODC. Malsch, M., Alberts, W. C., Keijser de, J. W. & Nijboer, J. F. (2011). Ontzetting uit beroep of ambt. Herleving van een weinig gebruikte straf? Justitiële Verkenningen, 37(1), 77-89. Marle van, H. & Mulder, E. (2007). Monitoring: toezicht en begeleiding bij re-integratie van zedendelinquenten. In A. Ph. van Wijk, R. A. R. Bullens & P. van den Eshof (Red.). Facetten van zedencriminaliteit (pp. 356-357). Den Haag: Reed Business Information. Mathiason, J., Miller, M., Klein, H., Holitscher, M. & McKnight, L. (2004). Internet governance. The state of play. The Internet Governance Project. Beschikbaar via: www.internetgovernance.org/pdf/ig-sopfinal.pdf. McLaughlin, J. H. (2010). Crime and punishment. Teen sexting in context. Penn State Law Review, 115(1), 135-181. Meldpunt Kinderporno op Internet. (2003). Jaarverslag 2002. Meldpunt Kinderporno op Internet. (2004). Jaarverslag 2003. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 292 Meldpunt Kinderporno op Internet. (2005). Jaarverslag 2004. Meldpunt Kinderporno op Internet. (2006). Jaarverslag 2005. Meldpunt Kinderporno op Internet. (2007). Jaarverslag 2006. Meldpunt Kinderporno op Internet. (2008). Jaarverslag 2007. Meldpunt Kinderporno op Internet. (2009). Jaarverslag 2008. Meldpunt Kinderporno op Internet. (2010a). Jaarverslag 2009. Meldpunt Kinderporno op Internet. (2010b). Voortgangsrapport Filterlijst (niet openbaar). Meldpunt Kinderporno op Internet. (2011). Jaarverslag 2010. Meulmeester, G., Rijsbosch, E., McDevitt-Pugh, L., Wieringa, S., Cense, M., Höing, M. & Vlugt van der, I. (2008). Mapping van bestaande projecten en initiatieven op het gebied van seksuele weerbaarheid. Amsterdam: Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging & Rutgers Nisso Groep. Ministerie van Justitie. (2000). Nationaal actieplan ‘Bestrijding seksueel geweld tegen kinderen’. Ministerie van Justitie. (2002a). Eindrapportage nationaal actieplan ‘Aanpak seksueel misbruik van kinderen’. Ministerie van Justitie. (2002b). Privé geweld – publieke zaak: een nota over de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld. Ministerie van Justitie. (2009). Samen effectief: de praktijk als inspiratie. Ministerie van Justitie. (2010). Stand van zaken aanpak kinderporno. Overzicht van aspiraties, beleidsvoornemens en inzet vanaf 2007 tot heden (justitie, politie, OM) en doorkijk naar de toekomst. Den Haag: Ministerie van Justitie. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2009). Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Mitchell, K .J., Jones, L. M., Finkelhor, D. & Wolak, J. (2011). Internet-facilitated commercial sexual exploitation of children. Findings from a nationally representative sample of law enforcement agencies in the United States. Sexual Abuse, 23(1), 43-71. MOgroep Jeugdzorg. (2010). Advies- en meldpunten kindermishandeling overzicht 2009. Moran, M. (2010). Online child abuse material offenders. Are we assigning law enforcement expertise appropriately? Dublin (Ierland): University College Dublin. Motivaction. (2010). Bouwstenen voor de campagne kindermishandeling. Beschikbaar via: www.watkanikdoen. nl/pdf/Rapportage_Motivaction-September.pdf. Literatuurlijst 293 Movisie. (2011). Experts over ontwikkelingen en trends in seks en seksueel geweld. Muir, D. (2005). Violence in cyberspace. Bangkok (Thailand): ECPAT International. Mulder de, R. V., Kleve, P. & Noortwijk van, C. (2010). ICT Criminaliteit. In E. R. Muller, J. P. van der Leun, L. M. Moerings & P. J. V. van Calster (Red.). Criminaliteit. Criminaliteit en criminaliteitsbestrijding in Nederland (pp. 259-286). Alphen aan den Rijn: Kluwer. Nationaal Rapporteur Mensenhandel. (2004). Mensenhandel. Derde rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: BNRM. National Cyber Security Strategie. (2011). Slagkracht door samenwerking. NICC. (2007). Jaarbericht NICC 2006. Samen tegen cybercrime. Nyman, A. (2008). Abused online. Östergötland (Zweden): BUP Elefanten – Child and Adolescent Psychiatric Unit & the County Council of Östergötland. O’ Reilly, G., Carr, A. & Bullens, R. (2007). Ontwikkelingsmodellen seksueel misbruik. In A. Ph. van Wijk, R. A. R. Bullens & P. van den Eshof (Red.). Facetten van zedencriminaliteit (pp. 53-70). Den Haag: Reed Business Information. O’Donnell, I. & Milner, C. (2007, herziene druk: 2009). Child pornography: crime, computers and society. Cullompton (VK): Willan Publishing. Openbaar Ministerie. (2010). Jaarbericht 2009. Openbaar Ministerie. (2011). Jaarbericht 2010. Ost, S. (2009). Child pornography and sexual grooming. Legal and societal responses. Cambridge (VK): University Press. Pel van, A. A., Wever, J. C. & Smit, L. (2002). De 10 stappen van publiek-private samenwerking. Zeist: Uitgeverij Kerckebosch. Poort, R. & Eppink, K. (2009). Een literatuuronderzoek naar de effectiviteit van de reclassering. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Poort, R. (2009). Fundamenten voor toezicht. Over de grondslagen voor de ontwikkeling van reclasseringstoezicht. Utrecht: Reclassering Nederland, Stichting Verslavingsreclassering GGZ, Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering. Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno. (2009). Korpsmonitor kinderporno. Stand van zaken landelijk beeld 2009. Programma Verbeteren Aanpak Kinderporno. (2011). Korpsmonitor kinderporno. Stand van zaken korpsen 2010. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 294 Putnam, F. W. (2003). Ten-year research update review: child sexual abuse. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 42(3), 269-278. Quayle, E. & Taylor, M. (2001). Child seduction and self-representation on the internet. Cyberpsychology & Behavior, 4(5), 597-608. Quayle, E., Loof, L. & Palmer, T. (2008). Child pornography and sexual exploitation of children online. ECPAT International. Beschikbaar via: www.meldpunt-kinderporno.nl/files/Biblio/Thematic%20Paper_ICTPsy_ENG.pdf. Reclassering Nederland. (2010). Jaarverslag 2009. Naar de kern. Ander gedrag. Römkens, R. (2000). Geweld in de huiselijke sfeer. In I. Boerefijn, M. van de Liet-Senders & T. Loenen (Red.). Het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen. Een verdiepend onderzoek naar het Nederlandse beleid in het licht van de verplichtingen die voortvloeien uit het Vrouwenverdrag (pp.107-174). Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Römkens, R. (2010). Omstreden gelijkheid. Over de constructie van (on)gelijkheid van vrouwen en mannen in partnergeweld. Justitiële Verkenningen, 36(8), 11-32. Roos de, Th. (2000). Nieuwe accenten in het criminaliseringsbeleid. Risicobeheersing en bescherming van kwetsbaren. Justitiële Verkenningen, 26(5), 9-23. Rossen, B. & Schuijer, J. (Red.). (1992). Het seksuele gevaar voor kinderen. Amsterdam: Swets & Zeilinger. Rutgers Nisso Groep & Soa Aids Nederland. (2005). Factsheet seks onder je 25e. Rutgers Nisso Groep. (2006). Seksuele gezondheid in Nederland 2006. Delft: Eburon. Save the Children Europe. (2006). Visible evidence – forgotten children. The need for a child protection and children’s rights focus in identifying children who have been sexually abused for the production of child abuse images. Brussel (België): Save the Children Europe Group. Beschikbaar via: www.childcentre.info/projects/internet/ abusiveimage/dbaFile13904.pdf. Savornin Lohman de, P. M., Slump, G. J., Hommes, A. C. T. & Goes, A. M. A. H. (2003). Zedenalmanak. Deel I achtergronden. Den Haag: Ministerie van Justitie, Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie. Schotel-van der Veer, K. (2009). Landelijk specialisme: behandeling van jongeren met ernstige seksuele problematiek. Jongerenhuis Harreveld. Seigfried, K. C., Lovely, R. W. & Rogers, M. K. (2008). Self-reported online child pornography behavior. A psychological analysis. International Journal of Cyber Criminology, 2, 286-297. Seto, M. C., Hanson, R. K. & Babchishin, K. M. (2011). Contact sexual offending by men with online sexual offenses. Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 23, 124-145. Literatuurlijst 295 Simon, L. M. J.& Zgoba, K. (2006). Sex crimes against children: legislation, prevention and investigation. Crime Prevention Studies, 19, 65-100. Smallbone, S., Marshall, W. L. & Wortley, R. (2008). Preventing child sexual abuse. Evidence, policy and practice. Devon (VK): Willan Publishing. Solum, L. B. (2009). Models of internet governance. In L. A. Bygrave & J. Bing (Red.). Internet governance, infrastructure and institutions (pp. 48-91). Oxford (VK): Oxford University Press. Sommer, P. & Brown, I. (2011). Reducing systemic cybersecurity risk. OECD. Beschikbaar via: www.oecd.org/ dataoecd/57/44/46889922.pdf. Steel, C. M. S. (2009). Child pornography in peer-to-peer networks. Child Abuse & Neglect, 33, 560-568. Stichting Ambulante Fiom, Rutgers Nisso Groep & TransAct. (2006). Aanpak van seksueel geweld in Nederland. Stand van zaken en aanbevelingen voor beleid, onderzoek, preventie en hulpverlening. Beschikbaar via: www.movisie.nl/onderwerpen/seksueel_geweld/docs/Aanpak_seksueel_geweld_notitie%5B2- %5D.pdf. Stichting Profits for the World’s Children. (2001). Kinderpornografie en internet in Nederland. Een overzicht van de huidige situatie. Knelpunten in de bestrijding. Suggesties voor verbeteringen. Haarlem: Copy Copy. Stol, W. (2010). Cybersafety overwogen. Een introductie in twee lezingen. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Stol, W. Ph. (2004). Trends in cybercrime. Justitiële Verkenningen, 30(8), 76-94. Stol, W. Ph., Kaspersen, H. W. K., Kerstens, J., Leukfeldt, E. R. & Lodder, A. R. (2008). Filteren van kinderporno op internet. Een verkenning van technieken en reguleringen in binnen- en buitenland. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Stoltenborgh, M., IJzendoorn van, M. H., Euser, E. M. & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2011). A global perspective on child sexual abuse: meta-analysis of prevalence around the world. Child Maltreatment, 16(2), 79-101. Stop it Now! UK & Ireland. (2010). Stop it Now! Helpline report 2005-2009. Together we can prevent child sexual abuse. Tate, T. (1990). Child pornography. An investigation. Londen (VK): Methuan London. Tavkar, P. (2010). Psychological and support characteristics of parents of child sexual abuse. Relationship with child functioning and treatment. Lincoln (VS): University of Nebraska. Taylor, M. & Quayle, E. (2003). Child pornography. An internet crime. East Sussex (VK): Brunner-Routledge. Taylor, M. & Quayle, E. (2006). The internet and abuse images of children: search, pre-criminal situations and opportunity. Crime Prevention Studies, 19, 169-195. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 296 Taylor, M., Holland, G. & Quayle, E. (2001). Typology of paedophile picture collections. The Police Journal, 74, 97-107. The Working Group on Internet Governance. (2005). Final report. Beschikbaar via: www.wgig.org/docs/ WGIGREPORT.pdf. TMT. (2010). Twee of meersporenteam. Seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie. Jaarverslag 2009. Amsterdam: GGD. U.S. Department of Justice. (2010). The national strategy for child exploitation prevention and interdiction. A report to congress. Beschikbaar via: www.projectsafechildhood.gov/docs/natstrategyreport.pdf. Unabhängige Beauftragte zur Aufarbeitung des sexuellen Kindesmissbrauchs. (2011). Abschlussbericht der Unabhängigen Beauftragten zur Aufarbeitung des Sexuellen Kindesmissbrauchs, Dr. Christine Bergmann. Beschikbaar via: beauftragte-missbrauch.de/file.php/30/Abschlussbericht_UBSKM.2.pdf?bcsi_scan_BBC5F9F623E34C49=0&bcsi_scan_filename=Abschlussbericht_UBSKM.2.pdf. Unicef Nederland & Defence for Children. (2011). Jaarbericht kinderrechten 2011. Vasterman, P. (2004). Mediahype. Amsterdam: Aksant. Vogelvang, B. (2005). De jongere aanspreken. Handboek methode jeugdreclassering. Utrecht: Maatschappelijke Ondernemersgroep. Weesepoel, D. (2011). Cyberseks of kinderporno? Een onderzoek naar het seksuele gedrag van jongeren op internet en de toepasbaarheid van kinderporno. Driebergen: Politieacademie. Weiler von, J., Haardt-Becker, A. & Schulte, S. (2010). Care and treatment of child-victims of child pornographic exploitation (CPE) in Germany. Journal of Sexual Aggression, 16(2), 211-222. Werkgroep Kinderporno en Kinderprostitutie in Nederland. (1998). Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland. De stand van zaken. Utrecht: Transact. Wiarda, J. J. (2011). Onderzoek naar seksueel misbruik van kinderen die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders. Beschrijving van het relevante juridische kader. Den Haag: Commissie-Samson. Wijk van, A. Ph. & Nieuwenhuis, A. (2011). Lastige verhalen. Een exploratief onderzoek naar valse aangiften van zedenmisdrijven door meisjes van 12-18 jaar. Arnhem: Bureau Beke. Wijk van, A. Ph. (2010). Downloaders van kinderporno: een overzicht van de literatuur. Tijdschrift voor Veiligheid, 9(4), 46-56. Wijk van, A. Ph., Nieuwenhuis, A. & Smeltink, A. (2009). Achter de schermen. Een verkennend onderzoek naar downloaders van kinderporno. Arnhem: Bureau Beke. Literatuurlijst 297 Wilson, R., Picheca, J. & Prinzo, M. (2007). Evaluating the effectiveness of professionally-facilitated volunteerism in the community-based management of high-risk sex offenders: part two. Effects on participants and stakeholders. The Howard Journal, 46(4), 327-337. Wit de, L. A. J. M., Craemer, R. W. M., Heesters, J. M. C. M., Knoet-Vrehen, O. M. H. & Rijk, M. J. M. (1986). Verslag van de werkgroep kinderpornografie. Den Haag: Ministerie van Justitie. WODC. (2010). Jaarbericht 2009. Wolak, J., Finkelhor, D., Mitchel, K. J. & Ybarra, M. L. (2008). Online “predators” and their victims: myths, realities, and implications for prevention and treatment. American Psychologist, 63(2), 11-128. Wolak, J., Mitchell, K. & Finkelhor, D. (2006). Online victimization of youth. Five years later (YISS-2). National Center for Missing & Exploited Children. Wondracek, G., Holz, T., Platzer, C., Kirda, E. & Kruegel, C. (2010). Is the internet for porn? An insight into the online adult industry. Vienna (Oostenrijk): Technical University Vienna. World Health Organisation. (2005). WHO multi-country study on women’s health and domestic violence against women – initial results on prevalence, health outcomes and women’s responses. Beschikbaar via: whqlibdoc.who. int/publications/2005/924159358X_chap10-11_eng.pdf. Wortley, R. & Smallbone, S. (2006). Child pornography on the internet. Beschikbaar via: www.cops.usdoj.gov/files/ric/Publications/e04062000.pdf?bcsi_scan_BBC5F9F623E34C49=0&bcsi_scan_ filename=e04062000.pdf. Zee van der, S. & Groeneveld, C. (2007). Kinderpornografisch beeldmateriaal. In A. Ph. van Wijk, R. A. R. Bullens & P. van den Eshof (Red.). Facetten van zedencriminaliteit (pp. 229-246). Den Haag: Reed Business Information. Zorg- en Veiligheidshuis Tilburg. (2010). Jaarplan 2010. Beschikbaar via: tilburg.veiligheidshuis.org/files/ pdf/Jaarplan+2010.pdf. Overzicht Bijlagen Bijlage 1: COPINE schaal Bijlage 2: Verantwoording gebruikte onderzoeksmethoden Bijlage 3: Toelichting bij tabellen, figuren en toegepaste statistiek Bijlage 4: Aanvullende tabellen B1 COPINE schaal Level Name Description of Picture Qualities 1 Indicative Non-erotic and non-sexualised pictures showing children in their underwear, swimming costumes, etc. from either commercial sources or family albums; pictures of children playing in normal settings, in which the context or organisation of pictures by the collector indicates inappropriateness 2 Nudist Pictures of naked or semi-naked children in appropriate nudist settings, and from legitimate sources. 3 Erotica Surreptitiously taken photographs of children in play areas or other safe environments showing either underwear or varying degrees of nakedness. 4 Posing Deliberately posed pictures of children fully, partially clothed or naked (where the amount, context and organisation suggests sexual interest). 5 Erotic Posing Deliberately posed pictures of fully, partially clothed or naked children in sexualised or provocative poses. 6 Explicit Erotic Posing Emphasising genital areas where the child is either naked, partially or fully clothed. 7 Explicit Sexual Activity Involves touching, mutual and self-masturbation, oral sex and intercourse by child, not involving an adult. 8 Assault Pictures of children being subject to a sexual assault, involving digital touching, involving an adult. 9 Gross Assault Grossly obscene pictures of sexual assault, involving penetrative sex, masturbation or oral sex involving an adult. 10 Sadistic/Bestiality a. Pictures showing a child being tied, bound, beaten, whipped or otherwise subject to something that implies pain. b. Pictures where an animal is involved in some form of sexual behaviour with a child. Bron: Taylor & Quayle, 2003. B2 Verantwoording gebruikte onderzoeksmethoden 1 Het AMK-onderzoek Doelstelling Met het verkennende onderzoek is beoogd inzicht te verkrijgen in de kennis en het handelen van AMKmedewerkers ten aanzien van seksueel misbruikgevallen in relatie tot kinderpornografie en andere ‘digitale signalen’. Onderzoeksvragen In hoeverre staat kinderpornografie (en breder: ‘digitale signalen’ van seksueel misbruik van kinderen) op het netvlies van AMK-medewerkers? Deze hoofdonderzoeksvraag is onderzocht aan de hand van de volgende vragenlijst: 1) Wordt bij meldingen van seksueel misbruik van kinderen door AMK-medewerkers standaard doorgevraagd of van dit misbruik beeldmateriaal is gemaakt? (Gesloten vraag: ja/nee) 2) Worden wel eens meldingen gedaan waarbij specifiek ook kinderpornografie wordt genoemd, zonder dat hier naar gevraagd wordt door AMK-medewerkers? (Gesloten vraag: ja/nee) 3) Om hoeveel meldingen waarbij sprake is van kinderpornografie gaat het ongeveer per jaar? 4) Hoe handelen AMK-medewerkers indien sprake is van kinderpornografie? Zowel ten aanzien van de hulpverlening als ten aanzien van de politie. 5) Hebben AMK-medewerkers voldoende kennis van de mogelijke ‘digitale signalen’ van seksueel misbruik van kinderen? Denk bijvoorbeeld aan cursussen/trainingen. 6) Wordt bij meldingen van seksueel misbruik van kinderen door AMK-medewerkers ook doorgevraagd naar mogelijke ‘digitale signalen’ die het vermoeden van misbruik kunnen ondersteunen? (Gesloten vraag: ja/nee) 7) Worden wel eens meldingen van seksueel misbruik van kinderen gedaan waarbij specifiek ook ‘digitale signalen’ worden genoemd, zonder dat hier naar gevraagd wordt door AMK-medewerkers? (Gesloten vraag: ja/nee) 8) Om hoeveel meldingen van seksueel misbruik van kinderen waarbij (onder andere) sprake is van ‘digitale signalen’ gaat het ongeveer per jaar? Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 304 Onderzoeksmethode Voor dit onderzoek zijn, met ondersteuning van Jeugdzorg Nederland, alle managers-toegang van de 21 AMK’s in Nederland en de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn Amersfoort1 door BNRM benaderd met het verzoek bovenstaande vragenlijst in te vullen. De volgende 18 AMK’s hebben hier gehoor aan gegeven: Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Flevoland, Utrecht, Noord-Holland, Rotterdam Noordoever, Haaglanden, Zuid-Holland, West-Brabant, Midden-Brabant, Zuidoost-Brabant, Noordoost-Brabant – Den Bosch, Noordoost-Brabant – Oss/Uden, Noord- en Midden-Limburg en ZuidLimburg. De AMK’s Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg hebben gezamenlijk één vragenlijst ingevuld, waardoor het onderzoek in totaal gebaseerd is op 17 ingevulde vragenlijsten die representatief worden geacht voor alle AMK’s in Nederland. 2 Het OM-data- & OBJD-onderzoek Onderzoeksmethode De informatie in §3.5.4.1, §3.5.4.2 en §3.5.4.4 is gebaseerd op OM-data; het landelijke databestand dat informatie bevat van de arrondissementsparketten en rechtbanken over de vervolging en berechting in eerste aanleg van verdachten en veroordeelden. Uit het totale OM-databestand kunnen de zaken geselecteerd worden waarin (onder meer) het feit kinderpornografie is geregistreerd (art. 240b Sr). De secundaire analyses op het subbestand ‘kinderpornografie’ zijn op verzoek van BNRM verricht door de afdeling Statistische Informatie en Beleidsanalyse (SIBA) van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Ditzelfde geldt voor de informatie afkomstig van de OBJD (§3.5.4.3). De OBJD is een database bedoeld voor wetenschappelijk onderzoek en het ontwikkelen en monitoren van beleid. De database wordt periodiek gevuld vanuit het Justitieel Documentatiesysteem (JDS). Kanttekeningen bij de cijfers De gepresenteerde data in §3.5.4 afkomstig uit het subbestand ‘kinderpornografie’ betreffen mogelijk niet alle verdachten van en veroordeelden voor een kinderpornografiefeit. Het komt namelijk incidenteel voor dat bij meerdere ten laste gelegde feiten alleen het eerste feit in OM-data wordt geregistreerd.2 Daarnaast is OM-data niet up to date en daarom incompleet, met name ten aanzien van recente cijfers. Ten aanzien van de OBJD geldt een nog grotere achterstand. In dit geval is de peildatum van zowel de cijfers uit OM-data als de OBJD januari 2011. Er moet zodoende in ogenschouw worden genomen dat de OM-data cijfers die het jaar 2010 representeren bij een volgende peildatum waarschijnlijk hoger zullen zijn. Bij de OBJD-cijfers is ervoor gekozen het jaar 2010 buiten beschouwing te laten. Op dit moment is het OM bezig met een overgang van het oude registratiesysteem COMPAS naar het nieuwe Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS-systeem). OM-data is zowel door COMPAS als door het 1 Dit is geen AMK, maar een landelijk werkende instelling voor christelijke jeugdzorg. Net als AMK’s is het de toegang tot jeugdzorg (in dit geval: christelijke jeugdzorg) en daarom in dit onderzoek ook meegenomen. 2 Overigens: alleen primair ten laste gelegde feiten worden opgenomen in OM-data. Echter, aangezien het hoogst waarschijnlijk niet voorkomt dat een kinderpornografiefeit subsidiair aan een ander strafbaar feit ten laste wordt gelegd, is dit voor de geregistreerde kinderpornografiefeiten niet van belang. Verantwoording gebruikte onderzoeksmethoden 305 GPS-systeem gevoed.3 Echter, een overgangsfase in registratie brengt altijd het risico op extra ruis met zich mee. De cijfers over 2009 en 2010 zijn hierdoor beïnvloed en daardoor lastiger te vergelijken met voorgaande jaren.4 3 Het reclasseringsonderzoek Onderzoeksmethode De informatie in §3.6.5 en in Bijlage 4 Tabel B4.29 is afkomstig uit het gezamenlijke cliëntvolgsysteem van de drie reclasseringsonderdelen in Nederland (Reclassering Nederland, het Leger des Heils en GGZ Nederland5 ). In het cliëntvolgsysteem kunnen de verdachten en veroordeelden geselecteerd worden die (onder andere6 ) vanwege kinderpornografie bij de reclassering zijn aangemeld. De analyses ten aanzien van de ‘kinderpornografiecliënten’ zijn op verzoek van BNRM door Reclassering Nederland verricht. Kanttekeningen bij de cijfers Het aantal aangegeven kinderpornografiecliënten dat vanwege in ieder geval kinderpornografie bij de reclassering is aangemeld in 2010 betreft mogelijk niet allemaal verdachten en veroordeelden die (onder andere) vanwege een kinderpornografiefeit bij de reclassering terecht zijn gekomen. Het is binnen het cliëntvolgsysteem namelijk alleen mogelijk om op de eerste drie cijfers van een artikelnummer te selecteren. Voor kinderpornografie (art. 240b Sr) betreft dit zodoende delictcode ‘240’. Echter, de geselecteerde zaken kunnen in dit geval dus ook betrekking hebben op art. 240 Sr (een afbeelding of voorwerp aanstotelijk voor de eerbaarheid openlijk tentoonstellen of ongevraagd toesturen) of op art. 240a Sr (een voor personen jonger dan 16 jaar schadelijke afbeelding aan een persoon onder de 16 jaar tonen). Het is van belang dit in ogenschouw te nemen. Echter, voor de leesbaarheid zal ten aanzien van delictcode ‘240’ in §3.6.5 alleen worden gesproken over kinderpornografie.7 3 In 2010 is het GPS-systeem al de grootste leverancier van de data in OM-data. 4 Hierdoor lijkt in het algemeen sprake van een grotere daling van het aantal zaken dan feitelijk het geval is. 5 De brancheorganisatie voor de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg in Nederland. 6 Indien bij minimaal één van de maximaal vijf geregistreerde delictcodes in het cliëntvolgsysteem ‘240’ voorkomt. Overigens: als sprake is van een zaak met meer dan vier verschillende delicten naast kinderpornografie die zwaarder zijn dan kinderpornografie, wordt de delictcode van kinderpornografie dus niet geregistreerd. Hiervan zal echter slechts zelden sprake zijn. 7 NB: In 2010 betreft het 36 zaken die bij het OM zijn ingeschreven en 16 zaken die door de rechter in eerste aanleg zijn afgedaan waarbij sprake is van art. 240 Sr en/of art. 240a Sr, maar niet van art. 240b Sr (Bron: OM-data). Het is niet duidelijk hoeveel van deze zaken uiteindelijk ook bij de reclassering terecht zijn gekomen. B3 Toelichting bijtabellen, figuren en toegepaste statistiek 1 Toelichting bij tabellen Deze rapportage bevat meerdere tabellen. Hieronder staan enkele opmerkingen die van belang zijn voor de interpretatie van deze tabellen. Door afronding tellen de subpercentages in de tabellen niet altijd op tot 100%. Vanzelfsprekend betreft het totaal wel 100% en is dan ook conform genoteerd. Wanneer in een kolom van een tabel aantallen worden weergegeven, dan wordt in de kop van de desbetreffende kolom de letter N – een afkorting van het Engelse number – gebruikt. Wanneer in een kolom van een tabel een rangorde wordt weergegeven, dan wordt in de kop van de desbetreffende kolom de letter R – een afkorting van het Engelse rank – gebruikt. In de tabellen wordt met een streepje (-) weergegeven dat het aantal nul is, en eveneens met een streepje dat het bijbehorende percentage 0% is. Wanneer het aantal hoger is dan nul, maar het percentage door afronding op 0% uitkomt, wordt geen streepje weergegeven maar 0%. 2 Toelichting bij figuren Deze rapportage bevat meerdere figuren die gebaseerd zijn op de aanvullende tabellen uit Bijlage 4. Hieronder staan enkele opmerkingen die van belang zijn voor de interpretatie van deze figuren. In geval van het weergeven van een ontwikkeling in absolute zin (aantallen) is gebruik gemaakt van een lijndiagram. Indien er meerdere lijnen in één diagram staan vertegenwoordigen dit ontwikkelingen die tegen elkaar afgezet kunnen worden. In geval van het weergeven van een ontwikkeling in relatieve zin (aandelen) is gebruik gemaakt van een staafdiagram. In geval van het weergeven van een overzicht (over één bepaalde periode) is gebruik gemaakt van een cirkeldiagram. 3 Toelichting bij toegepaste statistiek In sommige tabellen wordt een indexcijfer gegeven. Het indexcijfer laat zien hoeveel het aantal – bijvoorbeeld verdachten – in een bepaald jaar ten opzichte van een basisjaar is veranderd. Welk jaar als basisjaar is genomen, wordt vermeld in de kop van de tabel. Dit jaar wordt op 1,0 gesteld. Een indexcijfer hoger dan 1,0 geeft een stijging weer ten opzichte van het basisjaar en een indexcijfer lager dan 1,0 een daling. B4 Aanvullende tabellen 1 Aanvulling op §3.3.3.1 Het Meldpunt Kinderporno op Internet Tabellen B4.1 tot en met B4.4 geven het volledige overzicht van de cijfermatige gegevens afkomstig uit de jaarverslagen van het Meldpunt Kinderporno op Internet waarop de figuren in §3.3.3.1 zijn gebaseerd. Voor de toelichting op de in deze bijlage weergegeven tabellen wordt verwezen naar Bijlage 3. Tabel B4.1 Jaarlijks aantal meldingen bij het Meldpunt Kinderporno op Internet – inclusief dubbel gemelde content (2005-2010) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 N % N % N % N % N % N % Aantal meldingen - via INHOPE 8.185 ? 100% ? 6.423 ? 100% ? 7.427 744 100% 10% 8.155 1.204 100% 15% 9.029 2.460 100% 27% 9.164 3.013 100% 33% Bron: Meldpunt Kinderporno op Internet, Jaarverslagen 2005 tot en met 2010. Tabel B4.2 Jaarlijkse meldingen – inclusief dubbel gemelde content – naar vindplaats (2005-2010)1 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Website 25% 72% 79% 81% 91% 93% Email 64% 12% 9% 7% 4% 1% Nieuwsgroep 1% 1% 2% 2% 1% 2% Chat 1% 3% 3% 3% 2% 2% Peer to Peer 4% 8% 5% 3% 2% 1% Overig1 5% 4% 3% 1% 1% 1% Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% Bron: Meldpunt Kinderporno op Internet, Jaarverslagen 2005 tot en met 2010. 1 Inclusief vragen, vermeende kinderpornografie ontvangen via telefoon en in 2005 inclusief meldingen van vermeende kinderpornografie waarvan de gemelde vindplaats niet bereikbaar is. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 310 Tabel B4.3 Aandeel unieke meldingen naar gemelde content ten opzichte van het totaal aantal unieke meldingen2 (2007-2010)3, 4, 5, 6, 7 2007 2008 2009 2010 Kinderpornografie 31%3 42%4 43%5 32%6 Kindererotica 6% 7% 5% 5% Kindernudisme 1% 3% 3% 2% Volwassen pornografie 19% 20% 22% 27% Niet gevonden/toegankelijk 31% 15% 15% 19% Overig7 12% 13% 12% 15% Totaal 100% 100% 100% 100% Bron: Meldpunt Kinderporno op Internet, Jaarverslagen 2005 tot en met 2010. Tabel B4.4 Aandeel unieke kinderpornografiemeldingen op Nederlandse server ten opzichte van het totaal aantal unieke kinderpornografiemeldingen8 (2005-2010) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 N % N % N % N % N % N % Kinderpornografie - op Nederlandse server 3.216 88 100% 3% 2.632 71% 100% 3% 2.336 750 100% 32% 3.356 532 100% 16% 3.787 1.373 100% 36% 2.602 1.260 100% 48% Bron: Meldpunt Kinderporno op Internet, Jaarverslagen 2005 tot en met 2010. 2 Oftewel, exclusief dubbel gemelde content. 3 31% betreft strafbare unieke content en is zodoende gelijk aan 2.336 (zie Tabel B4.4). In totaal zou het dus gaan om ongeveer 7.535 unieke meldingen (exclusief dubbel gemelde content). Dit is opmerkelijk aangezien het in 2007 om minder (in totaal om 7.427, zie Tabel B4.1) meldingen inclusief dubbel gemelde content gaat. 4 42% betreft strafbare unieke content en is zodoende gelijk aan 3.356 (zie Tabel B4.4). In totaal zou het dus gaan om ongeveer 7.990 unieke meldingen (exclusief dubbel gemelde content). Dit betekent dat in 2008 sprake is van ongeveer 8.155 (zie Tabel B4.1) – 7.990=165 dubbele meldingen. 5 43% betreft strafbare unieke content en is zodoende gelijk aan 3.787 (zie Tabel B4.4). In totaal zou het dus gaan om ongeveer 8.807 unieke meldingen (exclusief dubbel gemelde content). Dit betekent dat in 2009 sprake is van ongeveer 9.029 (zie Tabel B4.1) – 8.807=222 dubbele meldingen. 6 32% betreft strafbare unieke content en is zodoende gelijk aan 2.602 (zie Tabel B4.4). In totaal zou het dus gaan om ongeveer 8.131 unieke meldingen (exclusief dubbel gemelde content). Dit betekent dat in 2010 sprake is van ongeveer 9.164 (zie Tabel B4.1) – 8.131=1.033 dubbele meldingen. 7 Inclusief vragen. 8 Oftewel, exclusief dubbel gemelde content. Aanvullende tabellen 311 2a Aanvulling op §3.5.4.1 Vervolging in cijfers Tabellen B4.5 t/m B4.11 geven het volledige overzicht van de beschikbare gegevens uit OM-data over de bij het OM ingeschreven kinderpornografiezaken en de door het OM afgehandelde kinderpornografiezaken in de periode 2005-2010. Voor de onderzoeksverantwoording wordt verwezen naar Bijlage 2 en voor de toelichting op de in deze bijlage weergegeven tabellen en de hierop van toepassing zijnde statistiek wordt verwezen naar Bijlage 3. Tabel B4.5 Aantal ingeschreven zaken/verdachten OM (2005-2010)9 Aantal ingeschreven zaken/verdachten OM (N) Indexcijfer (2005=1,0) Procentuele groei ten opzichte van voorgaande jaar 2005 501 1,0 40%9 2006 405 0,8 -19% 2007 383 0,8 -5% 2008 391 0,8 2% 2009 448 0,9 15% 2010 467 0,9 4% Totaal 2.595 n.v.t n.v.t Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) Tabel B4.6 Ingeschreven zaken per arrondissementsparket (2005-2010) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal Top 5 N % N % N % N % N % N % N % R Alkmaar 21 4% 15 4% 12 3% 11 3% 10 2% 14 3% 83 3% Almelo 15 3% 13 3% 11 3% 8 2% 11 2% 9 2% 67 3% Amsterdam 9 2% 13 3% 27 7% 34 9% 31 7% 56 12% 170 7% Arnhem 52 10% 40 10% 35 9% 30 8% 25 6% 23 5% 205 8% 4 Assen 9 2% 6 1% 18 5% 13 3% 18 4% 18 4% 82 3% Breda 43 9% 27 7% 29 8% 29 7% 30 7% 19 4% 177 7% 5 Den Bosch 72 14% 39 10% 37 10% 48 12% 29 6% 25 5% 250 10% 2 Den Haag 41 8% 44 11% 39 10% 38 10% 59 13% 71 15% 292 11% 1 Dordrecht 15 3% 8 2% 3 1% 10 3% 1 0% 9 2% 46 2% Groningen 23 5% 10 2% 17 4% 16 4% 26 6% 17 4% 109 4% Haarlem 18 4% 17 4% 22 6% 18 5% 16 4% 23 5% 114 4% Leeuwarden 34 7% 10 2% 11 3% 17 4% 29 6% 25 5% 126 5% Maastricht 6 1% 28 7% 17 4% 19 5% 9 2% 24 5% 103 4% 9 In 2004 gaat het om 359 ingeschreven kinderpornografiezaken. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 312 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal Top 5 N % N % N % N % N % N % N % R Middelburg 20 4% 17 4% 6 2% 9 2% 17 4% 17 4% 86 3% Roermond 19 4% 11 3% 8 2% 17 4% 5 1% 5 1% 65 3% Rotterdam 19 4% 40 10% 34 9% 26 7% 38 8% 49 10% 206 8% 3 Utrecht 35 7% 28 7% 21 5% 18 5% 55 12% 19 4% 176 7% Zutphen 26 5% 15 4% 23 6% 16 4% 15 3% 21 4% 116 4% Zwolle 24 5% 24 6% 13 3% 14 4% 24 5% 23 5% 122 5% Totaal 501 100% 405 100% 383 100% 391 100% 448 100% 467 100% 2.595 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) Tabel B4.7 Aard van de ingeschreven zaken (2005-2010)1011 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Ongekwalificeerde kinderpornografie 240b lid 1 462 92% 38810 96% 349 91% 355 91% 395 88% 421 90% 2.370 91% Gekwalificeerde kinderpornografie11 240b lid 2 39 8% 17 4% 34 9% 36 9% 53 12% 42 9% 221 9% 240b jo. 248 lid 1 - - - - - - - - - - 3 1% 3 0% 240b jo. 248 lid 2 - - - - - - - - - - 1 0% 1 0% 240b jo. 248 lid 3 - - - - - - - - - - - - - - 240b jo. 248 lid 4 - - - - - - - - - - - - - - Subtotaal (gekwalificeerde kinderpornografie) 39 8% 17 4% 34 9% 36 9% 53 12% 46 10% 225 9% Totaal 501 100% 405 100% 383 100% 391 100% 448 100% 467 100%2.595 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) 10 Bij één zaak is het onduidelijk of het om ongekwalificeerde of om gekwalificeerde kinderpornografie gaat omdat er geen lidnummer staat geregistreerd. Er is voor gekozen om deze zaak als ongekwalificeerd te categoriseren. 11 In geval van art. 248 Sr is bekeken of dit strafverzwarende artikel binnen hetzelfde feit uitsluitend met art. 240b lid 1 en/of lid 2 Sr is voorgekomen. Aanvullende tabellen 313 Tabel B4.8 Ingeschreven zaken naar zwaarste feit (2005-2010)12, 13, 14, 15, 16, 17, 18 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Gekwalificeerde kinderpornografie12 34 7% 14 3% 33 9% 30 8% 46 10% 34 7% 191 7% Ongekwalificeerde kinderpornografie13 376 75% 282 70% 239 62% 280 72% 298 67% 326 70% 1.801 69% Zedendelicten ten aanzien van minderjarigen14 35 7% 56 14% 54 14% 32 8% 44 10% 32 7% 253 10% Overige zedendelicten 15 44 9% 44 11% 47 12% 37 9% 51 11% 61 13% 284 11% Onttrekking minderjarige aan gezag16 - - 1 0% 2 1% - - - - 1 0% 4 0% Mensenhandel17 2 0% 2 0% - - 4 1% 2 0% 1 0% 11 0% Overige misdrijven18 10 2% 6 1% 8 2% 8 2% 7 2% 12 3% 51 2% Totaal 501 100% 405 100% 383 100% 391 100% 448 100% 467 100% 2.595 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) 12 Gekwalificeerde kinderpornografie bestaat hier uitsluitend uit ‘een beroep of gewoonte maken van kinderpornografie’ (art. 240b lid 2 Sr, al dan niet in combinatie met lid 1). Tweemaal staat artikel 248 (een keer lid 1 en een keer lid 2 – beide in 2010) als zwaarste feit geregistreerd. Echter, aangezien in deze op zaaksniveau (en dus niet op feitniveau) is geregistreerd, is niet te achterhalen of artikel 248 binnen hetzelfde feit met kinderpornografie voorkomt. Het is zodoende denkbaar dat de strafverzwarende omstandigheden van artikel 248 betrekking hebben op een ander zedendelict dan kinderpornografie. Dit kan een zedendelict ten aanzien van een minderjarige betreffen, maar ook ten aanzien van een volwassene. Vandaar dat deze twee zaken onder de categorie ‘overige zedendelicten’ zijn geschaard. 13 Art. 240b lid 1 Sr. 14 Artt. 244, 245 en 249 Sr. 15 Artt. 242, 243, 246, 247 (kan ook ten aanzien van minderjarige zijn) en 248 Sr (kan ook ten aanzien van minderjarige zijn en kan ook gekwalificeerde kinderpornografie betreffen). 16 Art. 279 Sr. 17 Artt. 250a, 273a en 273f Sr. 18 Geweldsdelicten (totaal 16 keer): artt. 141, 287, 288, 289 en 302 Sr; vermogensdelicten (totaal 15 keer): artt. 311, 312 en 317 Sr; drugsdelicten (totaal tien keer): artikelen uit de Opiumwet; valsheid in geschrifte (totaal vier keer): artt. 225 en 226 Sr; brandstichting (totaal vier keer): art. 157 Sr; deelname criminele organisatie (totaal één keer): art. 140 Sr; vrijheidsberoving (totaal één keer): art. 282a Sr. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 314 Tabel B4.9 Ingeschreven zaken en preventieve hechtenis (2005-2010) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Wel preventieve hechtenis 126 25% 127 31% 123 32% 89 23% 133 30% 140 30% 738 28% Geen preventieve hechtenis 375 75% 278 69% 260 68% 302 77% 315 70% 327 70% 1.857 72% Totaal 501 100% 405 100% 383 100% 391 100% 448 100% 467 100% 2.595 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) Tabel B4.10 Aantal afgehandelde zaken OM (2005-2010)19 Aantal afgehandelde zaken OM (N) Indexcijfer (2005=1,0) Procentuele groei ten opzichte van voorgaande jaar 2005 492 1,0 58%19 2006 438 0,9 -11% 2007 381 0,8 -13% 2008 385 0,8 1% 2009 427 0,9 11% 2010 536 1,1 26% Totaal 2.659 n.v.t. n.v.t. Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) Tabel B4.11 Afgehandelde zaken naar afhandeling (2005-2010)20 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Dagvaarding20 373 76% 318 73% 290 76% 291 76% 319 75% 403 75% 1.994 75% Onvoorwaardelijk sepot 64 13% 55 13% 44 12% 58 15% 67 16% 74 14% 362 14% Transactie 31 6% 35 8% 21 6% 14 4% 11 3% 7 1% 119 4% Voorwaardelijk sepot 11 2% 15 3% 6 2% 13 3% 16 4% 30 6% 91 3% Overdracht aan buitenland 5 1% 8 2% 13 3% 4 1% 6 1% 12 2% 48 2% Voeging 8 2% 7 2% 7 2% 5 1% 8 2% 10 2% 45 2% Totaal 492 100% 438 100% 381 100% 385 100% 427 100% 536 100% 2.659 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) 19 In 2004 gaat het om 311 afgehandelde kinderpornografiezaken. 20 Al dan niet voor kinderpornografie. Aanvullende tabellen 315 2b Aanvulling op §3.5.4.2 Berechting in eerste aanleg in cijfers Tabellen B4.12 t/m B4.19 geven het volledige overzicht van de beschikbare gegevens uit OM-data over in eerste aanleg afgedane kinderpornografiezaken in de periode 2005-2010. Voor de onderzoeksverantwoording wordt verwezen naar Bijlage 2 en voor de toelichting op de in deze bijlage weergegeven tabellen en de hierop van toepassing zijnde statistiek wordt verwezen naar Bijlage 3. Tabel B4.12 Aantal in eerste aanleg afgedane zaken (2005-2010)21 Aantal afgedane zaken in eerste aanleg (N) Indexcijfer (2005=1,0) Procentuele groei ten opzichte van voorgaande jaar 2005 299 1,0 58%21 2006 354 1,2 18% 2007 261 0,9 -26% 2008 285 1,0 9% 2009 250 0,8 -12% 2010 347 1,2 39% Totaal 1.796 n.v.t. n.v.t. Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) Tabel B4.13 In eerste aanleg afgedane zaken naar afdoening (2005-2010)22, 23, 24 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Veroordeling22 281 94% 331 94% 238 91% 253 89% 227 91% 296 85% 1.626 91% Volledige vrijspraak 10 3% 16 5% 15 6% 14 5% 16 6% 29 8% 100 6% Ter terechtzitting gevoegd 7 2% 6 2% 6 2% 13 5% 3 1% 9 3% 44 2% OM niet ontvankelijk 1 0% 1 0% 1 0% 2 1% 2 1% 2 1% 9 1% Dagvaarding nietig - - - - - - - - 2 1% 6 2% 8 0% OVAR23 - - - - - - 1 0% - - 2 1% 3 0% Schuldigverklaring ZSO24 - - - - 1 0% 1 0% - - 1 0% 3 0% Verwijzing naar ander forum - - - - - - 1 0% - - 2 1% 3 0% Totaal 299 100% 354 100% 261 100% 285 100% 250 100% 347 100% 1.796 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) 21 In 2004 gaat het om 189 in eerste aanleg afgedane kinderpornografiezaken. 22 Al dan niet voor kinderpornografie. 23 Ontslag van alle rechtsvervolging. 24 Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 316 Tabel B4.14 Veroordelingen in eerste aanleg naar zwaarste feit in de tenlastelegging (2005-2010)25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Gekwalificeerde kinderpornografie25 28 10% 18 5% 11 5% 13 5% 17 8% 32 11% 119 7% Ongekwalificeerde kinderpornografie26 183 65% 236 72% 150 64% 171 68% 152 68% 184 63% 1.076 67% Zedendelicten ten aanzien van minderjarigen27 31 11% 27 8% 39 17% 38 15% 27 12% 28 10% 190 12% Overige zedendelicten28 26 9% 37 11% 30 13% 26 10% 23 10% 42 14% 184 11% Onttrekking minderjarige aan gezag29 1 0% 1 0% 1 0% - - - - - - 3 0% Mensenhandel30 5 2% 2 1% 2 1% 1 0% 2 1% - - 12 1% Overige misdrijven31 6 2% 7 2% 3 1% 3 1% 4 2% 8 3% 31 2% Totaal32 280 100% 328 100% 236 100% 252 100% 225 100% 294 100% 1.615 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) 25 Art. 240b lid 2 Sr, al dan niet in combinatie met lid 1. 26 Art. 240b lid 1 Sr. 27 Artt. 244, 245 en 249 Sr. 28 Artt. 242, 243, 246 en 247 (kan ook ten aanzien van minderjarige zijn). 29 Art. 279 Sr. 30 Artt. 250a, 273a en 273f Sr. 31 Geweldsdelicten (totaal tien keer): artt. 141, 287, 288, 289 en 302 Sr; Vermogensdelicten (totaal negen keer): artt. 311, 312 en 317 Sr; Drugsdelicten (totaal zes keer): artikelen uit de Opiumwet; Valsheid in geschrifte (totaal drie keer): art. 225 Sr; Brandstichting (totaal twee keer): art. 157 Sr; Vrijheidsberoving (totaal één keer): art. 282a Sr. 32 De totalen komen niet precies overeen met de aantallen veroordelingen volgens Tabel B4.13. Dit ver- De totalen komen niet precies overeen met de aantallen veroordelingen volgens Tabel B4.13. Dit verschil is te verklaren doordat Tabel B4.13 gebaseerd is op de zaken waarin art. 240b Sr voorkomt ten tijde dat de zaak bij het OM wordt ingeschreven en deze tabel gebaseerd is op de zaken waarin art. 240b Sr ook daadwerkelijk op de tenlastelegging voorkomt. Aanvullende tabellen 317 Tabel B4.15 Veroordelingen in eerste aanleg naar opgelegde straf (2005-2010)33 34, 35, 36 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, taakstraf en geldboete - - - - - - - - - - - - - - Onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en taakstraf - - - - 1 0% - - 1 0% - - 2 0% Onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en geldboete - - - - - - - - - - - - - - Onvoorwaardelijke vrijheidsstraf 13 5% 25 8% 23 10% 23 9% 25 11% 25 9% 13434 8% Deels voorwaardelijke vrijheidsstraf, taakstraf en geldboete - - - - - - - - - - - - - - Deels voorwaardelijke vrijheidsstraf en taakstraf 11 4% 14 4% 13 6% 6 2% 10 4% 12 4% 6635 4% Deels voorwaardelijke vrijheidsstraf en geldboete - - - - 1 0% 1 0% - - - - 2 0% Deels voorwaardelijke vrijheidsstraf 47 17% 39 12% 40 17% 52 21% 33 15% 71 24% 28236 17% Subtotaal (onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraf) 71 25% 78 24% 78 33% 82 33% 69 31% 108 37% 486 30% Voorwaardelijke vrijheidsstraf, taakstraf en geldboete 1 0% 2 1% 1 0% - - - - - - 4 0% Voorwaardelijke vrijheidsstraf en taakstraf 155 55% 178 54% 101 43% 109 43% 111 49% 142 48% 79637 49% 33 Een onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt beschouwd als zwaarste hoofdstraf. Daarna een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf, gevolgd door een taakstraf en tot slot een geldboete. 34 Hierbij gaat het in twee zaken om jeugddetentie (2006: één, 2010: één). 35 Hierbij gaat het in vijf zaken om jeugddetentie (2007: drie, 2009: één, 2010: één). 36 Hierbij gaat het in drie zaken om jeugddetentie (2005: één, 2008: twee). Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 318 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Voorwaardelijke vrijheidsstraf en geldboete 4 1% 5 2% 1 0% 3 1% - - 1 0% 14 1% Voorwaardelijke vrijheidsstraf 19 7% 18 5% 17 7% 18 7% 12 5% 16 5% 10038 6% Subtotaal (voorwaardelijke vrijheidsstraf als zwaarste hoofdstraf) 179 64% 203 62% 120 51% 130 52% 123 55% 159 54% 914 57% Taakstraf en geldboete - - 3 1% 1 0% - - 1 0% - - 5 0% Taakstraf 27 10% 39 12% 31 13% 33 13% 29 13% 22 7% 181 11% Subtotaal (taakstraf als zwaarste hoofdstraf) 27 10% 42 13% 32 14% 33 13% 30 13% 22 7% 186 12% Geldboete 2 1% 4 1% 4 2% 3 1% 1 0% 3 1% 17 1% Onbekend 1 0% 1 0% 2 1% 4 2% 2 1% 2 1% 12 1% Totaal 280 100% 328 100% 236 100% 252 100% 225 100% 294 100% 1.615 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011)37, 38 Tabel B4.16 Opgelegde maatregelen en bijkomende straffen in eerste aanleg (2005-2010)39, 40, 41, 42, 43 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal39 N N N N N N N % Maatregelen t.a.v. volwassen dader TBS40 - 1 2 3 6 2 14 1% PPI41 - - - - - - - - ISD42 - - - - - - - - Maatregelen t.a.v. jeugdige dader TBS - - - - - - - - PIJ43 1 - 1 - - 1 3 0% Maatregelen t.a.v. slachtoffer Schadevergoeding 16 22 17 23 7 19 104 6% 37 Hierbij gaat het in elf zaken om jeugddetentie (2005: vier, 2006 t/m 2009: alle één, 2010: drie). 38 Hierbij gaat het in zeven zaken om jeugddetentie (2005: twee, 2006 t/m 2010: alle één). 39 De percentages zijn afgezet tegen het totaal van 1.615 zaken (100%) die tot een veroordeling hebben geleid. 40 Ter beschikking stelling aan de Staat. 41 Plaatsing psychiatrische inrichting. 42 Inrichting stelselmatige daders. 43 Plaatsing in inrichting voor jeugdigen. Aanvullende tabellen 319 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal39 N N N N N N N % Overige maatregelen Onttrekking aan verkeer 96 95 57 67 60 74 449 28% Ontneming - - - - 1 - 1 0% Bijkomende straffen Verbeurdverklaring 21 16 18 13 9 17 94 6% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) Tabel B4.17 Opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in eerste aanleg naar duurcategorie (2005-2010)44 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % 0-3 maanden 10 14% 19 24% 15 19% 16 19% 15 21% 24 22% 99 20% 4-6 maanden 17 24% 14 18% 10 13% 18 22% 14 20% 28 26% 101 21% 7-9 maanden 6 8% 8 10% 5 6% 4 5% 7 10% 16 15% 46 9% 10-12 maanden 11 15% 6 6% 12 15% 11 13% 6 9% 12 11% 58 12% >1-2 jaar 19 26% 16 20% 19 24% 19 23% 14 20% 19 17% 106 22% >2-3 jaar 5 7% 9 11% 11 14% 9 11% 5 7% 5 5% 44 9% >3-4 jaar 1 1% 2 3% 4 5% 4 5% 3 4% 2 2% 16 3% Meer dan 4 jaar 3 4% 5 6% 3 4% 2 2% 6 9% 3 3% 22 4% Totaal44 72 100% 79 100% 79 100% 83 100% 70 100% 109 100% 492 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) 44 De totalen komen niet precies overeen met de aantallen opgelegde onvoorwaardelijke of deels voor- De totalen komen niet precies overeen met de aantallen opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen volgens Tabel B4.15 (totaal 486 ten opzichte van het totaal in deze tabel van 492). Dit verschil is te verklaren doordat in sommige zaken de precieze strafoplegging niet is geregistreerd, maar wel bekend is dat er sprake is van een vrijheidsstraf met een onvoorwaardelijk deel waarvan de duur gegeven is. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 320 Tabel B4.18 Opgelegde taakstraffen in eerste aanleg naar duurcategorie (2005-2010)45 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Voorwaardelijke taakstraf of duur onbekend 2 1% 6 3% 6 4% 5 3% 7 5% 6 3% 32 3% 1-120 uur 78 40% 95 40% 63 42% 65 44% 51 33% 52 29% 404 38% 121-240 uur 114 59% 135 57% 80 54% 78 52% 95 62% 119 67% 621 59% Meer dan 240 uur - - 1 0% - - 1 1% - - - - 2 0% Totaal45 194 100% 237 100% 149 100% 149 100% 153 100% 177 100% 1.059 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) Tabel B4.19 In eerste aanleg afgedane zaken waarin hoger beroep is ingesteld (2005-2010) Beroep aangetekend 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Geen 257 86% 309 87% 212 81% 231 81% 196 78% 240 69% 1.445 80% Door OvJ 9 3% 7 2% 11 4% 18 6% 16 6% 32 9% 93 5% Door verdachte 29 10% 34 10% 33 13% 31 11% 32 13% 62 18% 221 12% Door beiden 4 1% 4 1% 5 2% 5 2% 6 2% 13 4% 37 2% Totaal 299 100% 354 100% 261 100% 285 100% 250 100% 347 100% 1.796 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) 2c Aanvulling op §3.5.4.3 Berechting in hoger beroep in cijfers Tabellen B4.20 t/m B4.24 geven het volledige overzicht van de beschikbare gegevens uit de OBJD over in hoger beroep afgedane kinderpornografiezaken in de periode 2005-2009. Voor de onderzoeksverantwoording wordt verwezen naar Bijlage 2 en voor de toelichting op de in deze bijlage weergegeven tabellen en de hierop van toepassing zijnde statistiek wordt verwezen naar Bijlage 3. 45 De totalen komen niet precies overeen met de aantallen opgelegde taakstraffen volgens Tabel B4.15 (totaal 1.054 ten opzichte van het totaal in deze tabel van 1.059). Dit verschil is te verklaren doordat in sommige zaken de precieze strafoplegging niet is geregistreerd, maar wel bekend is dat er sprake is van een taakstraf waarvan de duur gegeven is. Aanvullende tabellen 321 Tabel B4.20 Aantal in hoger beroep afgedane zaken (2005-2009)46, 47 Aantal afgedane zaken in hoger beroep (N) Indexcijfer (2005=1,0) Procentuele groei ten opzichte van voorgaande jaar 2005 34 1,0 62%46 2006 32 0,9 -6% 2007 37 1,1 16% 2008 36 1,1 -3% 200947 26 0,8 -28% Totaal 165 n.v.t. n.v.t. Bron: OBJD (peildatum: januari 2011) Tabel B4.21 In hoger beroep afgedane zaken naar afdoening (2005-2009)48, 49 2005 2006 2007 2008 2009 Totaal N % N % N % N % N % N % Veroordeling48 34 100% 27 87% 34 92% 31 86% 26 100% 152 93% Volledige vrijspraak - - 1 3% 2 5% 2 6% - - 5 3% OM of verdachte niet ontvankelijk - - 2 6% - - 1 3% - - 3 2% Anders49 - - 1 3% 1 3% 2 6% - - 4 2% Onbekend - - 1 3% - - - - - - 1 1% Totaal 34 100% 32 100% 37 100% 36 100% 26 100% 165 100% Bron: OBJD (peildatum: januari 2011) Tabel B4.22 Veroordelingen in hoger beroep naar opgelegde straf (2005-2009) 2005 2006 2007 2008 2009 Totaal N % N % N % N % N % N % Onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, taakstraf en geldboete - - - - - - - - - - - - Onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en taakstraf - - - - - - - - - - - - 46 In 2004 gaat het om 21 in hoger beroep afgedane kinderpornografiezaken. 47 Gezien de achterstand die de OBJD heeft is te verwachten dat bij een volgende peildatum met name het jaar 2009 verder is toegenomen. 48 Al dan niet voor kinderpornografie. 49 Waaronder schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 322 2005 2006 2007 2008 2009 Totaal N % N % N % N % N % N % Onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en geldboete - - - - - - - - - - - - Onvoorwaardelijke vrijheidsstraf 8 24% 3 11% 10 29% 3 10% 3 12% 27 18% Deels voorwaardelijke vrijheidsstraf, taakstraf en geldboete - - - - - - - - - - - - Deels voorwaardelijke vrijheidsstraf en taakstraf 2 6% - - 2 6% 1 3% 1 4% 6 4% Deels voorwaardelijke vrijheidsstraf en geldboete - - - - - - - - - - - - Deels voorwaardelijke vrijheidsstraf 10 29% 6 22% 7 21% 5 16% 10 38% 38 25% Subtotaal (onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraf) 20 59% 9 33% 19 56% 9 29% 14 54% 71 47% Voorwaardelijke vrijheidsstraf, taakstraf en geldboete - - - - - - 1 3% - - 1 1% Voorwaardelijke vrijheidsstraf en taakstraf 11 32% 13 48% 13 38% 15 48% 7 27% 59 39% Voorwaardelijke vrijheidsstraf en geldboete 1 3% - - - - - - 1 4% 2 1% Voorwaardelijke vrijheidsstraf - - - - 1 3% 3 10% - - 4 3% Subtotaal (voorwaardelijke vrijheidsstraf als zwaarste hoofdstraf) 12 35% 13 48% 14 41% 19 61% 8 31% 66 43% Taakstraf en geldboete - - - - - - - - - - - - Taakstraf 2 6% 5 19% 1 3% 3 10% 3 12% 14 9% Subtotaal (taakstraf als zwaarste hoofdstraf) 2 6% 5 19% 1 3% 3 10% 3 12% 14 9% Geldboete - - - - - - - - 1 4% 1 1% Totaal 34 100% 27 100% 34 100% 31 100% 26 100% 152 100% Bron: OBJD (peildatum: januari 2011) Aanvullende tabellen 323 Tabel B4.23 Opgelegde onvoorwaardelijke of deels voorwaardelijke vrijheidsstraffen in hoger beroep naar duurcategorie (2005-2009) 2005 2006 2007 2008 2009 Totaal N % N % N % N % N % N % 0-3 maanden 2 10% - - - - - - 2 14% 4 6% 4-6 maanden 4 20% 2 22% 3 16% 1 11% 1 7% 11 15% 7-9 maanden 1 5% 2 22% 1 5% 2 22% - - 6 8% 10-12 maanden 3 15% 2 22% 3 16% - - 2 14% 10 14% >1-2 jaar 4 20% 2 22% 8 42% 1 11% 7 50% 22 31% >2-3 jaar 4 20% - - 1 5% 4 44% 1 7% 10 14% >3-4 jaar 1 5% 1 11% 1 5% - - - - 3 4% Meer dan 4 jaar 1 5% - - 2 11% 1 11% 1 7% 5 7% Totaal 20 100% 9 100% 19 100% 9 100% 14 100% 71 100% Bron: OBJD (peildatum: januari 2011) Tabel B4.24 Opgelegde taakstraffen in hoger beroep naar duurcategorie (2005-2009) 2005 2006 2007 2008 2009 Totaal N % N % N % N % N % N % 1-120 uur 4 27% 4 24% 5 31% 4 20% 5 45% 22 28% 121-240 uur 11 73% 12 71% 11 69% 16 80% 6 55% 56 71% Meer dan 240 uur - - 1 6% - - - - - - 1 1% Onbekend - - 1 6% - - - - - - 1 1% Totaal 15 100% 18 100% 16 100% 20 100% 11 100% 80 100% Bron: OBJD (peildatum: januari 2011) 2d Aanvulling op §3.5.4.4 Kenmerken van verdachten en veroordeelden Tabellen B4.25 t/m B4.28 geven het volledige overzicht van de beschikbare gegevens uit OM-data over de bij het OM ingeschreven verdachten en de in eerste aanleg veroordeelde personen in de periode 2005-2010. Voor de onderzoeksverantwoording wordt verwezen naar Bijlage 2 en voor de toelichting op de in deze bijlage weergegeven tabellen en de hierop van toepassing zijnde statistiek wordt verwezen naar Bijlage 3. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 324 Tabel B4.25 Geslacht verdachten (2005-2010) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Mannelijk 495 99% 397 98% 376 98% 379 97% 437 98% 455 97% 2.539 98% Vrouwelijk 6 1% 7 2% 7 2% 9 2% 10 2% 11 2% 50 2% Nvt (rechtspersoon) - - - - - - - - 1 0% 1 0% 2 0% Onbekend - - 1 0% - - 3 1% - - - - 4 0% Totaal 501 100% 405 100% 383 100% 391 100% 448 100% 467 100% 2.595 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) Tabel B4.26 Geslacht veroordeelden (2005-2010)50 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % Mannelijk 277 99% 324 99% 237 100% 253 100% 220 98% 291 99% 1.602 99% Vrouwelijk 2 1% 3 1% - - 1 0% 4 2% 4 1% 14 1% Onbekend 1 0% - - - - - - - - - - 1 0% Totaal50 280 100% 327 100% 237 100% 254 100% 224 100% 295 100% 1.617 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) Tabel B4.27 Leeftijd verdachten (2005-2010) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % 12-17 jr 32 6% 28 7% 38 10% 32 8% 27 6% 43 9% 200 8% 18-25 jr 58 12% 57 14% 54 14% 60 15% 56 13% 73 16% 358 14% 26-30 jr 67 13% 42 10% 35 9% 26 7% 48 11% 38 8% 256 10% 31-40 jr 136 27% 111 27% 85 22% 90 23% 117 26% 109 23% 648 25% 41-50 jr 107 21% 89 22% 100 26% 100 26% 116 26% 94 20% 606 23% 51+ jr 101 20% 76 19% 70 18% 81 21% 82 18% 109 23% 519 20% Nvt (rechtspersoon) - - - - - - - - 1 0% 1 0% 2 0% Onbekend - - 2 0% 1 0% 2 1% 1 0% - - 6 0% Totaal 501 100% 405 100% 383 100% 391 100% 448 100% 467 100% 2.595 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) 50 De totalen komen niet precies overeen met de aantallen veroordelingen volgens B4.13. Dit verschil is deels te verklaren doordat Tabel B4.26 gebaseerd is op zowel veroordelingen als schuldigverklaringen zonder oplegging van straf of maatregel. Aanvullende tabellen 325 Tabel B4.28 Leeftijd veroordeelden (2005-2010)51 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal N % N % N % N % N % N % N % 12-17 jr 12 4% 14 4% 15 6% 22 9% 10 4% 12 4% 85 5% 18-25 jr 35 13% 41 13% 31 13% 35 14% 26 12% 39 13% 207 13% 26-30 jr 32 11% 41 13% 31 13% 23 9% 18 8% 29 10% 174 11% 31-40 jr 87 31% 94 29% 61 26% 52 20% 67 30% 79 27% 440 27% 41-50 jr 68 24% 71 22% 58 24% 72 28% 58 26% 74 25% 401 25% 51+ jr 46 16% 66 20% 41 17% 49 19% 45 20% 62 21% 309 19% Onbekend - - - - - - 1 0% - - - - 1 0% Totaal51 280 100% 327 100% 237 100% 254 100% 224 100% 295 100% 1.617 100% Bron: OM-data (peildatum: januari 2011) 3 Aanvulling op §3.6.5 De reclassering – kwantitatieve gegevens Tabel B4.29 geeft het volledige overzicht van de beschikbare RISc-gegevens die Reclassering Nederland op verzoek aan BNRM heeft geleverd ten aanzien van de bij de reclassering aangemelde kinderpornografiecliënten in 2010. Voor de onderzoeksverantwoording wordt verwezen naar Bijlage 2 en voor de toelichting op de in deze bijlage weergegeven tabel naar Bijlage 3. Tabel B4.29 Selectie van de RISc-scores van de kinderpornografiecliënten in 2010 Nr. Geselecteerde RISc-vragen Aantal unieke kinderpornografiecliënten N % (453=100%) 1.2 Er is sprake van een tenuitvoerlegging, het niet nakomen van reclasseringsvoorwaarden en/of het omzetten van een voorwaardelijke in een onvoorwaardelijke sanctie? (17 ontbrekende waarden) 19 4% 1.5 Aantal keer veroordeeld onder het jeugdstrafrecht (tot 18 jaar) - 1 of 2 keer - 3 of meer keren (1 ontbrekende waarde) 12 7 3% 2% 51 De totalen komen niet precies overeen met de aantallen veroordelingen volgens Tabel B4.13. Dit verschil is deels te verklaren doordat Tabel B4.28 gebaseerd is op zowel veroordelingen als schuldigverklaringen zonder oplegging van straf of maatregel. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 326 Nr. Geselecteerde RISc-vragen Aantal unieke kinderpornografiecliënten N % (453=100%) 1.6 Aantal veroordelingen vanaf 18 jaar - 1 of 2 keer - 3 of meer keren (geen ontbrekende waarden) 118 47 26% 10% 1.7 Het is voorgekomen dat reclasseringsvoorwaarden afspraken niet zijn nagekomen of dat de opgelegde taakstraf niet is voltooid. (1 ontbrekende waarde) 20 4% 1.9 Diverse delicten en/of een zwaar delict in delictgeschiedenis - 2-4 lichtere delicten (geen zedendelicten) - Minimaal 1 zwaar delict (bv. zedendelict) en/of meer dan 4 lichtere delicten (geen ontbrekende waarden) 59 57 13% 13% 2.7 Er waren andere daders betrokken bij het delict (51 ontbrekende waarden) 38 8% 2.8 Aanleiding tot het delict (categorieën sluiten elkaar niet uit): - Seksuele motivatie - Financiële motivatie - Verslaving, behoeftebevrediging - Emotionele toestand - Discriminatie of haatgevoelens - Sensatie zoeken - Macht / onmacht - Groepsdruk - Overig (51 ontbrekende waarden) 347 3 42 115 - 65 33 3 33 77% 1% 9% 25% - 14% 7% 1% 7% 2.9 Crimineel gedrag werd bevorderd door (categorieën sluiten elkaar niet uit): - Alcoholgebruik - Pornografie - Onjuist of afwezig medicijngebruik - Psychiatrische problemen - Emotionele toestand - Drugs - Recent trauma - Groepsdruk - Overig (133 ontbrekende waarden) 23 178 3 56 131 16 8 6 50 5% 39% 1% 12% 29% 4% 2% 1% 11% Aanvullende tabellen 327 Nr. Geselecteerde RISc-vragen Aantal unieke kinderpornografiecliënten N % (453=100%) 3.2 Huidige woonsituatie - Vaste woonruimte - Tijdelijke huisvesting - Geen vaste verblijfplaats/zwervend (3 ontbrekende waarden) 414 26 10 91% 6% 2% 4.4 Werkervaring en werkverleden - Heeft in principe altijd gewerkt - Heeft meestal gewerkt - Heeft nooit gewerkt/onduidelijk werkverleden (1 ontbrekende waarde) 347 84 21 77% 19% 5% 4.5 Huidige werksituatie - Heeft momenteel werk - Is werkzoekend of heeft werk op onregelmatige basis - Is werkloos of niet beschikbaar voor werk (2 ontbrekende waarden) 307 65 79 68% 14% 17% 6.2 Ervaring met hechte (partner)relaties vanaf (jong)volwassenheid - Eén of meerdere hechte relaties gehad - Goede en minder goede relaties gehad - Gevangen in destructieve patronen (8 ontbrekende waarden) 206 148 91 45% 33% 20% 6.3 Huidige partner-, familie- en gezinsrelaties - Wederkerige relaties - Relaties met wat problemen - Destructieve relaties die de betrokken partijen beschadigen (2 ontbrekende waarden) 216 157 78 48% 35% 17% 10.1 Heeft moeite zich staande te houden - Kan goed met zorgen omgaan - Voelt zich belast - Voelt zich overbelast (3 ontbrekende waarden) 156 218 76 34% 48% 17% 10.2 Psychische problemen - Geen psychische problemen - Psychische problemen die geen relatie hebben met het delict - Langere tijd psychische problemen (10 ontbrekende waarden) 208 128 107 46% 28% 24% 10.3 Zelfbeeld - Normaal zelfbeeld - Zou bepaalde dingen anders willen zien - Zeer negatief zelfbeeld of onrealistisch zelfbeeld (4 ontbrekende waarden) 154 221 74 34% 49% 16% Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 328 Nr. Geselecteerde RISc-vragen Aantal unieke kinderpornografiecliënten N % (453=100%) 11.1 Sociale en interpersoonlijke vaardigheden - Sociaal vaardig - Sociaal onhandig - Sociaal niet vaardig (2 ontbrekende waarden) 151 219 81 33% 48% 18% 11.2 Impulsiviteit - Doordacht - Soms impulsief - Impulsief (6 ontbrekende waarden) 226 182 39 50% 40% 9% 11.5 Probleembesef - Herkent problemen - Herkent wat problemen maar verklaart niet consequent - Ontkent problemen (11 ontbrekende waarden) 130 240 72 29% 53% 16% 12.4 Inzicht en houding tegenover zichzelf en het delictgedrag - Heeft inzicht in delictgedrag - Heeft een beetje inzicht in delictgedrag - Heeft geen inzicht in delictgedrag (32 ontbrekende waarden) 128 202 91 28% 45% 20% 12.5 Veranderingsgezindheid - Wil graag veranderen - Is enigszins bereid te veranderen - Is niet gemotiveerd te veranderen (20 ontbrekende waarden) 211 184 38 47% 41% 8% Bron: Reclassering Nederland, peildatum 1 mei 2011 Onderstaand volgt een overzicht van de omschrijvingen (volgens de Handleiding RISc, gebruikersversie 1.0, 2004) van de door BNRM geselecteerde RISc-vragen waarvan de resultaten beschikbaar waren. Aanvullende tabellen 329 Schaal 1 Delictgeschiedenis 1.2 Is er sprake van een TUL, het niet nakomen van reclasseringsvoorwaarden en/of het omzetten van een voorwaardelijke in een onvoorwaardelijke sanctie? 1.5 Aantal keer veroordeeld onder het jeugdstrafrecht (tot 18 jaar) Score 0 0 Score 1 1-2 Score 2 ≥ 3 1.6 Aantal veroordelingen vanaf 18 jaar Score 0 0 Score 1 1-2 Score 2 ≥ 3 1.7 Niet nakomen van reclasseringsvoorwaarden afspraken of het niet voltooien opgelegde taakstraf Score 0 nee dat is nooit gebeurd Score 2 ja dat is voorgekomen 1.9 Diverse delicten in delict geschiedenis en/of een zwaar delict in delictgeschiedenis Aantal verschillende artikelen/soorten delicten waarvoor veroordelingen plaatsgevonden hebben. Schaal A bevat de zware delicten, schaal B de minder ernstige. Schaal A gaat boven B in beoordeling. Kies telkens het primaire delict. Score 0 eerste veroordeling en/of slechts 1 categorie is van toepassing Score 1 2-4 categorieën uit schaal B zijn van toepassing Score 2 een van onderstaande categorieën uit Schaal A is van toepassing en/of ten minste 4 verschillende categorieën uit B zijn van toepassing SCHAAL A SCHAAL B Moord/doodslag/poging tot moord/dood of letsel door schuld (Art. 036/134/287/288/289/290/291/307) Vernieling (Art. 350/352/354) Mishandeling (Art. 300/301/302/303) Drugs- of alcoholdelict (Art 002/003/2OP/3OP/453) Geweldsdelict (Art. 141/285/300/308) Diefstal en/of inbraak (Art. 310/311/312) Zedendelict (Art. 239/242/243/244/245/247/248/249) Misdrijven tegen het openbaar gezag en de openbare orde (Art. 180/181/182/183/188) Brandstichting (Art. 157/158) Vermogensdelict (anders dan diefstal/inbraak) (Art. 317/321/322/326/328) Ontvoering/vrijheidsberoving (Art. 278/279/284) Verkeersdelict (Art. 018/025/026/030/032/033/037/ 33A) Vuurwapendelict (Art. 26W/9VW/6VW/701) Valsheid in geschrifte (Art. 188/225/226/227/231) Heling (Art. 416/417) Overige delicten (Art. 901/128/174/207/255/261/801/ J45/J47/UIT/WOTS) Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 330 Schaal 2 Analyse huidig delict en delictpatroon 2.7 Andere daders betrokken bij het delict Ja/Nee. Aantal andere betrokkenen. Groepsinvloed (leeftijdgenoten, delinquent makkelijk aangezet tot daad, lid van een bende) 2.8 Aanleiding tot het delict Aanwijzingen, feiten en bronnen voor de motivatie en de aanleiding tot het delict. Geef aan welke motieven een rol spelen. Kies die zaken die je op grond van ­‘harde feiten’ (‘bewijs’ aanwijzingen in het dossier) kunt staven. A Seksuele motivatie (bv. zedendelict, seksueel gedrag, forensisch bewijs) B Financiële motivatie (bv. geld weggenomen, diefstal en heling, ‘beroepsdader’) C Verslaving, behoeftebevrediging (bv. plegen om druggebruik te bekostigen, gokken) D Emotionele toestand van delinquent (bv. depressie, stress, angst, dwanggedachten, boosheid, jaloezie) E Discriminatie of haatgevoelens jegens bepaalde groepen (bv. etnische groepen, minderheden, vrouwen, religieuze groepen) F Sensatie zoeken (bv. opwinding creëren, verveling opheffen) G Macht/onmacht H Groepsdruk (bv. invloed van een bende, uitdagen door de groep e.d.) I Overig 2.9 Crimineel gedrag werd bevorderd door: A Alcoholgebruik B Pornografie C Onjuist of afwezig medicijngebruik D Psychiatrische problemen E Emotionele toestand F Drugs G Recent trauma (bv. scheiding, werkloosheid) H Groepsdruk (bv. invloed van een bende, uitdagen door de groep e.d.) I Overig Schaal 3 Huisvesting en wonen 3.2 Huidige woonsituatie Detentie of: Score 0 Vaste woonruimte (huurwoning, eigen woning, voor langere duur inwonend), Begeleid wonen/Psychiatrie/Pension voor Daklozen/Hulp voor Onbehuisden GGZ-woonvoorziening/LVG-voorziening Score 1 Tijdelijke huisvesting/voor korte duur inwonend/Nachtopvang (bed, bad, brood) Score 2 Geen vaste verblijfplaats/zwervend/(nog) geen eigen vaste woonplaats Aanvullende tabellen 331 Schaal 4 Opleiding, werk en leren 4.4 Werkervaring en werkverleden Score 0 Delinquent heeft werk en wisselt niet van werk zonder dat hij/zij een andere baan op het oog heeft. Is nooit ontslagen vanwege slechte prestaties. Heeft mogelijk wel wat gaten in zijn werkverleden, maar dat zijn ‘gaten’ buiten zijn/haar schuld bv. vanwege reorganisatie, ziekte, zorgtaken. Heeft dan pogingen ondernomen om weer werk te vinden. Score 1 Delinquent heeft meestal wel werk. Stopt soms met een baan zonder dat er een nieuwe baan in het vooruitzicht is. Is wel eens ontslagen, maar vindt wel weer wat anders. Score 2 Heeft nooit gewerkt. Heeft een onduidelijk werkverleden. Wisselt vaak van baan zonder reden of andere baan in het vooruitzicht. Is een aantal malen ontslagen. Is eens of meerdere keren wegens slechte prestaties, niet op komen dagen of om andere hem/haar verwijtbare redenen ontslagen. 4.5 Huidige werksituatie Score 0 Werkt fulltime of parttime, in vast dienstverband of via het uitzendbureau, al dan niet in combinatie met andere taken (zorgtaken, volgen van een reclasseringsprogramma of opleiding). Volgt een fulltime of parttime opleiding in combinatie met andere taken (zorgtaken, volgen reclasseringsprogramma e.d.). Score 1 Is werkzoekend of heeft werk op onregelmatige basis. Score 2 Werkloos of niet beschikbaar voor werk (bv. ten gevolge van andere problemen fysiek of psychisch). Schaal 6 Relaties met partner, gezin en familie 6.2 Ervaring met hechte (partner)relaties vanaf (jong)volwassenheid Score 0 De delinquent heeft in het verleden één of meerdere hechte vriendschaps- of partnerrelaties gehad. Deze werden gekenmerkt door positieve gevoelens, gelijkwaardigheid en wederkerigheid. Ook score 0 als de delinquent bewust kiest voor het alleenstaand zijn, maar in staat lijkt tot het aangaan van een relatie. Score 1 Delinquent heeft een verleden waarin zowel goede als minder goede partnerrelaties voorkomen. Hij/zij heeft alleen ervaring met kortdurende, hechte relaties en wil eigenlijk een langduriger relatie. Hij/zij heeft in het verleden een ongelukkige partnerkeuze gehad, lijkt zich dit te realiseren en wil daar wat aan doen. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 332 Score 2 Delinquent zit in destructieve patronen gevangen: partnerrelaties zijn tot op heden gekenmerkt door fysiek, emotioneel of seksueel misbruik. De delinquent vertelt dit zelf of geeft dit toe in het gesprek dan wel de beoordelaar stelt dit vast. De delinquent heeft een ongelukkige partnerkeuze (Bv. mishandelende, misbruikende of verslaafde partners). In de meest recente relatie die beschreven wordt, was de delinquent degene die de ander mishandelde of misbruikte (evt. ook seksueel). De meeste relaties zijn van korte duur, oppervlakkig en houden niet lang stand. Er is duidelijk bewijs dat de relatieproblemen samenhangen met het delict. Of de delinquent is alleenstaand en wil dolgraag een relatie (dat geldt ook voor hen die niet in staat zijn om een relatie aan te gaan). 6.3 Huidige partner-, familie- en gezinsrelaties Score 0 De huidige relaties zijn wederkerig, versterken elkaar en laten zorg voor elkaar zien. De partners, gezinsleden en familieleden respecteren elkaar. De relaties zijn sterk en vermoedelijk beschermend wanneer het gaat om voorkomen van recidive. Partner, familie en/of gezinsleden zullen de delinquent steunen en helpen recidive te voorkomen. Ook score 0 als de delinquent alleenstaand is, weinig contact heeft met familie maar tevreden is hierover en de kwaliteit van contacten als goed ervaart. Score 1 Er zijn wel wat problemen in de partner-, gezins- en/of familierelaties, maar er is wel een zekere mate van respect en zorg voor elkaar en iedereen doet zijn best om het zo goed mogelijk te doen. Ook score 1 als de delinquent alleenstaand is en hier niet helemaal mee tevreden is en/of wel wat contact met familie en gezinsleden heeft maar dit graag verbeterd zou zien. Score 2 De partner-, gezins- en/of familierelaties zijn destructief en beschadigen (één van de) betrokken partijen. De relaties en het delict gedrag hangen samen. Ook score 2 als de delinquent alleenstaand is, dat een groot probleem vindt, hij/zij het er veel over heeft en ongelukkig is omdat hij/zij geen partner heeft. Aanvullende tabellen 333 Schaal 10 Emotioneel welzijn 10.1 Moeite zich staande te houden Delinquent heeft moeite om het leven van alledag aan te kunnen, moeite om zich staande te houden. Mate van emotionele stabiliteit en draagkracht. Score 0 Delinquent maakt zich wel eens zorgen, maar kan deze zorgen goed aan. Kan manieren noemen hoe hij/zij omgaat met ervaren stress en problemen. Laat geen verhoogd niveau van stress zien tijdens het gesprek. Score 1 Delinquent maakt niet de indruk dat hij heel veel stress ervaart of extreem emotioneel is, maar geeft wel aan dat hij/zij zich belast voelt. Geeft aan dat er periodes zijn van slechte concentratie en overstuur raken zonder enige reden. Laat een beetje stress zien tijdens het interview. Score 2 Delinquent voelt zich al enige tijd overbelast. Beschrijft zichzelf als overbelast, kan het leven niet meer aan. Laat symptomen van stress zien zoals verlies van eetlust, gestoord dag/nachtritme, slaapproblemen, concentratieproblemen. 10.2 Psychische problemen Huidige psychologische en psychiatrische problemen die de delinquent ervaart. Score 0 Delinquent heeft geen psychische problemen. Reageert normaal op vragen, is bereikbaar voor de ander. Score 1 Delinquent geeft aan dat hij/zij gediagnosticeerd is met psychische problemen, maar er is geen relatie aan te tonen tussen het delict en deze problematiek. Denkt erover om hulp te zoeken voor (of heeft recent hulp gezocht voor) psychische problemen. Reageert soms afwezig, lijkt niet goed bereikbaar (niet te wijten aan andere oorzaken zoals alcohol, drugs of medicijnen) maar er is nog wel contact mogelijk. Delinquent geeft aan dat hij/zij wel eens somber of angstig is, slaapt minder goed, onrust of juist sloomheid. Functioneert nog wel redelijk, maar er zijn ook problemen. Score 2 Delinquent heeft al langere tijd psychische problemen. Er zijn aanwijzingen voor een psychiatrisch beeld (bv. depressie, angststoornis, PTSS; maar ook schizofrenie, DIS (voorheen MPS) etc.). Er is een psychiatrische diagnose gesteld en/of er is een duidelijke relatie tussen de psychische gesteldheid van de delinquent en het delictgedrag. Slaapproblemen, verstoord dag/nachtritme. Ook score 2 als er in het gesprek duidelijk zichtbaar is dat de delinquent een eigen ‘werkelijkheid’ heeft gecreëerd en niet of sterk verminderd bereikbaar is. Delinquent laat hele wisselende stemming zien. Onrustig, overactief of juist langzaam, somber, zeer gespannen, tobberig, zorgelijk en/of angstig. Delinquent werkt mee, maar kan niet bereikt worden met vragen. Delinquent is in gedachten verzonken, dromerig. Het lukt niet om instructies te volgen of vragen te beantwoorden. Delinquent lijkt niet te snappen wat er om hem heen gebeurt. Delinquent is makkelijk uit zijn evenwicht te brengen (ineens boos, angstig, woedend, agressief of juist ineens zo mak als een lammetje e.d.) op voor de beoordelaar onnavolgbare redenen. Kinderpornografie  Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur 334 10.3 Zelfbeeld Hoe ziet de delinquent zichzelf. Hoe (on)tevreden is de delinquent met zichzelf. De basis van het zelfbeeld is ook van belang: als de delinquent tevreden is met zichzelf omdat hij nu eenmaal anderen goed kan intimideren, is dit een reden tot zorg. Score 0 Delinquent is redelijk tevreden met zichzelf en het zelfbeeld is gebaseerd op normale, sociaal geaccepteerde opvattingen. Score 1 Delinquent vindt bepaalde dingen van zichzelf niet geweldig en zou dat wel anders willen zien. Positief zelfbeeld met name wanneer hij/zij in een groep is met gelijkgestemden en hij/zij ziet dat dit beeld niet door iedereen gedeeld wordt (ander beeld in de groep dan in de buitenwereld). Score 2 Delinquent heeft een zeer negatief zelfbeeld, vindt zichzelf waardeloos. Of delinquent vindt zichzelf juist geweldig, maar dat is gebaseerd op onjuiste feiten (bv. geweldig veel geld verdiend met een delict of status ontlenen aan positie in crimineel circuit of heel veel messen of geweren hebben). Voelt zich een ‘grootheid’, maar dat komt helemaal niet overeen met de werkelijke positie die hij/zij heeft. Onrealistisch beeld van zichzelf en mogelijkheden. Schaal 11 Denkpatronen, gedrag en vaardigheden 11.1 Sociale en interpersoonlijke vaardigheden In staat zijn om sociale situaties te overzien en daarnaar te handelen, maar ook de manier waarop de delinquent omgaat met andere mensen. Score 0 Delinquent beweegt zich sociaal zoals gelet op leeftijd, achtergrond, levenservaring en opleiding van hem of haar verwacht kan worden. Is in staat om sociale situaties in te schatten, relaties aan te gaan. Delinquent kan gevoelens van anderen (bv. slachtoffer) herkennen en erkennen. Score 1 Delinquent is sociaal onhandig. Hij/zij beoordeelt sociale situaties niet altijd goed en vergeet wel eens de gevoelens van anderen (bv. slachtoffer) op waarde te schatten. Score 2 Delinquent kan zich sociaal niet staande houden, is sociaal niet vaardig. Hij/zij begrijpt sociale situaties niet goed en handelt daarin niet zoals verwacht. Hij/zij is niet in staat zich in de gevoelens van een ander (bv. slachtoffer) te verplaatsen. Gedrag kan variëren van extreem verlegen, teruggetrokken tot grenzend aan agressief, te lang oogcontact vasthoudend, voortdurend het gesprek onderbrekend, bepalend. 11.2 Impulsiviteit Eerst doen dan denken. Handelen in de roes van het moment zonder na te denken over gevolgen voor zichzelf of anderen. Telkens nieuwe ervaringen opzoeken. Score 0 Delinquent handelt niet impulsief maar doordacht. Denkt na, doet dan pas iets. Score 1 Delinquent handelt in sommige situaties impulsief en in andere niet. Kan zich niet lang concentreren op een ding, zoekt dan weer wat nieuws. Heeft wel enig inzicht in zijn gedrag, maar heeft er geen echte controle over. Aanvullende tabellen 335 Score 2 Delinquent handelt in de meeste situaties impulsief. Delinquent denkt niet na over zijn handelen, ook niet achteraf. Alleen aandacht voor zichzelf en wat hij bereikt met die actie. Wil alleen maar nieuwe en opwindende dingen doen. Heeft geen enkel inzicht in oorzaak/gevolgrelaties en zijn eigen aandeel daarin. 11.5 Probleembesef Het bewust zijn van problemen en probleemgebieden. Ook het bewust zijn van zaken die bijdragen aan het in stand houden van het probleem. Score 0 De delinquent herkent problemen en kan goede voorbeelden geven van de eigen rol erin maar ook van zaken die van belang zijn bij het in stand houden van het probleem. Score 1 De delinquent herkent wel wat problemen maar is niet consequent in het verklaren ervan of in het erkennen van de eigen rol in het in stand houden van het probleem. De delinquent kan geen goed onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken bij het vertellen over het probleem. Score 2 De delinquent ontkent dat er problemen zijn die hij/zij niet aankan. Legt de oorzaak voor problemen volledig buiten zichzelf. De delinquent geeft aan dat de problemen veroorzaakt werden door dingen uit het verleden. Hij/zij heeft geen inzicht in de waarschijnlijkheid dat ook in de toekomst hetzelfde nog eens kan gebeuren. Schaal 12 Houding 12.4 Inzicht en houding tegenover zichzelf en het delictgedrag Hoe ziet de delinquent het delict, wat zijn oorzaken en gevolgen en wat waren zijn motieven? Score 0 Delinquent toont inzicht in delictgedrag, inzicht in motivatie tot delict, en kan de oorzaak/gevolgrelaties leggen die geleid hebben tot het delict. De delinquent herkent het eigen aandeel en wil in de toekomst delicten voorkomen. Score 1 Delinquent heeft een beetje inzicht in het delictgedrag en zijn motieven. Hij herkent zijn eigen aandeel, maar schuift de schuld ook nog gedeeltelijk weg. Score 2 Delinquent heeft geen inzicht in het delictgedrag noch in de motieven. Hij legt geen oorzaak/gevolgrelaties en heeft geen zelfinzicht. Hij kan ofwel bewust het delict gepleegd hebben of het is hem overkomen, maar het eigen aandeel wordt niet herkend. 12.5 Veranderingsgezindheid Motivatie om te veranderen en bereidheid om mogelijkheden tot verandering te gebruiken. Score 0 Delinquent wil graag veranderen en de mogelijkheden die hij daarvoor heeft benutten. Is realistisch in zijn ideeën daarover. Vooral intern gemotiveerd. Score 1 Delinquent is enigszins bereid te veranderen. Er zijn beperkte mogelijkheden tot verandering. Delinquent heeft vooral ondersteuning en bemoediging nodig. Is een beetje intern gemotiveerd maar zal vooral extern gemotiveerd moeten worden. Score 2 Delinquent is niet gemotiveerd tot verandering en/of ziet geen enkele mogelijkheid tot verandering, wil niet zelf veranderen. Als verandering bereikt moet worden, zal dit vooral via externe motivatie in gang gezet moeten worden. Dit is een uitgave van: Ministerie van Veiligheid en Justitie Postbus 20301 | 2500 eh Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj Maand 2010 | Publicatienr: j-0000 Postadres Postbus 20301 2500 EH Den Haag T 070 370 4514 www.bnrm.nl Oktober 2011 | Publicatienr: j-9325 Dit is een uitgave van: Ministerie van Veiligheid en Justitie Postbus 20301 | 2500 eh Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj Maand 2010 | Publicatienr: j-0000 Postadres Postbus 20301 2500 EH Den Haag T 070 370 4514 www.bnrm.nl Oktober 2011 | Publicatienr: j-9325

Reacties

Populaire posts van deze blog

Kabinet geeft toe aan FVD: 'Ja, wij sluiten juridisch bindende overeenkomsten met het World Economic Forum'

  Kabinet geeft toe aan FVD: ‘Ja, wij sluiten juridisch bindende overeenkomsten met het World Economic Forum’ Door  Michael van der Galien   18 december 2021 Het kabinet heeft “juridisch bindende overeenkomsten” gesloten met het World Economic Forum van Great Reset-propagandist Klaus Schwab. Dat bekent het kabinet in antwoord op Kamervragen die ingediend zijn door Gideon van Meijeren van Forum voor Democratie. We zijn onderhand allemaal bekend met het World Economic Forum (WEF) van Klaus Schwab. Deze globalistische organisatie wil dat het coronavirus gebruikt wordt om een wereldwijde Great Reset uit te voeren, waarbij er eigenlijk gewoon overal een totalitaire controlestaat moet worden ingevoerd. Want dat is “veilig” en “efficiënt.” Nee, dat is geen samenzweringstheorie. Schwab is daar heel eerlijk over in boeken die hij hierover geschreven heeft (zoals  Covid-19: The Great Reset ), en ook op  de website van het WEF  worden dit soort onderwerpen openlijk besproken. De inhoud van die pl

Kinderporno de zondebok en schandpaal van de overheid

Kinderporno de zondebok en schandpaal van de overheid   Hoe vaak lees je het zowel in de krant, het internet of verschijnt het bericht op de radio en televisie, dat er mensen zijn opgepakt voor het in het bezit hebben van kinderporno. De wetgeving en overheid houden vol dat het alleen om beelden gaat van seksueel kindermisbruik, maar in de praktijk en vele nieuws berichten blijken ook tot de verbazing de allerdaagse normale dingen tot kinderporno en dus een zedenmisdrijf zijn.   Sinds wanneer is een douche nemen een zedenmisdrijf? Sinds wanneer is het nemen van een sauna een zedenmisdrijf? Sinds wanneer is een bezoek aan het naaktstrand een zedenmisdrijf? Sinds wanneer is naturisme een zedenmisdrijf? Sinds wanneer is het vrijwillig zonder dwang seks hebben een zedenmisdrijf?   De overheid en zowel politie, justitie en het OM blijven ontkennen dat de opgenoemde punten niets met een zedenmisdrijf of kinderporno te maken hebben, maar toch zijn er genoeg zaken bewijzen en feiten waar dit w

slachtofferloze misdaad Kinderpornobezit weer legaal in het komende decennium

Kinderpornobezit weer legaal in het komende decennium Men beschuldigt de voorstanders voor onbeperkte  vrijheid van meningsuiting  vaak van spelen met onderbuik-argumenten. Als er één discussie is waar wel de onderbuik regeert is het over  pedofielen  of specifieker;  kinderporno .  Rick Falkvinge  van de Zweedse  Piratenpartij  schoof zijn weerzin tegen kinderporno opzij en geeft drie rationele redenen waarom in het komende decennium het privébezit van  kinderpornografie  weer legaal zou moeten worden. http://falkvinge.net/2012/09/07/three-reasons-child-porn-must-be-re-legalized-in-the-coming-decade/ Een deel van zijn argument is krachtig samengevat door  Lars Hallberg : It’s not illegal to film a murder. It’s not illegal to possess a film of a murder. But it’s still illegal to murder people. And it’s illegal to initiate a murder for the purpose of filming it. If you have taken part in a murder and have film of it, the film may be usable as proof against you. Ondanks zijn pleidooi zij